Taalverwerving 1b. Taalkundig ontleden, L'analyse Grammaticale Flashcards
Zelfstanding naamwoorden: tafel, stoel
Les noms communes (substantifs): la table, la chaise
Eigennaam: Israël, Jack
Le noms propres
Onbepaalde lidwoorden
L’article indéfini: un, une, des, du, de la, de l’
Bepaalde lidwoorden
L’article défini: le, la, les
Bijwoorden
Les adverbes, qui se combinent avec un verbe, adjectif, un autre adverbe
Voorzetsel: vakantie, kooi
Préposition: mots invariables qui servent à indiquer les relations entre certaines unités dans une phrase.
Gecoördineerde voegwoorden: Brengt zinnen bij elkaar van dezelfde functie
Les conjonctions de coordination: et, mais, ou, car, or, ni, car
Ondergeschikte voegwoorden: brengen een hierarchie tussen de verschillende elementen.
Les conjonctions de subordination: que, quand, si, parce que, à ce que, afin que, parce que, au cas où
Lie une phrase principale à une phrase subordonnée
Zelfstanding gebruikte persoonlijk voornaamwoorden
Les pronoms personnels: je, nous, te, la
Zelfstanding gebruikte bezittelijke voornaamwoorden
Les pronoms possessifs: le mien, le tien, le vôtre
Zelfstandig gebruikte aanwijzende voornaamwoorden, die, dat, deze, datgenen, hetgene, deze
Les pronoms démonstratifs: ce, ceci, cela, celuil ceux
Zelfstandige gebruikte vragende voornaamwoorden
Les pronoms interrogatifs: qui, que, qu’est-ce que c’est, quoi, lequel
relativerend ZGVNM, Betrekkelijk voornaamwoorden
Le pronoms relatifs: que, qui, lequel, dont
De jongen die daar loopt is mijn broer
Die daar loopt = bet. vnw
Relatief neutrale ZGVNW
Les pronoms relatifs neutres, ce qui, ce que, ce dont
Onbepaald voornaamwoord, OZGVNW
Les pronoms indéfinis: quelqu’un, chacun, personne, rien, tout