7A; woordenschat TV1 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

De taxi’s en de stadsbussen stoppen vóór het station.

A

Les taxis et les autobus s’arrêtent DEVANT la gare.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ze stond VOOR het raam toen ik aan kwam lopen.

A

Elle se trouvait DEVANT, À LA FENÊTRE quand je suis arrivé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

VÓÓR, VOORBIJ het stoplicht moet je rechts afslaan.

A

Avant les feux, APRÈS les feux, il faut tourner à droite.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

We treffen elkaar een kwartier VOOR de voorstelling in de hal van de bioscoop

A

On se retrouve un quart d’heure AVANT la séance dans le hal au cinéma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het is tien VOOR acht, het is KWART voor acht.

A

Il est huit heures MOINS dix, il est huit heures MOINS le quart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

VOOR 10 euro koop je niet veel meer.

A

POUR dix euros, on n’achète plus grand-chose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel heb je VOOR die nieuwe iPad betaald?

A

Combien as-tu payé ce nouvel iPad?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik heb er 1500 euro VOOR betaald.

A

Je l’ai payé $ (payer + pris= sans préposition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik heb hem gekocht VOOR 1500 euro.

A

Je l’ai acheté POUR, À RAISON DE 1500 euros.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het menu VOOR een vaste prijs is voordeliger

A

Le menu À prix fixe est plus avantageux.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Belangstelling tonen VOOR, ergens VOOR voelen.

A

S’intéresser À, être intéresse PAR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geen belangstelling tonen VOOR, niets voelen VOOR.

A

Se désintéresser de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Studeren voor een tentamen

A

Se préparer à un partiel, préparer un partiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kenmerkend zijn VOOR

A

Être caractérisque de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nodig, Nuttig zijn VOOR

A

Nécessaire À, Utile À.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verantwoordelijk VOOR

A

Responsable DE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bang zijn VOOR

A

Avoir peur DE

18
Q

Bang zijn VOOR zijn gezondheid

A

Avoir peur POUR sa santé

19
Q

Gevoel VOOR humor hebben.

A

Avoir le sens DE l’humour

20
Q

VOOR problemen komen te staan.

A

Se heurter À des problèmes.

21
Q

Bedanken VOOR,

A

Remercier DE, POUR

22
Q

Slagen/zakken VOOR een examen

A

Réussir À/ Échouer À un examen

23
Q

De laatste minuten VÓÓr het ongeluk

A

Les dernières minutes PRÉCÉDANT l’accident

24
Q

De passagiers VOOR in de trein

A

Les voyageurs assis EN TÊTE du train.

25
Q

Het geld VOOR de aanschaf van een nieuwe printer

A

L’argent DESTINÉ À l’achat d’une nouvelle imprimante.

26
Q

Het publiek klapte VOOR de jonge violiste.

A

Le public applaudissait la jeune violiniste.

27
Q

De bevolking vluchtte VOOR het dreigend gevaar.

A

La population a fui (devant) le danger imminent).

28
Q

De scheidsrechter floot VOOR een overtreding.

A

L’arbitre a sifflé une faute.

29
Q

Ze zaten VOOR in de zaal, helemaal VOORAAN.

A

Ils étaient DEVANT, AUX PREMIERS RANGS, AU PREMIER RANG.

30
Q

Hun kind zat VOOR in de auto. Het zat VOORIN.

A

Leur enfant était assis À L’AVANT de la voiture. Il était DEVANT.

31
Q

De inhoudsopgave staat VOOR in het boek.

A

La table des manières se trouve AU DÉBUT du livre.

32
Q

Wij liggen VOOR op het schema.

A

Nous sommes EN AVANCE sur l’horaire prévu.

33
Q

De kopgroep ligt 2 minuten VOOR op het peleton.

A

La tête de la course a UNE AVANCE de 2 min. sur le peloton.

34
Q

Je moet lang VAN TEVOREN een afspraak maken.

A

Il faut fixer rendez-vous longtemps À L’AVANCE.

35
Q

Je moet 20% VOORUIT betalen.

A

Il faut payer 20 pour cent D’AVANCE.

36
Q

U BIJ VOORBAAT DANKEND, tekent MET vriendelijke groet… (zakenbrief)

A

Avec mes REMERCIEMENTS anticipés, je vous prie de croire, Madame/ Monsieur,à l’expression de… (lettre d’affaire).

37
Q

Ze deed een stap naar VOREN om het beter te zien.

A

Elle AVANCA d’un pas, fit un pas EN AVANT pou rmieux voir.

38
Q

Mijn horloge LOOPT 10 minuten VOOR.

A

Ma montre AVANCE de dix minutes.

39
Q

Zal ik je dat geld VOORSCHIETEN?

A

Tu veux que je t’AVANCE cet argent?

40
Q

Een VOOR een

A

Un À un

41
Q

Woord VOOR woord

A

Mot À mot

42
Q

VOOR eens en VOOR altijd

A

Une fois pour toutes.