Task 5 ‘Similar, yet different’ (functional neurological disorders) Flashcards

1
Q

functionele neurologische stoornis (FNS)
DSM-5 criteria

A
  1. Een of meer symptomen van veranderingen in de willekeurige motorische of de sensorische functies
  2. Uit klinisch onderzoek blijkt dat het symptoom incompatibel is met een bekende neurologische aandoening of andere somatische aandoening
  3. Het symptoom of de deficiëntie kan niet beter worden verklaard door een somatische of psychische stoornis
  4. Het symptoom of de deficiëntie veroorzaakt in klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of het functioneren op andere belangrijke gebieden, of behoefte aan somatisch onderzoek

Vervolgens specificeren op 3 manieren:
- Type symptoom of uitvalsverschijnsel
- Acuut of persisterend
- Met of zonder psychische stressor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

DSM-IV vs. DSM-V

A

DSM-5: Functionele Neurologische Symptoomstoornis (FNS)
DSM-4: Conversiestoornis

  • In DSM-5 is de noodzaak van een psychologische factor losgelaten (geen psychisch lijden nodig)
    o Nare ervaringen in de vroege jeugd en stress voorafgaand aan de klachten hebben echter wel een relatie met de ernst van conversieklachten.
  • In DSM-5 criterium dat ‘de symptomen niet opzettelijk worden veroorzaakt of geveinsd’ is geschrapt

In de DSM-5 kan de FNS als volgt nader getypeerd worden:
- Met spierzwakte of paralyse; abnormale bewegingen; slikproblemen; spraakproblemen; convulsies; pijn of gevoelsverlies; zintuiglijke problemen; gemengde symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Epidemiologie FND

A
  • Incidentie van 4-12 per 100.000 inwoners
  • Prevalentie 50 per 100.000 inwoners
  • Vrouwen vaker en vormen 60-75% van de patiëntenpopulatie, hoewel specifieke verschijnselen zoals functionele myoclonus(onvrijwillige beweging) of parkinsonisme een vergelijkbaar of hogere frequentie lijken te hebben bij mannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de symptomen/kenmerken van FNS?

A

Er zijn twee veelvoorkomende subgroepen:
I. Functionele motorische stoornissen: lichamelijke symptomen die onverklaard zijn door organische stoornissen zoals bijv: vermoeidheid, tremor, chronische pijn, limb zwakte, sensorische symptomen etc.
II. Dissociatieve aanvallen: episodes die aangepaste bewegingen, sensaties of ervaringen betreffen die lijken op epileptische aanvallen maar niet geassocieerd zijn met dezelfde brein oorzaak
a. Drijfeer achter deze aanvallen is dissociatie = gedragsrespons op mentale, lichamelijke of sociale stress die wordt gekarakteriseerd door depersonalisatie en derealisatie
b. Advies om niet hier naar te verwijzen als non-epileptisch of seizures omdat dit de indruk van epilepsiekan geven voor FND pt -> zorgt weer voor vals geloof dat epilepsie medicatie zou helpen

Positieve symptomen → kijken naar iets wat er wél is. Geef een aantal voorbeelden

Stressoren van afgelopen tijd in kaart brengen + anamnese geschiedenis van patiënt in kaart brengen kan helpen bij diagnose stellen. Uitsluiten van lichamelijke ziekten (middels EEG bijv).
Elementen die kunnen helpen bij het in kaart brengen van een diagnose:
Het moet plots starten. Het kan verergeren als de aandacht ernaar toegaat of door vermoeidheid of stress. Het kan ook verminderen als de aandacht ergens anders naartoe gaat (afleiding). Je moet kijken naar functioneren van patient (wat hij wel en niet doet). Bij dissociatie (niet-epileptische aanvallen) ook vragen wat er vóór de aanval gebeurt/gevoeld wordt. Ook vragen naar illness-beliefs van patient zelf vragen om te kijken wat patient zelf denkt dat het is. Je kunt ook vragen naar ervaring met andere professionals.

  • Inconsistentie (fluctueert in tijd) en incongruentie (contradicties in symptoom presentatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functioneel

A

impliceert dat het probleem ontstaat vanuit een verandering in functie in plaats van structuur

FND hebben te maken gehad met veel mind-body dualisme -> daarom term functioneel -> zorgt voor causale neutraliteit en wellicht ook patiënt begrip en acceptatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hysterie

A

een oude term die een complexe neurose beschrijft waar psychologische conflicten manifesteren naar lichamelijke symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dissociatieve stoornissen

A

indiceert dissociatie als het hoofdmechanisme in symptoom manifestatie. Dissociatie in de context van FND gaat over twee fenomenen: 1) derealisatie = losmaking van omgeving en 2) depersonalisatie = gevoel van losmaking van lichaam en gedachten -> dissociatie is overkoepelende term

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Psychogeen

A

suggereert dat symptomen psychologisch beïnvloed worden

Aanvallen (seizures) in FND-context krijgen de term psychogeen/of niet-epileptische aanvallen (PNES of NES)
o Deze termen hebben de eerdere term ‘pseudoseizures’ vervangen, welke vervalsing impliceerde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Conversiestoornis

A

gebaseerd op het idee van conversie van mentale distress naar lichamelijke symptomen

Conversie betekent letterlijk “omzetting”. Iemand met een conversiestoornis zet een psychisch probleem om in een
lichamelijk probleem. In de DSM-5 is “functionele neurologische symptoomstoornis” (FNSS) synoniem voor
“‘conversiestoornis”. Oudere benaminingen zijn: hysterie en syndroom van Briquet

De term conversiestoornis is behouden in de DSM als alternatieve term omdat het onbewuste processen in de
pt erkent -> echter, minder gebruikt in de neurologie door impliciete gevolgtrekking van oorzakelijke
psychologische stressoren, welke dus niet altijd aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diagnostische kenmerken

A

Motorische symptomen zijn onder meer zwakte of verlamming; abnormale bewegingen, zoals tremor
of dystonische bewegingen; gangafwijkingen; en een abnormale houding van de ledematen.
Zintuiglijke symptomen zijn onder meer een veranderd, verminderd of afwezig huidgevoel,
gezichtsvermogen of gehoor. Andere symptomen zijn een verminderd of afwezig spraakvolume
(dysfonie/afonie), veranderde articulatie (dysartrie), een gevoel van een brok in de keel (globus), en
diplopie. De diagnose vereist dat het symptoom niet door een neurologische aandoening kan worden
verklaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Oorzaken

A

Er blijkt een sterke samenhang te bestaan tussen conversie en dissociatie en ook komen zij vaak samen voor, vooral bij
patiënten met een voorgeschiedenis van misbruik. Naast psychodynamische, leertheoretische, sociaal-culturele en
systemische benaderingen opent vooral het neurobiologisch onderzoek naar de conversiestoornis perspectieven. De
psychodynamische theorie verklaart conversie als een afweer tegen ongewenste en onacceptabele impulsen. De
leertheoretische verklaring gaat uit van een aangeleerd onaangepaste reactie op stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Prevalentie

A

De incidentie van individuele persisterende conversiesymptomen wordt geschat op 2- 5/100.000 per
jaar.

FND behoort tot de meest voorkomende oorzaken van neurologische beperkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Positieve symptomen en tests voor diagnostiek

A

Functionele armoede aan beweging (zwakte en traagheid)
Algemeen:
* Extreme traagheid en vermoeidheid
* Zwakte die toegeeft (giveway weakness)
* Onregelmatigheid in prestaties

Beenzwakte:
* Hoover-teken: met tegendruk het goede been optillen, andere (aangedane) geeft kracht naar beneden om andere omhoog te duwen. Terwijl het been eigenlijk niet kan bewegen.
* Hip abductor teken is zwakte van de abductie van de heup in een verlamde been die verdwijnt met contralaterale heupabductie tegen weerstand in het normale been.
* In staat zijn om op tenen of enkels te staan ondanks zwakke plantaire flexie of dorsaalflexie op bed

Armzwakte: Drift zonder pronatie.
- Vingerabductieteken is zwakte van de abductie van de vingers die verdwijnt bij contralaterale vingerabductie tegen weerstand. In staat zijn om objecten uit tas te halen of kleding aan te trekken die niet consistent is met het onderzoek van de bovenste ledematen

Parkinsonisme: Gebrek aan snelheid of amplitudedecrement bij repetitief tikken (sequentie-effect). Variabele weerstand tijdens passieve manipulatie (Gegenhalten)

Functioneel overschot aan beweging
Trillingen: Variabiliteit in frequentie. Aanpassing of volledige onderdrukbaarheid. Tonicacoactivatie van antagonistische spieren bij het begin van tremor. Pauze tijdens contralaterale balistische bewegingen
* Whack-a-mole sign is het verschijnen of verergeren van een onvrijwillige beweging in een afzonderlijk lichaamsdeel wanneer het aanvankelijk aangetaste lichaamsdeel wordt onderdrukt door iemand die het naar beneden houdt.

Myoclonus: (onvrijwillig bewegen). Aanpassing of volledige onderdrukbaarheid. Variabiliteit in duur en/of verdeling van schokken of hun latentie (indien gevoelig voor stimuli). Overheersing van axiale of gezichtsschokken

Dystonie: (niet kunnen bewegen). Vaste dystonie bij aanvang. Variabele weerstand tegen passieve manipulatie. Gebrek aan sensorische truc. Gebrek aan overloop. Gezicht: tonische trekking van de lippen of kaak naar één kant; gesloten oogleden weerstaan terugtrekking door de onderzoeker

Tics: Niet volledig stereotiep.Interferentie met spraak of vrijwillige acties. Gebrek aan voorafgaande drang. Onvermogen om tics vrijwillig te onderdrukken. Functionele axiale manifestaties

Gang/Gait: Knieën die knikken. Slepen van de voeten met de voorvoet in contact met de grond. Overmatige traagheid of een gang die lijkt op lopen op ijs

Houding: Variabiliteit van posities in de loop van de tijd. Onregelmatige, onrendabele houdingen

Balans: Geen of gecontroleerde vallen ondanks overmatig wiegen tijdens het lopen. Wankelen en onbalans verminderd bij dubbeltaken

Spraak: Inspannende spraak. Plotse aanvang van dysfonie, stotteren of dysprosodie. Vreemd accent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Axiale FND

A

Axiale manifestaties verwijzen naar symptomen die zich voordoen in het centrale deel van het lichaam, zoals de romp en de wervelkolom. Deze kunnen variëren van problemen met houding en balans tot verstoringen in het looppatroon en spraakproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

7 meest voorkomende soorten FND

A

Functionele Verlamming: Dit omvat zwakte of volledig verlies van motorische functie in een of meer ledematen, vaak zonder een onderliggende neurologische oorzaak.

Functionele Convulsies (Pseudoseizures): Deze worden gekenmerkt door onwillekeurige bewegingen die lijken op epileptische aanvallen, maar geen elektrische activiteit in de hersenen vertonen die kenmerkend is voor epilepsie.

Functionele Tremoren: Onwillekeurige ritmische bewegingen van lichaamsdelen die lijken op essentiële tremoren, maar die niet worden veroorzaakt door een onderliggende neurologische aandoening.

Functionele Bewegingsstoornissen: Dit omvat een breed scala aan onvrijwillige bewegingen zoals dystonie, myoclonus, tics en andere abnormale bewegingspatronen.

Functionele Loopstoornissen: Hierbij kunnen patiënten moeite hebben met lopen, coördinatieproblemen ervaren of een abnormaal looppatroon vertonen zonder een duidelijke neurologische oorzaak.

Functionele Sensorische Stoornissen: Dit zijn symptomen zoals gevoelsverlies, tintelingen, of abnormale sensaties die niet worden veroorzaakt door aantoonbare zenuwbeschadiging.

Functionele Spraak- en Stemstoornissen: Deze omvatten symptomen zoals plotselinge stemveranderingen, stotteren, dysartrie en andere spraakgerelateerde problemen die niet worden veroorzaakt door neurologische schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dissociatietheorie

A

Dissociatietheorie: Terwijl de expliciete (vrijwillige) aansturing van bewegingen verstoord is, is de impliciete (automatische) aansturing van bewegingen nog intact.

Desondanks bestaat er nauwelijks empirische evidentie voor de belangrijkste uitgangspunten. Ook onduidelijk of het alleen om het aangedane ledemaat gaat of over een algemene verstoring in bewegingsprocessen.

16
Q

Stress → suppression → conversion

A

Stress leidt tot onderdrukking, wat kan resulteren in conversieklachten.

17
Q

Freud

A

Freud: conversie is een onbewust proces → onaccepteerbare seksuele driften worden onderdrukt van het onbewuste, wat resulteert in psychische energie wat resulteert in lichamelijke symptomen/klachten.

18
Q

Neurologisch en neuropsychologisch onderzoek (Roelofs 2003)

A

Neurofysiologische studies tonen aan dat conversiestoornissen gepaard gaan met inhibitie van expliciete informatieverwerkingsprocessen, wat impliceert dat behandeling zich zou moeten richten op het impliciet of indirect uitlokken van bewegingen. Ook bieden studies in ERP (event related potential, P300 geassocieerd met expliciete gewaarwording afwezig bij FND) bewijs dat conversiestoornis kan worden onderscheiden van simulatie, wat kan helpen voorkomen dat patiënten onnodige medische procedures ondergaan.

19
Q

psychodynamische modellen

A

psychodynamische modellen suggereren dat symptomen dienen om emoties te onderdrukken of om dilemma’s op te lossen. Hoewel negatieve ervaringen het risico op Functionele Neurologische Stoornissen (FND’s) kunnen verhogen, zijn er beperkingen in het traditionele model, zoals een gebrek aan verklaring voor het neurofysiologische mechanisme van conversie.

Traditioneel model: psychologische stress –> lichamelijke symptomen / conversie

20
Q

Disregulatie in aandacht is een groot kenmerk in FND, leg uit

A

Informatie komt door de integratie van bottom-up sensorische informatie en top-down voorspellingen over de
aard van de verwachte sensorische informatie -> als deze integratie ongelijk verdeeld is, kan dit leiden tot
abnormale voorspellingen van sensorische date met abnormale lichaam gefocuste aandacht -> zorgen voor
abnormale percepties of bewegingen

Rol van aandacht wordt ook ondersteund door de mogelijkheid van symptoom onderdrukking door afleiding

21
Q

Een integratief cognitief model voor PNES

A

Een integratief cognitief model voor PNES stelt dat factoren zoals inherente reacties op emoties, ideeën over ziekte en ziektemodellen bijdragen aan de vorming van een symptoomopstapje, dat kan worden geactiveerd door opwinding of interne/externe prikkels die als bedreigend worden ervaren. Dit model verklaart waarom uitingen van FND overeenkomen met feitelijk onjuiste opvattingen over hoe symptomen eruit zouden moeten zien, zoals bijvoorbeeld een tubulair visueel veld dat incompatibel is met de wetten van optiek.

22
Q

Neurobiologische perspectieven

A

Functionele neuroimaging bevindingen (zie hieronder) heeft disfunctie in FND opgehelderd
- Brein netwerk activatie: bij FND werd normale activatie gezien in gebieden geassocieerd met beweging en opmerkelijk gezien ook activatie van PFC (-> onverwacht tijdens vrijwillige beweging)
o Tremoren en etc. hypoactivatie van SMA (= structuur voor actie selectie en beweging voorbereiding)
- Connectiviteit: abnormale connectiviteit tussen SMA en limbische gebieden
- Aangepaste metabolisatie in specifieke regio’s

–> Een biopsychosociaal framewerk is nodig dat deze psychologische en neurobiologische perspectieven in een model samenvoegt

23
Q

Behandeling

A

CGT helpt patiënten bij het identificeren van hoe hun denken hun emotionele toestand en gedrag beïnvloedt, en omvat educatie, vaardigheden om aanvallen te beheersen, het herkennen van triggers en het veranderen van cognities en gedragingen geassocieerd met aanvallen.

Lichamelijke behandeling, zoals motorische rehabilitatiestrategieën, speelt een grotere rol wanneer motorische symptomen prominenter zijn. Deze strategieën, uitgevoerd door fysiotherapeuten, ergotherapeuten en logopedisten, helpen patiënten om normale controle over hun bewegingen te herwinnen. Succesvolle programma’s integreren vaak psychologische aspecten om niet-helpende cognities en gedragingen aan te pakken, zoals het idee dat beweging schade kan veroorzaken. Ook aandachtgerichte benadering zoals afleiding.

Andere behandelingen
- Comorbide depressie, anxiety en/of pijn kunnen farmacologisch behandeld worden
o Let op: medicatie voor symptomen zijn niet gewenst (anti tremor medicatie)
- Neuromodulatie behandelingen zouden ook kunnen helpen. Specifiek mechanisme is onduidelijk maar ze denken eerder een soort CGT-effect mediatie (ipv aanpassing van corticale excitatie)

24
Q

Prognose

A

Slechte prognose mede dankzij onder herkenning, slecht overgebrachte FND-diagnoses of gebrek aan beschikbaarheid van kennisvolle therapeuten. Maar ook pt met goed begrip en acceptatie van diagnose blijven erge symptomen houden ondanks behandeling
- Verhoogde aandacht en negatieve verwachting verhoogt de klachten (hypervigilance en attention bias).
 Voorspellers negatieve uitkomst zijn lange duratie van symptomen voor diagnose en persoonlijkheidsstoornissen
 Voorspellers positieve uitkomst zijn jonge leeftijd en vroege diagnose
- niet geloven in psychiologisch aandeel in symptomen is een slechte voorspeller

25
Q

De twee belangrijkste psychologische therapieën zijn psychodynamische therapie (PDT) en cognitieve gedragstherapie. leg uit en wat is het effect

A
  • PDT is bedoeld om FND-symptomen in verband te brengen met emotionele en interpersoonlijke conflicten en ervaringen in het verleden of heden. Het doel is het vergroten van het vermogen om moeilijke ervaringen te erkennen, te tolereren en erover te communiceren en om daarmee samenhangende stressfactoren effectiever te beheersen.
    o Geschikt om emotionele en interpersoonlijke aspecten aan te pakken
  • CBT voor FND richt zich op het verminderen van symptomen door onaangepaste overtuigingen ter discussie te stellen en vermijdingsgedrag en ander nutteloos ziektegedrag om te keren. Hierbij ligt de nadruk op gedragsverandering en verandering in cognitieve processen.
    o Voordeel: potentieel beter te doen voor patiënten omdat hier minder nadruk ligt op de potentiële rol van tegenslagen in de kindertijd
    o Nadeel: de nadruk op de ziekteovertuigingen en -gedragingen kan ervoor zorgen dat belangrijke emotionele en interpersoonlijke factoren mogelijk niet worden onderkend en niet worden aangepakt

Effect:
Bij allebei matige verbeteringen in mentale en fysieke gezondheid, welzijn en functioneren.
Terwijl CGT effectief lijkt te zijn bij verschillende soorten FND, met name bij psychogene niet-epileptische aanvallen (PNES), blijkt uit een onderzoek dat PNES-specifieke CGT niet significant effectiever is in het verminderen van aanvalsfrequentie dan standaard medische zorg.
Het psychosociaal functioneren verbetert echter wel aanzienlijk, wat de nadruk legt op de behoefte aan behandeling gericht op problemen en bredere geestelijke gezondheidsproblemen. Het onderzoek benadrukt ook dat het belangrijk is om te onderzoeken welke patiënten baat hebben bij welke behandeling, in plaats van te focussen op algehele werkzaamheid.

Het doel van de behandeling is het verbeteren van het functioneren en het verminderen van aandachtsbias en hypervigilantie naar de klachten, met de nadruk op acceptatie.

26
Q

Sharpe et al. (2011) – Guided self-help for functional (psychogenic) symptoms. Wat werd er in dit onderzoek gedaan.

A

Het is bekend dat CGT functionele symptomen kan verminderen. Echter, zijn er vaak problemen met het aanbieden van CGT aan deze patiënten. Omdat patiënten psychologische behandeling zelf niet passend vinden.

Test of het toevoegen van zelfhulp gebaseerd op CGT aan gebruikelijke zorg(UC) leidde tot verbetering na 3 maanden. Wel verbetering maar minder significant na 6 maanden.
Makkelijk te implementeren.

Discussie
- Toevoeging van GSH aan UC verbeterde de subjectieve gezondheid na 3 maanden meer dan UC alleen. Het behandeleffect was matig, met een verschil van 13% tussen de behandelarmen in deelnemers die zichzelf als beter of veel beter beoordeelden. Rekening houdend met deze resultaten en met de grotere verbeteringen in de huidige symptomen, verminderde symptoomlast, minder gezondheidsangst en grotere tevredenheid met de zorg, de chroniciteit van de ziekten van de patiënten, en de eenvoud van de interventie en de veiligheid ervan, geloven wij dat het waargenomen behandelingseffect klinisch nuttig is.
- Bij de 6-maanden follow-up was het bijkomende effect van GSH op de verbetering van de subjectieve gezondheid kleiner en niet langer statistisch significant. Wel was er een grotere verbetering van de huidige symptomen, minder geloof in het blijvend zijn van de symptomen, grotere tevredenheid met de zorg, en een klinisch significant verschil van 11 punten op de SF-12 schaal voor lichamelijk functioneren. We kunnen niet vaststellen welk van deze componenten het belangrijkst was.

Conclusie: Deze studie levert het eerste bewijs dat CGT-gebaseerde GSH voor neurologiepatiënten met functionele symptomen haalbaar en aanvaardbaar is voor de patiënten en betere resultaten oplevert dan UC alleen, althans op korte termijn.

27
Q

Problemen met diagnostiek/behandeling vroeger

A
  • Scheiding tussen neurologie en psychiatrie aan het begin van de 20e eeuw.
  • Angsten voor verkeerde diagnoses, met name na een studie van Eliot Slater in 1965 die suggereerde dat veel gevallen van ‘hysterie’ eigenlijk verkeerd gediagnosticeerde ziekten waren.
  • Ambivalentie onder neurologen over de vraag of patiënten met functionele stoornissen überhaupt een echte stoornis hebben.
  • Functionele stoornissen werden bijna onzichtbaar als klinisch probleem beschouwd, ondanks hun prevalentie.
  • Neurologen richtten zich voornamelijk op het uitsluiten van ziekten en maakten zelden positieve diagnoses of waren betrokken bij de behandeling.
  • Psychiatrische modellen, met name Freud’s conversiemodel, domineerden de classificatie en behandeling, wat vaak resulteerde in verkeerde diagnoses of verlating door gezondheidsprofessionals.
28
Q

autohypnosetheorie (vroeger)

A

De autohypnosetheorie van conversiestoornis, ontwikkeld door Pierre Janet aan het einde van de 19e eeuw, benadrukt de relatie tussen jeugdtrauma en de ontwikkeling van de stoornis. Janet stelde dat ondraaglijke emotionele reacties op traumatische ervaringen kunnen leiden tot een veranderde staat van bewustzijn die hij beschouwde als een vorm van hypnose. Deze bewustzijnsverandering wordt daarom autohypnose genoemd. Volgens deze theorie lijken de symptomen van conversiestoornis op dissociatieve verschijnselen die tijdens hypnose worden opgeroepen door suggesties van veranderingen in zintuiglijke of motorische verwerking. Deze dissociatie tussen impliciete en expliciete informatieverwerking wordt cognitieve dissociatie genoemd wanneer deze het geheugenfunctioneren beïnvloedt, en somatoforme dissociatie wanneer deze het sensorisch of motorisch functioneren beïnvloedt, zoals bij conversiestoornis.

29
Q

Noem een aantal tests voor positieve symptomen per categorie

A

Zwakte:
Hoover-teken
Hip abductor-teken

Bewegingsstoornissen/Gang:
Tremor-entrainmenttest
Vaste dystonische houding
Typische functionele hemifaciale overactiviteit
Afleiding tijdens het staan

Dissociatieve (niet-epileptische) aanvallen:
Langdurige aanval van bewegingloze ongevoeligheid
Langdurige aanvallen
Gesloten ogen tijdens een aanval
Ictale huilbuien
Geheugen van een gegeneraliseerde aanval
Ictale hyperventilatie
Aanwezigheid van een aanval die lijkt op epilepsie met een normaal EEG

Visuele symptomen:
Fogging test
Tubulair gezichtsveld
–>Fogging test: Een diagnostische test waarbij een patiënt met mogelijke functionele visuele symptomen (bij FNS) door een speciale bril kijkt waarbij het zicht geleidelijk wordt belemmerd. Als de visuele symptomen verdwijnen of verminderen bij het gebruik van deze bril, kan dit wijzen op een functionele oorsprong van de symptomen.

Tubulair gezichtsveld: Dit verwijst naar een beperking van het gezichtsveld waarbij het zicht wordt vernauwd tot een buisvormige waarneming. Dit kan voorkomen bij patiënten met functionele visuele symptomen, waarbij het gezichtsveld mogelijk beperkt wordt zonder dat er een fysieke oorzaak aanwezig is.

29
Q

In hypnose wordt gebruik gemaakt van cognitieve technieken, shaping en fading. Leg uit.

A
  • Shaping: positieve bekrachtiging geven → wanneer iemand ziet dat iets in de juiste richting zit meteen positieve bekrachtiging maken door het positief te benoemen.
  • Fading: bepaalde overtuiging afzwakken (“je tremor zou zo kunnen verminderen”)

Operante conditioneringsschema’s kunnen effectief zijn bij de behandeling van conversies. De elementen zijn shaping en fading. Het gedrag dat nog wel mogelijk is, wordt sterk bekrachtigd. Bij shaping wordt gedrag beloond wanneer verwacht kan worden dat het leidt tot het uiteindelijk gewenste gedrag. Met fading wordt bedoeld dat wanneer patiënten in de relatief veilige spreekkamer weer kunnen spreken, hun wordt geleerd het nieuwe gedrag in steeds moeilijkere omstandigheden uit te voeren. Vooral shaping is goed toepasbaar in combinatie met hypnose

30
Q

De posthypnotische suggestie

A

is een suggestie die tijdens een hypnosezitting wordt gegeven, maar waarvan het effect pas optreedt als de persoon niet meer in trance is. Zo’n posthypnotische suggestie kan gegeven worden in aansluiting op een bepaald cue (vb: de cue is aanvoelen van opkomende tremor ruststand activeren).

31
Q

Hypnose

A

situatie creëren een respons die incompatibel is met de bewegingsstoornis. Deze toestand is vatbaarder voor suggesties. Deze suggesties gaan op zoek naar de incompatibele respons.
* Suggestie in hypnose werd toegepast bij de behandeling van FND omdat FND gekenmerkt wordt door een verhoogde ontvankelijkheid voor verbale suggestie. Suggestie verwijst naar een opzettelijke communicatie van overtuigingen of ideeën, verbaal of non-verbaal, om subjectief overtuigende veranderingen in ervaring en gedrag teweeg te brengen

32
Q

Geïnduceerde catalepsie

A

werd toegevoegd en heeft als effect dat de gewone perceptie en motorische werking van het cataleptische lichaamsdeel aangetast wordt. Door gebruik te maken van katalepsie-inductie leert de patiënt een techniek van vastheid in de spieren te bereiken en leert hij een gevoel van stevigheid op te wekken. Na vaker doen zal automatische ontwikkelen.
* Eerst doet de therapeut het, vervolgens doet de patiënt het op het niet aangedane lichaamsdeel en hierna op het aangedane lichaamsdeel. Vervolgens gaat de patiënt er zelf mee oefenen.
→ Gevoel van stijfheid opwekken in lichaamsdeel (bevries reactie) waardoor het lichaamsdeel in een immobiele staat terechtkomt.

33
Q

Effect van hypnose en catalepsie behandeling voor FND (tibben)

A

Deze pilootstudie toonde aan dat acht sessies behandeling bestaande uit een combinatie van hypnose en katalepsie-inductie effectief was in het verminderen van de ernst van de FND symptomen.
wachtlijstcontrolegroep

34
Q

PNES en NES

A

PNES staat voor “psychogene niet-epileptische aanvallen”, terwijl NES staat voor “niet-epileptische aanvallen”.

Diagnostische klinische criteria zijn ontwikkeld voor PNES en hebben een hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bij het gebruik van video-elektro-encefalografie, en dienen om een laboratoriumondersteunde definitieve diagnose voor PNES te bieden.

35
Q

Studie Roelofs (oud)- conversiestoornis, autohypnose theorie

A

De studie had drie doelen:

Het onderzoeken van de relatie tussen kindermishandeling en conversiestoornis.
Patiënten met conversiestoornis meldden een hogere incidentie van lichamelijk/seksueel misbruik dan patiënten met affectieve stoornissen.
Conversiestoornis was geassocieerd met ernstiger vormen van kindermishandeling dan affectieve stoornissen.
Het onderzoeken van de relatie tussen ouderlijke disfunctie, kindermishandeling en de ernst van dissociatieve symptomen.
Maternale disfunctie was geassocieerd met meer zelfgerapporteerde cognitieve en somatoforme symptomen.
Lichamelijk misbruik werd geassocieerd met een groter aantal pseudo-neurologische symptomen.
Het testen van Janet’s autohypnosetheorie van conversiestoornis.
Autohypnose medieerde gedeeltelijk de relatie tussen lichamelijk misbruik en conversiesymptomen.
Hypnotische gevoeligheid medieerde echter niet de relatie tussen maternale disfunctie en conversiesymptomen.
Concluderend rapporteerden patiënten met conversiestoornis een hogere incidentie en ernstiger vormen van kindermishandeling, en de ernst van symptomen was gerelateerd aan de aanwezigheid van fysiek misbruik en maternale disfunctie.