Taak 2 Chronische pijn Flashcards

1
Q

Pijn

A

Pijn is een onaangename sensorische en emotionele ervaring die al dan niet verband houdt met actuele of potentiële weefselbeschadiging, of wordt beschreven in termen van zo’n beschadiging. (IASP, 1986)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nociceptie

A

Nociceptie of pijnzin is het vermogen van een organisme om weefselbeschadigingen of dreigende weefselbeschadiging waar te nemen. Ookwel; subjectieve pijn beleving. Het woord nociceptie komt van het Latijnse woord nocere (schaden, kwetsen). Waarnemen met dit zintuig heet pijn voelen.

Nociceptie:
1. Transductie: De prikkeling van de perifere nociceptoren
2. Transmissie: Het overbrengen van de prikkel via het ruggenmerg naar de hersenen
3. Perceptie: Het herkennen in de hersenen van de prikkel als pijn
4. Modulatie: De terugkoppeling van de hersenen naar het weefsel waar de prikkel optreedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fear Avoidance Model (Figuur 1)

A

Definitie: Het Fear Avoidance Model (FAM) is een theoretisch model dat wordt gebruikt om pijnonderzoek en behandeling te sturen. Het beschrijft de reeks gebeurtenissen na pijn die als bedreigend wordt ervaren.

Acquisitie en generalisatie: Angst is een anticiperende emotionele reactie op onmiddellijke dreiging. Neutrale signalen die verband houden met pijn kunnen beschermende angstreacties uitlokken, die kunnen verschillen van ongeconditioneerde reacties zoals onmiddellijke ontsnapping uit pijnstimulus.

Chronische pijn: Kan ontstaan wanneer pijn gerelateerde angst en vermijding aanhouden, zelfs na genezing, of wanneer beschermende reacties generaliseren naar nieuwe situaties.

Vermijdingsgedrag: Openlijk of verborgen gedrag dat de ontmoeting met aversieve stimuli voorkomt of uitstelt. Het kan activiteitenbeperkingen veroorzaken en negatief affect in stand houden.

Pijn in context: De uiting van pijn gerelateerde angst en vermijdingsgedrag is afhankelijk van de context. Prioriteiten kunnen verschuiven afhankelijk van andere levensdoelen en emoties.

Uitdoving van pijn-gerelateerde angst: Remmende reacties kunnen worden geleerd door blootstelling aan prikkels die eerder werden vermeden. Uitdoving is kwetsbaar en contextafhankelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Traditionele vs moderne visie op pijn

A

Traditionele visie: Pijn wordt gezien als een signaal van het lichaam dat er iets mis is, en het zoeken naar een oorzaak om dit op te lossen staat centraal.

Moderne visie op pijn, Wat is het bottom-up proces in de moderne visie op pijn?
Pijnprikkels worden alleen naar de hersenen doorgegeven als de drempelwaarden in de transmissieneuronen van het ruggenmerg worden overschreden.

Moderne visie op pijn:
-Prefrontale cortex speelt rol in regulatie van pijnervaring door aandacht, verwachtingen en her-evaluatie.
-Beperkingen van het traditionele medische model, dat een lineaire stimulus-pijn-gedrag keten veronderstelt.
-Interpretatie van prikkels bepaalt pijnervaring; zelfde stimulus kan verschillende pijnniveaus veroorzaken.
-Definitie van pijn gaat verder dan alleen lichaamsschade; het omvat een complexe sensorische en emotionele ervaring.
-Bio-psycho-sociaal model erkent pijn op meerdere niveaus: individueel, gezins-, maatschappelijk en cultureel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het experiment van Arntz & Claasens (2005) en wat toont het aan? (staaf -25)
En wat zegt dit over het verband tussen cognities en pijn-gerelateerd gedrag?

A

Het experiment toont aan dat dezelfde stimulus door cognitieve processen een andere betekenis kan krijgen, wat de pijnervaring beïnvloedt. Groep A instructie koud, Groep B instructie Warm –> groep B rapporteerde meer pijnbeleving door associaties

Traditionele view wordt hiermee ontkracht -> pijn is dus niet alleen een signaal van het lichaam om aan te geven dat er iets beschadigd is

Het gedrag dat mensen vertonen tegen pijn wordt vaak meer beïnvloed door hun interpretatie van de pijn dan door de daadwerkelijke schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het vrees-vermijdingsmodel/ Fear avoidance model en waar draait het om?

A

Fear-Avoidance modellen gaan ervan uit dat mensen die pijn catastroferen een verhoogde angst voor pijn ontwikkelen, wat leidt tot vermijdingsgedrag dat op korte termijn de pijn vermindert maar op lange termijn leidt tot meer beperkingen en een neerwaartse spiraal van pijnervaring.

Het vrees-vermijdingsmodel draait om het vermijden van activiteiten uit angst voor pijn, wat vaak beperkender is dan de pijn zelf.

Wat mensen proberen te doen tegen de pijn, is vaak beperkender dan de pijn zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Graded activity

A

Graded activity richt zich op het positief bekrachtigen van gezond gedrag, verhogen van activiteitenniveau. Basis van gedragstherapie. Hierbij wordt uit gegaan dat gedrag staat onder invloed van de consequenties die op dit gedrag volgen: operante benadering. Bijv. Als je in een warm bad gaat en de pijn neemt af, dan zul je steeds vaker in dat bad gaan en rust gaan nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Klassieke en operante conditionering

A

Klassieke conditionering is de relatie tussen prikkels waar je minder vat op hebt en operant leren gaan over een
respons waar je zelf invloed op hebt.

Operant leren verwijst naar een vorm van leren waarbij gedrag wordt beïnvloed door de gevolgen die volgen op dat gedrag. Hier zijn de verduidelijkingen van de termen die je hebt genoemd:

Positieve straf (+ Neg): Dit betekent dat er iets negatiefs wordt toegevoegd na het vertonen van bepaald gedrag, met als doel om dat gedrag minder waarschijnlijk te maken in de toekomst. Bijvoorbeeld, als iemand pijn ervaart (het negatieve), nadat hij een bepaalde activiteit heeft uitgevoerd, en hij stopt met die activiteit om de pijn te verminderen, dan wordt het stoppen met die activiteit positief gestraft.

Negatieve straf (- Pos): Dit betekent dat er iets positiefs wordt weggenomen na het vertonen van bepaald gedrag, waardoor dat gedrag minder waarschijnlijk wordt in de toekomst. Bijvoorbeeld, als iemand stopt met rusten en weer begint met activiteiten (het positieve), nadat de pijn is verminderd, dan wordt het hervatten van de activiteiten negatief gestraft.

Positieve bekrachtiging (+ Pos): Dit betekent dat er iets positiefs wordt toegevoegd na het vertonen van bepaald gedrag, waardoor dat gedrag waarschijnlijker wordt in de toekomst. Bijvoorbeeld, als iemand na het uitvoeren van een bepaalde activiteit beloond wordt met rust (het positieve), dan wordt het vertonen van die activiteit positief bekrachtigd.

Negatieve bekrachtiging (- Neg): Dit betekent dat er iets negatiefs wordt weggenomen na het vertonen van bepaald gedrag, waardoor dat gedrag waarschijnlijker wordt in de toekomst. Bijvoorbeeld, als iemand stopt met het vermijden van activiteiten (het negatieve), nadat de pijn is verminderd, dan wordt het vermijden van die activiteiten negatief bekrachtigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Generalisatie in de leertheorie, geef een voorbeeld

A

Generalisatie is een belangrijke term in de leertheorie: kratje optillen –> rugpijn –> angst –> niet meer tillen –> misschien ook niet meer bukken –> etc etc. breidt zich uit naar stimuli die erop lijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sensitisatie

A

Sensitisatie: als de pijn omhoog gaat terwijl die niet bekrachtigd wordt -> biologisch effect

fenomeen waarbij het zenuwstelsel overgevoelig wordt voor pijnprikkels, wat resulteert in een verhoogde pijngevoeligheid. Wanneer sensitisatie optreedt, kan zelfs een milde prikkel die normaal gesproken geen pijn veroorzaakt, resulteren in een sterke pijnreactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Exposure in vivo

A

Exposure in vivo is gericht op het wijzigen van catastrofale cognities en inhiberen van belemmerende angst.
Bij deze groep zit er nog een angst voor pijn erachter. Deze pt melden zich vaak met beperkingen -> ergens komt het besef dat ze beperkt functioneren hebben. Hierbij gaan ze kijken naar activiteiten die mensen deden voor de pijnklachten (100% functioneren). Dan kijken ze naar huidig niveau van activiteiten -> vaak een stuk minder. Het andere deel bestaat uit beperkingen -> zijn bewegingen en activiteiten die de patient vermijdt -> angst. Heel zeldzaam, maar er kan ook bij begrepen chronische pijn een deel zijn die de pt écht niet mag doen (schroeven in rug na operatie)

geleidelijke confrontatie met de CS staat centraal. Pt denkt dat er iets heel ergs gebeurt (=mismatch), real-life blootstelling aan gevreesde activiteit/beweging moet ervoor zorgen dat de mismatch ontkracht wordt (=doel)
–> Nieuwe visie: Grotere stappen in exposure hebben het meeste effect -> zo maak je mismatch zo groot mogelijk
–> Doel is dus dat de pt gaat ervaren dat de negatieve verwachtingen niet optreden
–> Dit doet men a.d.h.v. gedragsexperimenten. Deze toetsen de juistheid van irreële cognities (verwachting/gedachte). Oude gedachtenspoor zal niet verdwijnen, maar deze moet onderdrukt worden door een nieuwe -> waardoor inhibitie de bovenhand gaat krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Overeenkomsten en verschillen exposure en Graded activity

A

Overeenkomsten Exposure en GS
- Beide zijn gedragsmatige behandelingen met roots in de psychologie
- Beide behandelingen kijken vanuit BPS-visie. Uitgangspunt dat pijn niet bepalend hoeft te zijn in functioneren
- Doel van beide is verbetering van het activiteitenniveau en afname van functionele beperkingen
- WO laat zien dat beide effectief zijn

Graded Activity doel = verbetering van het activiteitenniveau en afname functionele beperkingen door positief bekrachtigen van gezond gedrag en functionele mogelijkheden
- Rationale uitleggen: uitleg over ontstaan vermijdingsgedrag. Negatieve gevolgen lange termijn worden benoemd. Positieve gevolgen van het oppakken van activiteiten
- Techniek: puur gedragstherapie. Operante conditionering. Positieve bekrachtiging. Identificatie bekrachtigers.
Quota afspreken (werken naar doel van pt. In stappen die pt ziet zitten). Successieve approximatie

Exposure in vivo doel = verbetering van het activiteitenniveau en afname functionele beperkingen door wijzigen van catastrofale cognities en inhiberen van belemmerende pijn gerelateerde angst
- Rationale uitleggen: nadruk op disfunctionele gedachten: uitgaan van mismatch en deze ervaren. Activiteiten die vermeden moeten worden uitgevoerd om juistheid van gedachten te toetsen. Inhibitorisch leren.
- Techniek: CGT. Klassieke conditionering. Extinstie en inhibitie leren. Identificatie angstuitlokkende stimuli. Gedragdsexperimenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ACT-therapie

A

Deze therapie gaat meer uit van samenhang tussen verschillende onderdelen (gedrag/emoties/cognities) en is minder gericht op veranderen. Het gaat ervanuit dat activatie van bepaalde knooppunten zorgt voor activatie van het hele netwerk. Kern van
ACT: Er is een natuurlijke neiging om dingen te vermijden die niet fijn zijn, maar interne gebeurtenissen kun je niet vermijden. ACT gaat ervanuit dat pijn en dat hele netwerk van associaties niet te vermijden is voor chronische pijn patiënten en sterker nog het proberen te vermijden van pijn alleen leidt tot meer pijn.
 Doel om flexibeler om te leren gaan met alles wat in je innerlijke systeem gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behandelstappen exposure in vivo

A

Stap 1: Cognitief gedragsmatige analyse
Doel: Identificatie van passende behandeling.
Intake gericht op cognities over pijn/bewegen, grootte en rol van pijn-gerelateerde angst en vermijding, en gevolgen op functioneren.
Aanvullend: Afname van vragenlijsten.

Stap 2: Afname Photograph Series of Daily Activities (PHODA)
Doel: Beoordeling van verwachting schadelijkheid en mate van spanning.
Hiërarchie opstellen van activiteiten waar angst betrekking op heeft.

Stap 3: Educatie (zie cirkel; Leeuw, Vlaeyen & Linton)
Doel: Uitleg over de behandeling en delen van visie.
Benadrukken dat verbeteren van functioneren het doel is, niet het verminderen van pijn.
Bespreken van kosten/baten en motivatie van de patiënt.

Stap 4: Exposure in vivo
Doel: Verminderen van angst/beperkingen, en mogelijk pijn en andere lichamelijke klachten.
Gedragsexperimenten uitvoeren om verwachtingen van de patiënt te toetsen.
Wetenschappelijk bewijs: Effectief bij lage rugpijn, whiplash, CRPS-I, en jongeren met pijn.
Vooral effectief wanneer pijn-angst aanwezig is.
Opmerking: Exposure in vivo is vaak effectiever dan graded activity bij behandeling van pijn-gerelateerde angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is chronische pijn versus acute pijn?

A

Chronische pijn kan 3 maanden aanhouden, komt ook vaak terug. Acute pijn is een waarschuwingssignaal voor dreiging of mogelijke lichamelijke schade. Bij chronische pijn is die waarschuwingsfunctie dus niet meer functioneel.
IASP: pijn is een onaangename sensorische en emotionele ervaring die al dan niet verband houdt met actuele of potentiële weefselbeschadiging, of wordt beschreven in termen van zo’n beschadiging
Dit breekt los van het biomedische model omdat het ook over de ervaring gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Moderne visie op pijn:

A

Prefrontale cortex speelt rol in regulatie van pijnervaring door aandacht, verwachtingen en her-evaluatie.
Beperkingen van het traditionele medische model, dat een lineaire stimulus-pijn-gedrag keten veronderstelt.
Interpretatie van prikkels bepaalt pijnervaring; zelfde stimulus kan verschillende pijnniveaus veroorzaken.
Definitie van pijn gaat verder dan alleen lichaamsschade; het omvat een complexe sensorische en emotionele ervaring.
Bio-psycho-sociaal model erkent pijn op meerdere niveaus: individueel, gezins-, maatschappelijk en cultureel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verschil disease en illness

A
  • Disease (organisch/biologisch)
  • Illness (subjectieve ervaring)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt pijn-gerelateerde angst gemeten?

A

Pijn-gerelateerde angst kan worden gemeten met behulp van vragenlijsten zoals de Fear Avoidance Beliefs Questionnaire (FABQ), Pain Anxiety Symptom Scale (PASS), en Tampa Scale for Kinesiophobia (TSK), evenals afbeeldingen met angst-uitroepende stimuli en interviews.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is extinctie van pijn-gerelateerde angst?

A

Extinctie van pijn-gerelateerde angst houdt in dat de geconditioneerde angstrespons wordt verminderd door herhaaldelijk blootstellen aan de geconditioneerde stimulus (CS) zonder dat de ongeconditioneerde stimulus (US) volgt, waardoor de angstreactie wordt geremd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Chronische pijn

A

= pijn die verder gaat dan wat de verwachte helingsperiode zou moeten zijn.
Prevalentie in Europa: 19%  voornamelijk skeletspierstelsel, maar ook hoofdpijn
Chronische pijn patiënten hebben een verhoogde kans op de ontwikkeling van psychiatrische stoornissen – angst en
depressie. Naast persoonlijke nadelen, zijn er ook hoge
maatschappelijke kosten –> veel ziek op werk, hoge
gezondheidskosten

20
Q

Welke interventies worden gebruikt om pijn-gerelateerde angst te verminderen?

A

Interventies om pijn-gerelateerde angst te verminderen omvatten het geven van verbale informatie om misinterpretaties over pijn en schade te corrigeren, modeleren van veilig gedrag, exposure therapie en acceptance and commitment therapy (ACT).

21
Q

Waarom is chronische pijn niet te verklaren vanuit het BPS model?

A

omdat ze uitgaan van een directe relatie tussen structurele en biomedische abnormaliteiten -> dit
wordt in veel gevallen met chronische pijn niet gevonden. FA-modellen leggen uit hoe pt gevangen raken in een
neerwaartse spiraal

22
Q

Wat is het leer perspectief op pijn-gerelateerde angst?

A

Het leer perspectief stelt dat pijn een ongeconditioneerde stimulus (US) is die onmiddellijk leidt tot defensieve reacties. Bij chronische pijn wordt de rol van fysieke schade betwist, waarbij overdreven negatieve interpretaties van pijn (pijn catastroferen) en angstgevoeligheid individuele verschillen verklaren. Deze reacties omvatten cognitieve, fysiologische en gedragsmatige aspecten die gericht zijn op het vermijden van dreiging en het verminderen van de impact van een aversieve stimulus.

23
Q

Pijn-gerelateerde angst kan op 3 manieren worden aangeleerd:

A

(1) Directe ervaring: persoon ervaart de CS-US relatie en de response hierop wordt bekrachtigd omdat het de pijn
en angst laat afnemen
(2) Verbale dreigingsinformatie: door wat je verteld wordt door bijv de arts of social media. Rule-goverened
learning= door regels die worden opgelegd door clinicus wordt het gedrag bepaald (bijv. als de arts zegt dat je
bepaalde activiteiten niet meer mag doen) terwijl de persoon de negatieve consequentie zelf nog niet heeft
ervaren
(3) Observationeel leren: (vorm van klassieke conditionering) leren door responses van anderen te zien
* US is hier zien dat iemand anders pijn heeft bij iets

24
Q

Extinctie van pijn-gerelateerde angst

A

Extinctie= het verminderen van de geconditioneerde angst response dmv herhaaldelijk blootstellen aan de CS met de
afwezigheid van de US –> blootstellen aan bewegingen en activiteiten zonder pijn. Het gaat hierbij niet om het vergeten
van de CS-US associatie (wat vroeger gedacht werd) maar om te laten zien dat de CS (bepaalde beweging) kan
gebeuren zonder dat een aversieve gebeurtenis volgt (CR). Dit zorgt voor inhibitie van de angstreactie
 Extinctie gaat een stuk minder snel dan dat de angst is aangeleerd bij deze patiënten (wat al na 1 blootstelling
kan ontstaan)
 Extinctie van angst is lastig om te generaliseren naar contexten die net weer een beetje anders zijn

25
Q

commentaar van experts op behandelingen

A

Graded exposure in vivo (GEXP) en acceptance and commitment therapy (ACT) zijn de meest effectieve behandelingen voor het verminderen van pijn-gerelateerde angst bij mensen met chronische pijn en verhoogde angst en vermijding.

Pijn-gerelateerde angst wordt erkend als een belangrijke factor bij chronische pijn, maar het blijft onduidelijk of het ook een rol speelt bij de overgang van acute naar chronische pijn.

Andere behandelingen, zoals fysiotherapie en ACT, hebben ook een angstverlagend effect.

Meer onderzoek is nodig naar extinctie van angstgerelateerde angst door verbale instructie en modellering(Verminderen van angst dmv observationeel leren, therapeut doet het eerst), evenals naar terugval na succesvolle extinctie.

Er bestaat debat over het gebruik van veiligheid-zoekend gedrag tijdens exposure, waarbij toenemend bewijs suggereert dat dit kan leiden tot terugkerende angst.

Onderzoek suggereert dat het doel van behandelingen niet alleen angstvermindering moet zijn, maar ook het optimaliseren van remmend leren om de beschermingsrespons te onderdrukken.

26
Q

Fear en Anxiety:
en Pijn-gerelateerde Fear en Anxiety:

A

Fear: emotionele reactie op identificeerbare dreiging, leidt tot fight or flight respons.
Anxiety: toekomstgerichte affectieve staat, minder intens dan fear maar geassocieerd met vermijdingsgedrag, vooral bij chronische pijn.

Pijn-gerelateerde Fear en Anxiety:
Ontstaat wanneer pijnstimuli als dreigend worden gezien, leidend tot psychofysiologische, gedragsmatige en cognitieve reacties.
Angst en vermijdingsgedrag kunnen de fear levels op de lange termijn versterken.

27
Q

Het Fear-Avoidance Model van Pijn: (componenten)

A

Verband tussen pijn, angst, vermijden en disability.
Pijn intensiteit, catastroferen, aandacht aan pijn, vermijden/vermijdingsgedrag, disability en kwetsbaarheden zijn componenten.
negatief affect of bedreigende ziekteinformatie hebben invloed op catastroferende cognities.

Pijn-gerelateerde angst op zich is niet dysfunctioneel. Maar, het verlengd aanhouden van het veiligheidsgedrag is
wel dysfunctioneel

28
Q

Effectiviteit van Cognitieve Gedragsprogramma’s en Exposure in Vivo:

A

Cognitieve gedragsprogramma’s en exposure in vivo effectief bij verminderen van pijn-gerelateerde angst en vermijdingsgedrag.
Generalisatie van exposure in vivo belangrijk voor lange termijn resultaten.

29
Q

FAM en Pijn-gerelateerde Angst bij Onderrugpijn:

A

Definitie: FAM verklaart de rol van angst bij onderrugpijn, van acuut tot chronisch.

Belang: Angst onderhoudt CLBP door vermijdingsgedrag en verstoorde aandacht.

Risico voor CLBP: Verhoogde angst en catastroferen tijdens acute fase verhogen kans op CLBP.

Kwetsbaarheid voor Acute LBP: Angst kan aanwezig zijn vóór pijn optreedt, mogelijk bij het ontstaan van acute LBP.

Invloed op Pijnervaring: Angstige interpretatie van sensaties verhoogt pijnervaring.

Behandelingsfocus: Cruciaal doelwit voor behandelingen vanwege rol bij ontstaan en onderhoud van pijn.

30
Q

Het biopsychosociale model van pijn

A

Het biopsychosociale model beschrijft pijn en disability als een multidimensionale, dynamische interactie tussen
fysiologische, psychologische en sociale factoren die elkaar wederzijds beïnvloeden en resulteert in chronische en
complexe pijnsyndromen.

31
Q

kritiek op het biopsychosociale model voor pijn:

A

Vaag over specifieke interactiepaden tussen elementen.
Psychosociale factoren domineren, wat terug kan leiden naar mind-body dualisme.
Beperkt, omdat het bepaalde aspecten van levenskwaliteit zoals spiritualiteit en religie negeert.

32
Q

Kritiek FAM

A

Aangezien chronische pijn enorm complex is, is het FAM op zichzelf niet genoeg om een universele pathway te tonen
die leidt tot pijn-gerelateerde disability. (oftewel, het is te simpel om alleen angst aan te wijzen als de verklaring voor
chronische pijn)
Ondanks de beperkingen heeft de FAM veel waarde opgeleverd met betrekking tot ons begrip en het testen van paden
waarlangs psychosociale processen pijn gerelateerde uitkomsten kunnen beïnvloeden.

33
Q

avoidance-endurance model (EAM) (edwards)

A

Edwards → Uitbreiding op fear avoidance model, neemt beschermende en risicovolle factoren mee. Interpretatie van de angst is een meer belangrijke voorspeller van disability, dan de echte pijn.

Veel overlap met FAM. Het EAM (Avoidance-Endurance Model) stelt dat sommige patiënten angstig worden en activiteiten vermijden, terwijl anderen doorgaan met activiteiten. Welke reactie wordt gekozen, wordt beïnvloed door affectieve en cognitieve factoren. Dit model helpt bij het begrijpen van verschillende reacties op pijn en de invloed ervan op de uitkomsten.

Psychosociale processen bestaan in een persoon als een al bestaande factor (kwetsbare factoren zoals
kindertijd trauma. Of beschermende factoren zoals sociale steun) of ontstaan als reactie op de ervaring van
pijn (zoals angst-vermijding gedrag).

Zelf tekenen!!

34
Q

McCracken (2005) - “Social Context and Acceptance of Chronic Pain: The Role of Solicitous and Punishing Responses

A

Het onderzoek richt zich op de invloed van sociale reacties van geliefden op de acceptatie van chronische pijn bij patiënten. Resultaten tonen aan dat zowel bezorgde als straffende reacties van geliefden negatief geassocieerd zijn met de mate van pijnacceptatie. Dit impliceert dat sociale invloeden een rol spelen in het gedrag van patiënten met betrekking tot pijn, met name in hun bereidheid om activiteiten te ondernemen en om pijn te ervaren zonder het te vermijden of te controleren.

De studie illustreert dat bezorgde reacties van geliefden vermijdend gedrag kunnen versterken, terwijl straffende reacties het gevoel van invaliditeit bij de patiënt kunnen vergroten, waardoor ze de neiging hebben om pijn te vermijden. Dit staat in contrast met het idee dat straffende reacties mogelijk een positief effect hebben op het gedrag van de patiënt. Er werd echter geen significante relatie gevonden tussen afleidende reacties en pijnacceptatie.

Hoewel de studie enkele beperkingen heeft, zoals het ontbreken van experimentele manipulatie van reacties en het feit dat alleen de patiënten zelf werden ondervraagd, benadrukt het belang van het begrijpen van sociale invloeden bij het bevorderen van acceptatie van chronische pijn. Het suggereert dat het nodig is om sociale invloeden in een positieve richting te sturen om het lijden van patiënten te verminderen en hun functioneren te verbeteren.

35
Q

Williams (2012) - “Psychological Therapies for the Management of Chronic Pain (Excluding Headache) in Adults”

A

Onderzoek: Effectiviteit van psychologische therapieën voor chronische pijn(niet bij hoofdpijn) bij volwassenen. gekeken naar pijn, stemming en catastroferen.
Resultaten: Weinig bewijs voor gedragstherapie. CGT heeft kleine voordelen op invaliditeit, stemming en catastroferen, maar niet op pijn. Effecten verdwijnen bij follow-up.
Conclusie: CGT heeft voordelen ten opzichte van standaardbehandelingen, niet ten opzichte van actieve controle. Gedragstherapie heeft zwakkere voordelen op catastroferen.
Discussie: CGT en gedragstherapie domineren de behandeling, maar bewijs voor gedragstherapie is zwakker.

36
Q

Leeuw (2008) - “Exposure in vivo versus operant graded activity in chronic low back pain patients”

A

Onderzoek: Vergelijking van Exposure in vivo (EXP) en operante graded activity (GA) bij chronische lage rugpijn.

Resultaten: EXP verminderde pijn catastroferen en waargenomen schadelijkheid van activiteiten, maar was even effectief als GA in het verbeteren van functionele invaliditeit en hoofdklachten. Bijna significante verschillen ten gunste van EXP.

Discussie: Geen verwachte superioriteit van EXP tegenover GA gevonden. Beide behandelingen effectief bij matig tot zeer angstige patiënten.

Redenen voor resultaten(betere effectiviteit EXP werd niet gevonden):
Lage power van de studie.
overeenkomstige elementen GA en EXP
Meer sessies en therapeutische ervaring met GA, geen ervaring met EXP.

Conclusie: EXP niet significant effectiever dan GA bij chronische lage rugpijn. Verbeteringen in EXP mogelijk door vermindering van pijn catastroferen en waargenomen schadelijkheid van activiteiten. Herhaling van de studie met meer deelnemers nodig

37
Q

Wat zijn de vier categorieën van psychologische therapieën voor de behandeling van chronische pijn, volgens Sturgeon (2014)?

A

De vier categorieën zijn operant-gedragsmatige therapie, cognitief-gedragstherapie, mindfulness en acceptatie en commitment therapie (ACT).

38
Q

Wat zijn de drie psychologische mechanismen gerelateerd aan pijn-gerelateerde distress die een doelwit zijn voor interventie, volgens Sturgeon (2014)?

A

De drie mechanismen zijn pijn catastroferen, pijn-gerelateerde angst en pijnacceptatie.

39
Q

Wat is het verschil tussen de benadering van cognitief-gedragstherapie (CGT) en mindfulness-based stress reduction (MBSR) bij de behandeling van pijn, volgens Sturgeon (2014)?

A

CGT richt zich op het identificeren en vervangen van onrealistische of niet-helpende gedachten over pijn, terwijl MBSR zich richt op het loskoppelen van sensorische aspecten van pijn van de evaluatieve en emotionele aspecten, en het vergroten van het bewustzijn en de acceptatie van lichamelijke, cognitieve en emotionele toestanden.

40
Q

Wat zijn enkele van de factoren die de uitkomsten van psychologische interventies voor pijn beïnvloeden, volgens Sturgeon (2014)?

A

Enkele van deze factoren zijn het niveau van dysfunctioneel gedrag, interpersoonlijke distress, adaptieve coping, demografische, psychologische en medische verschillen, evenals de leeftijd van de patiënt.

41
Q

Wat is de conclusie van Sturgeon (2014) met betrekking tot psychotherapie voor chronische pijn?

A

Psychotherapie omvat verschillende componenten die gedrag, cognitie, emotie en sociale factoren aanpakken die leiden tot pijn-gerelateerde disfunctie. Er zijn verschillende psychologische interventies met verschillende theoretische benaderingen, therapeutische doelen en effectiviteit, maar meer onderzoek is nodig om factoren te begrijpen die verschillende reacties op verschillende therapieën verklaren.

42
Q

Sturgeon: limitatie
Toekomstige richtingen en overgebleven vragen

A

Elk van de bovengenoemde behandelingen heeft een toegevoegde waarde in de behandeling van chronische pijn. Op dit moment is er maar weinig bewijs dat een van die behandelingen superieur is, met als uitzondering CGT: CGT heeft meer voordelen dan andere vormen van gedragstherapie. Echter:
(1) ACT en MBSR hebben nog maar weinig studies;
(2) dit betere effect van CGT lijkt vooral op de korte termijn zo te zijn -> lange termijn blijft niet zo plakken. Andere
therapievormen zouden misschien beter zijn op de lange termijn door de focus op acceptatie ipv coping strategieën;
(3) sommige populaties (zoals fibromyalgie) hebben slechtere behandelingsrespons op CGT dan derde golf

43
Q

Het FAM van pijn: Bewijs voor de componenten

A

Pijn intensiteit:
Het FAM stelt dat intensiteit van pijn niet primair is voor vermijdingsgedrag of disability; meer angst is cruciaal.
Onderzoek suggereert echter dat de associatie tussen pijn en disability belangrijker is dan voorheen gedacht, zowel acuut als chronisch.

Pijn catastroferen:
Het interpreteren van pijn als extreem dreigend.
Geassocieerd met pijn disability in studies met patiënten en de algemene populatie.

Aandacht aan pijn: (fear of pain + threat perception -> pijn anxiety + hypervigilantie)
Intense of dreigende pijn vereist veel aandacht, onderbrekend dagelijks functioneren.
Overmatige aandacht verhoogt pijnintensiteit door mediatie van pijn-gerelateerde angst.
Catastroferende personen hebben moeite met loslaten van aandacht aan pijn cues.

Vlucht/vermijding gedrag:
Doel: aversieve situaties uitstellen of voorkomen.
Bij chronische pijn is pijn vermijden niet mogelijk, maar vermijden van waargenomen dreiging wel.

Disability:
Problemen in dagelijkse activiteiten en taken.
Mogelijk veroorzaakt door extreme alertheid en vermijdingsgedrag, maar exacte relatie niet onderzocht.

Disuse syndroom:
Fysiologische en psychologische effecten van verminderde fysieke activiteit.
Meer onderzoek vereist.

Kwetsbaarheden:
Angst voor pijn kan secundair zijn aan angstgevoeligheid en negatieve affectiviteit, wat pijn als bedreigender maakt.
Speculatief: mensen met hogere kwetsbaarheid zijn mogelijk minder veranderlijk in angstvermijdende overtuigingen.

44
Q

Unieke eigenschappen van EXP en GA

A

Unieke eigenschappen van EXP
- EXP is gebaseerd op klassieke conditionering
- EXP probeert functie te herstellen door het waargenomen kwaad van activiteiten te verminderen. Als eerste wordt
een hiërarchie van angst-uitroepende activiteiten gevormd d.m.v. de Photograph Series of Daily Acitivities
(PHODA). Hierna worden patiënten systematisch, opbouwend blootgesteld aan de angst-oproepende activiteiten.
Ook worden er gedragsexperimenten uitgevoerd om zo de validiteit van de beliefs uit te dagen.

Unieke eigenschappen van GA
- GA is gebaseerd op operante leerprincipes
- GA is gebaseerd op het bekrachtigen van gezond gedrag en activiteiten. Veel thuis oefenen

45
Q

Leertheorie

A

Klassiek: UC→CS/UR→CR = leerervaring die (angst)klachten luxeert. Er wordt ook gegeneraliseerd, waar de CS wordt uitgebreid. Vb: iets optillen wordt ook buigen etc.

Operant: SD→R→C (gevolgen van gedrag op korte en lange termijn: 0C- = pijn blijft uit = sterkste bekrachtiger) = in stand houden van (angst)klachten.

Belangrijkste: negatieve bekrachtiging vindt niet plaats. Door het vermijdingsgedrag vindt de catastrofe niet plaats.

Sociale factoren (McCracken) → bekrachtigen of straffen:
Bekrachtigende en straffende reacties leiden tot minder acceptatie van de pijn. Het bekrachtigende (solicitous) heeft vooral wisselende reacties. Onafhankelijk van de impact of pain.

46
Q

Wat is chronische pijn versus acute pijn?

A

Chronische pijn kan 3 maanden aanhouden, komt ook vaak terug. Acute pijn is een waarschuwingssignaal voor dreiging of mogelijke lichamelijke schade. Bij chronische pijn is die waarschuwingsfunctie dus niet meer functioneel.

IASP: pijn is een onaangename sensorische en emotionele ervaring die al dan niet verband houdt met actuele of potentiële weefselbeschadiging, of wordt beschreven in termen van zo’n beschadiging

Dit breekt los van het biomedische model omdat het ook over de ervaring gaat.

47
Q

Hoe kun je chronische pijn behandelen (psychologisch - psychosociaal)?

A

Sturgeon:
* Operante conditionering: Gebruik van bekrachtiging en bestraffing om positief gedrag te vermeerderen en negatief gedrag uit te doven;
* CBT: Psycho-educatie, strategieën om te relaxen, behavioural activation;
* Mindfulness: volgende week;
* ACT: volgende week

48
Q

Wat weten we over de effectiviteit van die behandelingen?

A

Sturgeon: even effectief.
Leeuw 2008: EXP > GA op korte termijn.
Williams: CBT > active control en TAU na de behandeling, en wat bewijs dat het ook effectiever is at follow-up.