Taak 4 Chronische vermoeidheid Flashcards

1
Q

Oorzaken van (tijdelijke) vermoeidheid

A
  • Slaaptekort
  • Jet lag
  • Ongezonde eetgewoonten
  • (Tekort of teveel aan) fysieke activiteit
  • Alcohol/drugs
  • Medicatie
  • Verveling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Verschil tussen slaperigheid en vermoeidheid

A
  • Slaperigheid: Urge to sleep; neemt af door te slapen
  • Vermoeidheid: neemt niet (per se) af door slaap; andere factoren
  • Vermoeidheid is frequent symptoom bij slaapstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Defenitie vermoeidheid

A

Vermoeidheid is een staat van verminderde energie en gevoel van uitputting, zowel fysiek als mentaal, wat leidt tot een afname in de capaciteit om activiteiten uit te voeren.

Het wordt gekenmerkt door een gebrek aan motivatie voor inspannende activiteiten, waarbij de kosten hoger worden ingeschat dan de voordelen.

Het dient te worden onderscheiden van depressieve symptomen en andere oorzaken van verminderde capaciteit voor activiteit.

Het fungeert als een stopsignaal dat aandringt op het stoppen van activiteiten waarvan de voordelen niet langer opwegen tegen de kosten, als een vorm van zelfbescherming tegen inefficiënt energieverbruik tijdens gerichte gedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vermoeidheid: kosten vs. Baten

A

Als de kosten groter worden dan de baten, nemen we vermoeidheid waar en dit geeft ons de urge om te stoppen met
wat we aan het doen waren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Prevalentie:

A
  • Studies verschillend sterk (→ definitie)
  • 2%-11%
  • van ‘t Leven et al. (2009): 31%
  • N = 9062
  • 55% chronische aandoening (cardiovasculair, rheumatoïde, artritis, kanker, …

Chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS):
* 0.2%-6.4%
* Overlap met fibromyalgie
(bv. 35%-70% van mensen met CVS)
vaker bij vrouwen en vooral bij succesvolle vrouwen van 30-40 jaar in ontwikkelde landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Chronische vermoeidheid

A

Meer dan 6 maanden aanwezig | niet (per se) beter na rusten | meer continu aanwezig en/of zeer intens (bv. Na
inspanning) | adaptieve eigenschap van vermoeidheid grotendeels weg
 Bijna geen chronische aandoening te vinden zonder vermoeidheid

Chronisch vermoeidheidssyndroom (CFS)
 Grote overlap met fibromyalgie
 Vaak gepaard met stemmingsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Meten van vermoeidheid, het ijsbergprobleem

A

Vaak vergeleken met een ijsberg, waarbij alleen de top boven water zichtbaar is.
Veel literatuur meet vermoeidheid retrospectief, via vragen over de afgelopen week.

Problemen:
Bias bij terugkijken in de tijd leidt tot overschatting van symptomen.
Individuele verschillen in cognitieve capaciteit kunnen het ophalen van informatie bemoeilijken.
Retrospectieve metingen geven slechts een algemeen beeld en negeren fluctuaties.
Oplossing: Experience Sampling Methode (ESM) meet vermoeidheid in het hier en nu, buiten klinische context, met behulp van herhaalde metingen in het dagelijks leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Objectieve vermoeidheid meten

A

Objectieve vermoeidheid omvat observeerbare prestatievermindering na langdurige of excessieve inspanning (fatigability): verminderde spiercontractie, toename reactietijd, afname correcte responsen.

Methoden zoals PASAT meten reactietijd en correcte responsen, maar correleren niet altijd met subjectieve vermoeidheid.

Neurologische observaties en fysiologische metingen hebben nog geen consistente objectieve markers opgeleverd.

Symptoomperceptie is complex en kan worden beïnvloed door zowel bottom-up als top-down processen.

Paradox van objectieve marker: zoektocht naar een objectieve marker wordt bemoeilijkt door interpretatieverschillen en individuele perceptie van symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Biopsychosociale benadering van vermoeidheid

A

Vermoeidheid wordt beïnvloed door biologische factoren (zoals ontregelde HPA-as), psychologische factoren (zoals persoonlijkheid en coping) en sociale factoren (zoals stress en sociale steun).

Studies tonen aan dat vermoeidheid zwak geassocieerd is met pathofysiologische markers van chronische ziekten en grote individuele variatie vertoont.

Long-COVID en chronisch nierfalen zijn voorbeelden van aandoeningen waar vermoeidheid veel voorkomt.

Onderzoek toont aan dat depressie kan samenhangen met vermoeidheid en het adaptieve karakter ervan kan beïnvloeden.

Maken we het probleem soms erger? Operante conditionering suggereert dat sociale omgeving en communicatie tussen zorgprofessionals vermoeidheid kunnen beïnvloeden, waarbij placebo en nocebo effecten een rol spelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bottom up en top down processen

A

bottom-up verwerking begint bij de zintuigen en bouwt op naar perceptie, terwijl top-down verwerking begint bij hogere cognitieve processen en die informatie gebruikt om percepties te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fybromyalgie

A

chronisch last van pijn, stijfheid en vermoeidheid. In het lichaam is niets te vinden dat de aandoening kan verklaren. Fibromyalgie is daardoor erg moeilijk vast te stellen. Fibromyalgie betekent letterlijk: ‘pijn in bindweefsel en spieren’ en valt daarmee in de categorie wekedelenreuma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Depressie vs. Vermoeidheid uit elkaar houden

A

Keelpijn, gezwollen lymfeklieren, pijn komt meer voor bij vermoeidheid. Ernstige vermoeidheid begint of wordt slechter
na fysieke activitieit, terwijl depressie hierna meestal beter gaat. Vermoeidheid mensen zien zichzelf als iemand met
een fysieke aandoening en depressie met psychiatrische aandoening.
Antidepressiva niet effectief voor CVS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Criteria CVS
en exclusiecriteria

A

Definitie van CFS uit 1994 van de Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention:
Gekenmerkt door aanhoudende of terugkomende onverklaarbare chronische vermoeidheid
(1) De vermoeidheid duurt ten minste 6 maanden
(2) De vermoeidheid is nieuw of definitief ingetreden
(3) De vermoeidheid is niet het gevolg van een organische ziekte of van voortdurende inspanning
(4) De vermoeidheid wordt niet minder door rust
(5) Vermoeidheid leidt tot een aanzienlijke vermindering van eerdere beroepsmatige, educatieve, sociale, en
persoonlijke activiteiten
(6) Vier of meer van de volgende symptomen die gelijktijdig gedurende 6 maanden aanwezig zijn:
a. Geheugen- of concentratiestoornissen; Keelpijn; Gevoelige hals- of oksellymfeklieren; Spierpijn; Pijn in
verschillende gewrichten; Nieuwe hoofdpijn; Onrustige slaap; Malaise na inspanning

Uitsluitingscriteria
- Medische aandoening die vermoeidheid verklaart
- Depressieve of bipolaire stoornis -> nu is depressie/angst geen exclusiecriterium meer
- Schizofrenie, dementie of waanstoornis
- Anorexia nervosa, bulimia nervosa
- Alcohol- of drugsmisbruik
- Ernstig overgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom ervaren clinici moeite met diagnosticeren?

A
  • definitieproblemen van CVS
  • verschillende symptoomprestaties
  • irritatie mbt zelf diagnosticeren
    -geen duidelijke fysieke tekenen, dus vooral diagnose van exclusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oorzaak CVS

A

Geen oorzaak gevonden.

Omdat het syndroom kan beginnen met griepachtige verschijnselen, is een groot aantal mogelijke micro-organismen
betrokken bij de ontwikkeling van CFS, maar bewijs voor deze hypothese is nooit gevonden.

Verschillende hypothesen over de oorzaak van CFS, zoals infecties, vaccinaties, toxinen, immuunontregeling(verhoogde onstekingswaarden, pro-inflammatoire cytokines en verminderde werking killercellen en veranderking in T-cellen), metabole afwijkingen; HPA-as disregulatie, cicadiane activiteit veranderingen, verband slaapstoornis. En centrale zenuwstelselveranderingen(veranderingen grijze en witte stof, verhoogde serotoninereceptor). –> allemaal onvoldoende bewijs.

Emotionele factoren lijken ook een rol te spelen, zoals een hogere prevalentie van CFS bij mishandelde kinderen, mensen met zelfkritiek en perfectionisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Therapie

A

Er zijn geen ziekte-specifieke behandelingen; CGT en GET zijn effectief gebleken.
Pacing, het plannen van activiteiten om vermoeidheid te verminderen, wordt ook gebruikt.
Een bezorgde respons van partners kan de vermoeidheid en beperkingen verergeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Prognose

A

Herstel- en verbeteringspercentages van CFS-patiënten variëren sterk.
Een gevoel van controle over symptomen en ze niet toeschrijven aan een ziekte zijn geassocieerd met een betere uitkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Comorbiditeit

A

comorbide psychiatrische diagnoses bij CFS-patiënten is hoog:
14% angststoornis, 14% depressieve stoornis, en 18% zowel depressie als angststoornissen

17
Q

Biopsychosociaal model stap voor stap, kort

A

Predisponerende factoren: psychiatrische stoornis, persoonlijkheid, leefstijl, psychosociale stress
–> Luxerende factoren: infecties, psychosociale stress
–> Centrale zenuwstelsel
–> mogelijk mechanisme: immuunsysteem disregulatie, slaapstoornis, neuro-endocrine disfuncitie etc?
–> chornisch fatigue syndrom
–> instandhoudende factoren: slechte attributies, vermijdingsgedrag, onbehandelde psychiatrische stoornis, iatrogenic

18
Q

Prins, 2006
multifactorieel model van CVS

A

Algemeen: De etiologie en pathogenese van CFS worden als multifactorieel beschouwd. Factoren uit verschillende categorieën zijn voorwaardelijk maar onvoldoende voor het ontstaan van CFS.

Predisponerende factoren:
Persoonlijkheid, levensstijl en genetica beïnvloeden de kwetsbaarheid voor CFS.
Neuroticisme, introversie en inactiviteit in de kindertijd verhogen het risico op CFS.
Familiaire predispositie is aangetoond, maar geen specifieke genetische afwijkingen gevonden.

Precipiterende factoren:
Acute fysieke of psychologische stress, evenals infecties, kunnen het begin van CFS uitlokken.
Psychologische stress, zoals ernstige levensgebeurtenissen, kan de aandoening uitlokken.
Uitlokkende somatische gebeurtenissen zijn niet systematisch bestudeerd.

In standhoudende factoren:
Psychologische processen, zoals ideeën over klachten en gedragsfactoren, dragen bij aan het in stand houden van CFS.
Sociale processen, zoals bezorgd gedrag en gebrek aan sociale steun, kunnen ook bijdragen aan het in stand houden van CFS.
Operante conditionering door de omgeving kan vermoeidheid bekrachtigen.

Prognostische factoren:
Actieve levensstijl, goed slaapritme en leeftijd wanneer het begint zijn prognostische factoren.
Gevoel van controle over symptomen en het niet toeschrijven van symptomen aan een ziekte zijn geassocieerd met een betere uitkomst.

Pathofysiologie:
De exacte pathofysiologie van CFS blijft onduidelijk, hoewel er aanwijzingen zijn voor neuro-endocriene afwijkingen, immunologische disfunctie en verstoringen in het centrale zenuwstelsel.

19
Q

Voor- en nadelen van het diagnostische label:

A

Voordelen: Het vinden van een label kan betekenis, emotionele opluchting en erkenning bieden aan patiënten. Het kan een afweging zijn tussen empowerment en groepssteun tegen het risico van een self-fulfilling prophecy van niet-genezing. Sociale en economische voordelen. Verkrijgen van steun en informatie

Nadelen: CFS-patiënten met een diagnose hebben een slechtere prognose. Echter, het ontkennen van de diagnose kan contraproductief zijn. Ontwikkelen van pessimistische ziekteovertuigingen. overtuiging patiënt dat er sprake is van ernstige ziekte –> symptoomfocus –> slechtere resultaten (Self-fulfilling prophecy). ziekteidentiteit ontwikkelen, slachtofferschap.

Een diagnose kan opluchting en legitimiteit bieden, maar kan ook leiden tot symptoomfocus en een gevoel van slachtofferschap.

20
Q

Vroege diagnose

A

Vroege diagnose buiten ziekenhuissettings leidt tot een betere prognose voor CFS-patiënten.

21
Q

ME versus CFS: implicaties van het label

A
  • Myalgische encefalomyelitis (ME) verwijst naar een - empirisch niet ondersteunde - medische verklaring voor de
    symptomen. De term impliceert indirect dat de aandoening ongeneeslijk is, tenzij een medische oplossing wordt
    gevonden. Veel pt prefereren deze term omdat het biomedische label de ‘echtheid’ van hun klachten erkent.
  • De term chronisch vermoeidheidssyndroom (CFS) is een label dat geen causale gevolgtrekkingen bevat en een
    multifactoriële benadering mogelijk maakt -> medische en onderzoek mensen prefereren deze term daarom

Het is hetzelfde, alleen bij ME nadruk op ongeneeslijk –> slechtere prognose

22
Q

Ziekteperceptie als in standhoudende factor:

A

Een pessimistische ziekteperceptie(kan leiden tot self-fulfilling prophecy), met sterke somatische attributies en zwakke psychologische attributies, voorspelt een slechtere uitkomst voor CFS-patiënten.
ziekteverwachtingen kunnen gevoed worden door media, steungroepen etc.

23
Q

Psychosociale en culturele factoren:

A

CFS is niet alleen een ziekte maar ook een cultureel fenomeen. Labels kunnen symptomen zelf-validerend en zelf-versterkend maken, wat wordt bevorderd door media en steungroepen.

Recente bevindingen tonen aan dat de incidentie van CFS/ME en fibromyalgie dramatisch is gestegen, wat
waarschijnlijk een weerspiegeling is van modes in diagnostische etikettering in plaats van echte veranderingen. Zulke
diagnoses beginnen klein en verspreiden dmv communicatie en blootstelling aan informatie (bijna net zoals n infectie)

Meer in engelssprekende landen en noord-europa; zorgsysteem, meer focus op zorg en welzijn, bewustzijn en educatie, sociaal economische factoren,

24
Q

Barsky beschrijft vier mechanismen waardoor het proces van symptoomversterking wordt bemiddeld:

A

(1) de overtuiging dat men een ernstige ziekte heeft; (2) de verwachting dat de eigen toestand waarschijnlijk zal verergeren; (3) de rol van de zieke; en (4) de angst die voortkomt uit dagelijkse levensproblemen en grote veranderingen in het leven.

25
Q

DUS Wel of niet diagnosticeren CVS?

A

Er is geen consensus. Wij raden artsen aan de diagnose te baseren op het ziektestadium en op ziekte-overtuigingen. De
volgende algemene managementstrategie wordt voorgesteld:
- Zoek een actieve alliantie met de patiënt;
- Verken de betekenis van lijden, klachten en voorgedefinieerde ziekte overtuigingen;
- Erkennen van lijden, maar ontmoedigen van de zieke rol;
- Geef accurate informatie;
- Eenvoudig advies geven dat gericht is op de noodzaak om rust en activiteit in evenwicht te brengen;
- De patiënt in staat stellen een actieve, verantwoordelijke rol te spelen bij het herstel, zonder schuldgevoel aan
te wakkeren.

–>
blijkt eerder af ta hangen op wat het label impliceert (in plaats van op het
label zelf).

26
Q

Invloed van sociale omgeving (stigma)

A

Artsen kunnen bijdragen aan het voortduren van CFS door onnodige medische diagnostische procedures aan te moedigen, psychologische oorzaken te suggereren, of door CFS niet als diagnose te erkennen.
Groepstherapie voor CFS kan leiden tot versterking van disfunctioneel gedrag en weerstand tegen psychotherapie.

27
Q

Labelen en ziekteperceptie

A

Een diagnose verandert de ziekte-ervaring door de betekenis die eraan wordt gegeven en de reacties van anderen.
ME-diagnose geeft mogelijk een slechtere prognose dan CFS-diagnose vanwege mogelijke exclusie van psychosociale perspectieven.

28
Q

Stigma en het argument van biologische correlaten

A

Stigmatisering vloeit voort uit de overtuigingen die op het label worden geprojecteerd.
CFS past niet in de categorie van psychische stoornissen maar trekt toch stigmatisering aan vanwege de complexe aard van de aandoening.
CFS past bij geen van beide; psychiatrisch of medisch

29
Q

Wat is de behoefte voor de behandeling/diagnostiek van CFS?

A

Neurologische codering heeft de voorkeur voor veel patiënten, maar niet voor alle neurologen.
Patiënten voelen zich vaak comfortabeler met psychologische behandelingen zolang ze niet als “psychiatrisch” worden bestempeld.
Er is behoefte aan een categorische ruimte waarin CFS kan worden geplaatst, die niet strikt medisch of psychiatrisch is, met de focus op open communicatie en evidence-based behandelingen.

30
Q

Welke behandelingen zijn gunstig gebleken voor het chronisch vermoeidheidssyndroom (CFS)?

A

Cognitieve gedragstherapie (CGT) en graded exercise therapy (GET) zijn de enige interventies die gunstig bleken te zijn voor CFS. Andere behandelingen, zoals steroïden en farmacologische, aanvullende, en complementaire interventies, hebben onvoldoende bewijs voor effectiviteit.

31
Q

Wat zijn de componenten van CGT voor CFS?

A

Componenten van CGT voor CFS omvatten uitleg van het etiologische model, motivatie voor CGT, uitdaging en verandering van aan vermoeidheid gerelateerde cognities, bereiken en behouden van een basishoeveelheid fysieke activiteit, geleidelijke toename van fysieke activiteit, en planning van werkrevalidatie of rehabilitatie in andere persoonlijke activiteiten.
Controle over de symptomen leren krijgen

31
Q

Wat is het verschil tussen CGT en GET voor CFS?

A

CGT richt zich op het veranderen van cognities en gedragingen geassocieerd met vermoeidheid, terwijl GET gericht is op het vermijden van fysieke deconditionering door geleidelijk terug te keren naar geschikte fysieke activiteit. CGT wordt over het algemeen beschouwd als complexer en vertoont hogere verbeteringspercentages dan GET.

32
Q

Wat zijn de lange-termijnvoordelen van CGT voor CFS?

A

Uit studies blijkt dat CGT op lange termijn voordelen biedt, met blijvende verbeteringen in vermoeidheid, functioneren en symptoommanagement. Echter, niet alle patiënten hebben baat bij CGT en voorspellers van een slecht behandelingsresultaat zijn geïdentificeerd.

33
Q

Wat zijn de bevindingen van onderzoek naar internet-based cognitieve gedragstherapie (iCGT) voor CFS?

A

Onderzoek toont aan dat iCGT effectief is in het verminderen van vermoeidheid en functionele beperkingen bij CFS-patiënten. Begeleide varianten van iCGT zijn effectiever dan onbegeleide varianten en kunnen een kostenefficiënte behandelingsoptie zijn.

34
Q

Wat zijn de lange-termijnresultaten van CGT vergeleken met relaxatietherapie voor CFS?

A

Langdurige follow-up studies tonen aan dat CGT superieure lange-termijnresultaten biedt vergeleken met relaxatietherapie voor CFS. Meer patiënten die CGT hebben ontvangen, vertonen compleet herstel en hebben minder terugval, hoewel vermoeidheidssymptomen niet volledig verdwijnen.

35
Q

Onderzoek naar de lange-termijnresultaten van cognitieve gedragstherapie (CGT) versus relaxatietherapie voor CFS:

Deale, A. et al. (2001). Long-term outcome of cognitive behavior therapy versus relaxation therapy for chronic fatigue syndrome: a 5-year follow-up study.

A

Methode: Follow-up studie gedurende 5 jaar met patiënten die deelnamen aan een gerandomiseerde gecontroleerde trial van CGT versus relaxatietherapie voor CFS.
Doel: Evaluatie van de lange-termijneffecten van CGT vergeleken met relaxatietherapie voor CFS.
Bevindingen: CGT vertoonde superieure lange-termijnresultaten vergeleken met relaxatietherapie voor CFS, met meer patiënten die CGT hadden ontvangen die compleet herstel en minder terugval ervoeren. Hoewel sommige patiënten nog steeds vermoeidheidssymptomen hadden, werd CGT positief beoordeeld en bleven de meeste patiënten de CGT-technieken gebruiken.

36
Q

Onderzoek naar de effectiviteit van internet-based cognitieve gedragstherapie (iCGT) voor CFS bij adolescenten:

Referentie: Nijhof, S. L., et al. (2012). Effectiveness of internet-based cognitive behavioural treatment for adolescents with chronic fatigue syndrome (FITNET): a randomised controlled trial.

A

Deelnemers: 67 patiënten in de FITNET-groep en 64 patiënten in de gebruikelijke zorggroep.
Methode: Gerandomiseerde gecontroleerde trial met adolescenten met CFS.
Doel: Evaluatie van iCGT als behandelingsoptie voor adolescenten met CFS.
Bevindingen: iCGT via FITNET bleek effectiever dan de gebruikelijke zorg, resulterend in verbeteringen in schoolbezoek, vermoeidheid, en fysiek functioneren. Het programma omvatte psycho-educatie en CGT-modules, met ondersteuning van getrainde therapeuten via e-mailconsulten.
Limitaties: De studie kan worden beperkt door een mogelijk gebrek aan blinding en het ontbreken van een universele definitie van herstel bij patiënten met CFS.

37
Q

Internet-based cognitieve gedragstherapie voor volwassenen met CFS (Janse, A., 2018):

A

Deelnemers: 240 CFS-patiënten werden verdeeld over drie groepen: iCGT met protocol-gedreven therapeutfeedback, iCGT met therapeutfeedback op aanvraag, en een wachtlijstgroep.
Samenvatting: Beide varianten van internet-based cognitieve gedragstherapie (iCGT) waren effectief en tijdefficiënt voor volwassenen met CFS. Begeleide iCGT was effectiever dan onbegeleide iCGT, maar kostte meer therapietijd.
Limitaties: De studie kan beperkt zijn door een mogelijk gebrek aan controle over variabelen en het ontbreken van een vergelijking met face-to-face CGT.

38
Q

Internet-based cognitieve gedragstherapie voor volwassenen met CFS (Janse, A., 2018):

A

Deelnemers: 240 CFS-patiënten werden verdeeld over drie groepen: iCGT met protocol-gedreven therapeutfeedback, iCGT met therapeutfeedback op aanvraag, en een wachtlijstgroep.
Samenvatting: Beide varianten van internet-based cognitieve gedragstherapie (iCGT) waren effectief en tijdefficiënt voor volwassenen met CFS. Begeleide iCGT was effectiever dan onbegeleide iCGT, maar kostte meer therapietijd.
Limitaties: De studie kan beperkt zijn door een mogelijk gebrek aan controle over variabelen en het ontbreken van een vergelijking met face-to-face CGT.

39
Q

Lange-termijnresultaten van CGT versus relaxatietherapie voor CFS (Deale, A. et al., 2001):

A

Deelnemers: 60 patiënten die deelnamen aan een eerdere gerandomiseerde gecontroleerde trial.
Samenvatting: CGT vertoonde superieure lange-termijnresultaten vergeleken met relaxatietherapie voor CFS, met meer patiënten die CGT hadden ontvangen die compleet herstel en minder terugval ervoeren.
Limitaties: De studie kan worden beperkt door het kleine aantal deelnemers en het ontbreken van een universele definitie van herstel bij patiënten met CFS. Daarnaast is er geen informatie beschikbaar van een derde partij, zoals familie of artsen, wat de generaliseerbaarheid van de bevindingen kan beïnvloeden.

40
Q
A