Taak 1 Physical complaints without a cause Flashcards
DSM 5 criteria Somatische symptoom stoornis
Somatisch-symptoomstoornis (300.82 (F45.1))
A. Een of meer somatische symptomen die verontrustend zijn of tot een aanzienlijke verstoring van het dagelijks leven leiden.
B. Buitensporige gedachten, gevoelens of gedragingen in verband met de somatische symptomen of daarmee samenhangende gezondheidsproblemen, zoals blijkt uit ten minste een van de volgende symptomen
1. Onevenredige en aanhoudende gedachten over de ernst van iemands symptomen.
2. Aanhoudend hoge mate van bezorgdheid over gezondheid of symptomen.
3. Overmatige tijd en energie gewijd aan deze symptomen of gezondheidsproblemen.
C. Hoewel één somatisch symptoom misschien niet voortdurend aanwezig is, is de toestand van symptomatisch zijn aanhoudend (meestal langer dan 6 maanden).
Specificeer indien:
Met overheersende pijn
Aanhoudend: ernstige symptomen + lange duur (> 6 maanden)
Specificeer huidige ernst:
Mild: alleen 1 symptoom van B
Moderate: 2 of meer symptomen van B
Ernstig: 2 of meer symptomen van B + één hele ernstige/meerdere somatische klachten
Somatische symptoomstoornis (SSD) = (in kort)
Somatische Symptoom Stoornis (SSS), voorheen bekend als somatoforme stoornis, kenmerkt zich door het ervaren van lichamelijke symptomen die een significante impact hebben op dagelijks functioneren, waarbij de symptomen niet volledig verklaard kunnen worden door een medische aandoening, medicatiegebruik of andere psychische stoornis. > fysieke component
Patiënten met SSS ervaren vaak intense bezorgdheid (lijdensdruk) over hun gezondheid, die gepaard gaat met excessieve of maladaptieve gedachten, gevoelens en gedragingen in reactie op hun symptomen en gerelateerde gezondheidszorgen. > psychisch & gedragsmatig
Deze stoornissen, waaronder somatische symptoomstoornis en ziekteangststoornis, veroorzaken distress en kunnen sociale, beroepsmatige, academische of andere aspecten van functioneren beïnvloeden.
- Lijden zit vooral in de ervaring, het feit dat er fysieke klachten zijn maakt het somatisch.
- Artsen ervaren angst om te misdiagnosticeren; het is moeilijk om dit goed uit te vragen.
- Hoe omgeving ermee omgaat beïnvloedt hoe de persoon zelf ermee omgaat.
- Exacte oorsprong niet duidelijk, speculaties over kindertijd, ervaringen etc. (niet evidence based).
Prevalentie
Ongeveer 50% bezoekt huisarts voor ‘niet verklaarbare’ lichamelijke klachten -> bij meerderheid verdwijnen klachten na geruststelling huisarts -> 15-25% krijgt een diagnose SSD
Exacte prevalenties zijn lastig omdat het lastig te meten is door o.a. onder diagnose, comorbiditeit, dominante
klachten
Diagnose is een moeilijk en lang proces -> SSD diagnose is meestal ‘eindpunt’ van lange medische weg
Ziekte-angststoornis - wat is het, DSM 5 criteria, prevalentie
Mensen met hypochondrie (ziektevrees) denken voortdurend een ernstige aandoening te hebben. Zij zijn continu alert op hun lichaam, voelen van alles en interpreteren relatief onschuldige symptomen (zoals hoofdpijn of een plekje op de huid) als een uiting van een ernstige ziekte. Hierdoor raken ze angstig, die niet of nauwelijks weggenomen kan worden, ook niet door artsen.
DSM-5 criteria
A. Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte.
B. Lichamelijke klachten zijn niet aanwezig, of als dit wel het geval is, slechts in lichte mate. Als er een somatische aandoening aanwezig is of een hoog risico om een somatische aandoening te ontwikkelen (zoals wanneer een ziekte veel in de familie voorkomt) is de preoccupatie duidelijk excessief of disproportioneel.
C. Er is een hoge mate van angst over gezondheid, en de persoon is gemakkelijk gealarmeerd over de eigen hezondheidstoestand.
D. De persoon vertoont buitensporig gezondheid gerelateerd gedrag (e.g., herhaaldelijk zijn of haar lichaam controleren op tekenen van ziekte) of vertoont onaangepaste vermijding (bv. doktersafspraken en ziekenhuizen vermijden).
E. De preoccupatie met ziekte is al minstens 6 maanden aanwezig, maar de specifieke ziekte waarvoor wordt gevreesd kan in de loop van die periode veranderen.
F. De ziektegerelateerde preoccupatie is niet beter te verklaren door een andere psychische stoornis, zoals somatische symptoomstoornis, paniekstoornis, gegeneraliseerde angststoornis, morfodysfore stoornis, obsessief-compulsieve stoornis, of waanstoornis, somatisch type.
Specificeer indien
Zorg zoekend type: veel gebruik gemaakt van somatische zorg in de vorm van artsenbezoeken of het ondergaan van tests en onderzoeken
Zorg mijdend type: zelden een beroep gedaan op somatische zorg
Prevalentieschattingen zijn gebaseerd op schattingen van de diagnose hypochondriasis. De 1- tot 2-jaarsprevalentie varieert van 1,3-10%
Persoonlijke- en maatschappelijke kost SSD
Persoonlijke kost:
Fysiek lijden
Sociaal: isolatie, verlies identiteit, rol in gezin
Psychologisch: comorbiditeit bv. Depressie, angst, vermijding
Duur: langdurige klachten met daarbij horende beperkingen
Diagnose: lang en moeilijk traject
Stigmatisering: onbegrip, frustratie, moedeloosheid
Maatschappelijke kost:
Ziekte-uitkering, werkonbekwaamheid, gebruik gezondheidszorg
Funtionele neurologische stoornis (zie taak 5) - DSM 5
Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden
A. Er is een somatisch symptoom of een somatische aandoening (dus geen psychische stoornis) aanwezig).
B. Psychische- of gedragsfactoren hebben een ongunstige invloed op de somatische aandoening op een van de volgende manieren:
a. De factoren hebben het beloop van de somatische aandoening beïnvloed, zoals blijkt uit een sterk chronologisch verband tussen de psychische factoren en de ontwikkeling of verergering of een vertraagd herstel van de somatische aandoening.
b. De factoren interfereren met de behandeling van de somatische aandoening (bijvoorbeeld door een slechte therapietrouw).
c. De factoren leiden tot extra, aantoonbare gezondheidsrisico’s voor de betrokkene.
d. De factoren beïnvloeden de onderliggende pathofysiologie, ze versnellen het ontstaan van symptomen of verergeren deze of maken medische aandacht noodzakelijk.
C. De psychische en gedragsfactoren in criterium B kunnen niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis (zoals een paniekstoornis, een depressieve stoornis een posttraumatische stressstoornis).
Voorts kan de actuele ernst gespecificeerd worden
Licht: Vergroot het somatsiche risico (zoals bij inconsequente therapietrouw bij een antihypertensiebehandeling).
Matig: Verergert de onderliggende somatische aandoening (bijvoorbeeld wanneer astma wordt verergerd door angst).
Ernstig: Resulteert in een ziekenhuisopname of bezoek aan een spoedeisende-hulppost.
Zeer ernstig Resulteert in ernstig, levensbedreigend risico (zoals het negeren van de symptomen van een hartaanval).
Factitious Disorder – Nagebootste stoornis - DSM 5
Psychose moet uitgesloten zijn voordat nagebootste stoornis kan worden gediagnosticeerd.
Factitious Disorder – Nagebootste stoornis
Nagebootste stoornis opgelegd aan zichzelf (vroeger Münchausen syndroom)
A. Het voorwenden van lichamelijke of psychische klachten of verschijnselen of het doelbewust opwekkken van verwonding of ziekte, waarbij aantoonbaar sprake is van misleiding
B. De persoon doet zichzelf aan anderen voor als ziek, gehandicapt of gewond.
C. Het bedrieglijke gedrag is duidelijk, zelfs in de afwezigheid van duidelijke externe beloningen.
D. Het gedrag is niet beter te verklaren door een andere psychische stoornis, zoals een waanstoornis of een andere psychotische stoornis.
Er kan gespecificeerd worden of er sprake is van
- Eenmalige episode
- Recidiverende episodes (twee keer of meer)
Bij malingering wil je er wel wat uit halen, hier hoeft dat niet per se
Dit is de 3e casus -> hier is een extern doel
Factitious Disorder Imposed on Another (voorheen Factitious Disorder by Proxy)
A. Vervalsing van lichamelijke of psychische tekenen of symptomen, of het opwekken van letsel of ziekte, bij een ander, gepaard gaande met vastgestelde misleiding.
B. De persoon doet een andere persoon (slachtoffer) aan anderen voor als ziek, aangetast of gewond.
C. Het bedrieglijke gedrag is duidelijk, zelfs bij afwezigheid van duidelijke externe beloningen.
D. Het gedrag is niet beter te verklaren door een andere geestelijke stoornis, zoals een waanstoornis of een andere psychotische stoornis.
Opmerking: De dader, niet het slachtoffer, krijgt deze diagnose.
Er kan gespecificeerd worden of er sprake is van
- Eenmalige episode
- Recidiverende episodes (twee keer of meer)
Prevalentie
De prevalentie is onbekend. Onder patiënten in een ziekenhuisomgeving wordt geschat dat ±1% van de personen voldoet aan de criteria voor een factitious disorder.
Anders gespecificeerde somatische symptoom en verwante stoornis en Ongespecificeerde somatisch-symptoomstoornis of verwante stoornis
Anders gespecificeerde somatische symptoom en verwante stoornis
Voldoet net niet aan bovenstaande criteria. Voorbeelden:
A. Kortdurende somatische symptoomstoornis: duur symptomen is minder dan 6 maanden
B. Kortdurende ziekte-angststoornis: duur symptomen minder dan 6 maanden
C. Ziekte-angststoornis zonder excessieve gezondheidsgerelateerde gedragingen: criterium D wordt niet voldaan
D. Pseudocyese valse overtuiging: Een onjuiste overtuiging van zwanger zijn die wordt geassocieerd met objectieve tekenen en gerapporteerde symptomen van zwangerschap
Ongespecificeerde somatisch-symptoomstoornis of verwante stoornis
Deze classificatie is van toepassing op klinische beelden waarbij symptomen die kenmerkend zijn voor een somatisch-symptoomstoornis of verwante stoornis klinisch significante lijdensdruk of beperkingen veroorzaken in het sociale of
beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen, maar die niet volledig voldoen aan
de criteria voor een van de stoornissen in de categorie somatisch-symptoomstoornis of verwante stoornis. De
classificatie ongespecificeerde somatisch-symptoomstoornis of verwante stoornis moet niet worden gebruikt, tenzij in
overduidelijk ongebruikelijke situaties waarin er onvoldoende informatie is om een specifiekere classificatie te kiezen.
Functionele somatische syndroom (FSS) (bon Barsky 1999) en uitleg cyclus van symptoomversterking met psychosociale factoren die de cyclus versterken
Syndromen gekenmerkt door symptomen, lijden en onvermogen zonder aanwijsbare lichamelijke abnormaliteit. Deze syndromen zijn bestendig tegen geruststelling, uitleg en standaardbehandeling.
Een cyclus waarbij gewone symptomen onterecht worden toegeschreven aan ernstige afwijkingen, verergerd door vier psychosociale factoren zoals;
(1) de overtuiging dat men een ernstige ziekte heeft;
(2) de verwachting dat de aandoening waarschijnlijk zal verergeren;
(3) de “zieke rol”, inclusief de effecten van rechtszaken en compensatie;
(4) de alarmerende afschildering van de aandoening als catastrofaal en onbekwaam.
Hoe komt het dat mensen met FSS tegenwoordig minder gerustgesteld zijn met een negatieve uitkomst op medische testen?
Autoriteiten van dokters is verminderd
massa media heeft veel invloed
economische, juridische en politieke betrokkenheid
Epidemiologie van FSS?
FSS begint vaak bij kleine groepen mensen die nauw contact hebben -> blijkt dat verspreiding verloopt langs lijnen van
intermenselijke communicatie, kennis en bekendheid, alsook van fysieke nabijheid van of blootstelling aan de vermoede “ziekteverwekker”
Wat is het biopsychosociale model? Hoe werkt het?
Achtergrondinformatie vanuit biomedische/\ en psychiatrie
Bronnen: Engel, Barsky & Borus, Murray
Het biopsychosociale model benadert gezondheid en ziekte als het resultaat van een complexe interactie tussen biologische, psychologische en sociale factoren. Het erkent dat factoren zoals genetica, gedachten, emoties, gedragingen, cultuur, socio-economische omstandigheden en milieu allemaal bijdragen aan iemands gezondheidstoestand. Dit model biedt een meer holistische kijk op ziekte en gezondheid dan het traditionele biomedische model, dat zich voornamelijk richt op biologische aspecten.
- Achtergrond kennen (vanuit biomedisch en psychiatrie).
- Vertaalslag kunnen maken naar artikelen (vanuit welke hoek bekeken).
Bronnen: Engel, Barsky & Borus, Murray
Wat zijn biopsychosociale factoren die bijdragen aan SSS?
Biopsychosociale factoren die bijdragen aan de ontwikkeling en het voortbestaan van SSS omvatten genetische aanleg, psychologische factoren zoals angst, depressie, en copingstijlen, en sociale invloeden, waaronder familiedynamiek, culturele normen, en ervaringen met het gezondheidssysteem. Stress, traumatische gebeurtenissen en de manier waarop een individu ziektesymptomen interpreteert en ermee omgaat, spelen ook een significante rol.
- Interactie tussen patiënt en therapeut/arts speelt ook een rol (communicatie).
- Barsky: psychosociale factoren (cyclisch proces).
- Taak over conversie: The Town that Caught Tourette’s.
This documentary is about a small town, Le Roy in New York state, USA, where a group of teenage girls who attended the same high school developed symptoms that looked like Tourette’s syndrome; violent and uncontrollable motor and vocal tics.
Biomedisch model
Problemen
Welke twee alternatieven biedt het biomedische model om gedrag en ziekte met elkaar te verbinden?
Vereisten van een nieuw medische model?
Dominant model in de geneeskunde, legt de nadruk op meetbare biologische variabelen voor ziekteverklaring, verwaarloost psychologische, gedragsmatige en sociale dimensies. Gebaseerd op reductionisme(complexe dingen kunnen enkel afgeleid worden van één primair principe) en mind-body dualisme(lichaam en geest gescheiden).
Problemen: Beperkt begrip van ziekte, paradoxen bij het verklaren van symptomen zonder biochemische basis. Benadrukt het belang van aanvullende concepten en referentiekaders voor een volledig begrip van ziekte.
Welke twee alternatieven biedt het biomedische model om gedrag en ziekte met elkaar te verbinden?
De reductionistische benadering: Alle gedragsfenomenen worden geconceptualiseerd in termen van fysisch-chemische principes.
De exclusionistische benadering: Alles wat niet op die manier kan worden verklaard, wordt uitgesloten van de categorie van ziekte, waarbij psychiatrie als een mythe wordt beschouwd.
Een nieuw model moet psychologische, sociale en culturele factoren omvatten, verbinding leggen tussen biochemische processen en klinische gegevens, rekening houden met levensomstandigheden en de arts-patiëntrelatie erkennen.
Systeemtheoretisch Perspectief
Alle organisatieniveaus zijn met elkaar verbonden; dit perspectief zou de dichotomie tussen holisme en reductionisme moeten verminderen en de communicatie tussen disciplines verbeteren.