TEGENSTELLINGEN A-B-C-D Flashcards
1
Q
aan
A
uit
2
Q
aanwezig
A
afwezig
3
Q
aardig
A
onaardig
4
Q
achter
A
voor
5
Q
achternaam
A
voornaam
6
Q
actief
A
passief
7
Q
alles
A
niets
8
Q
altijd
A
nooit
9
Q
andere
A
dezelfde
10
Q
arm
A
rijk
11
Q
bang
A
dapper
12
Q
begin
A
einde
13
Q
bekend
A
onbekend
14
Q
beleefd
A
onbeleefd
15
Q
beter
A
slechter
16
Q
bewust
A
onbewust