7A; woordenschat TV1 Flashcards
De taxi’s en de stadsbussen stoppen vóór het station.
Les taxis et les autobus s’arrêtent DEVANT la gare.
Ze stond VOOR het raam toen ik aan kwam lopen.
Elle se trouvait DEVANT, À LA FENÊTRE quand je suis arrivé
VÓÓR, VOORBIJ het stoplicht moet je rechts afslaan.
Avant les feux, APRÈS les feux, il faut tourner à droite.
We treffen elkaar een kwartier VOOR de voorstelling in de hal van de bioscoop
On se retrouve un quart d’heure AVANT la séance dans le hal au cinéma.
Het is tien VOOR acht, het is KWART voor acht.
Il est huit heures MOINS dix, il est huit heures MOINS le quart.
VOOR 10 euro koop je niet veel meer.
POUR dix euros, on n’achète plus grand-chose.
Hoeveel heb je VOOR die nieuwe iPad betaald?
Combien as-tu payé ce nouvel iPad?
Ik heb er 1500 euro VOOR betaald.
Je l’ai payé $ (payer + pris= sans préposition
Ik heb hem gekocht VOOR 1500 euro.
Je l’ai acheté POUR, À RAISON DE 1500 euros.
Het menu VOOR een vaste prijs is voordeliger
Le menu À prix fixe est plus avantageux.
Belangstelling tonen VOOR, ergens VOOR voelen.
S’intéresser À, être intéresse PAR
Geen belangstelling tonen VOOR, niets voelen VOOR.
Se désintéresser de
Studeren voor een tentamen
Se préparer à un partiel, préparer un partiel
Kenmerkend zijn VOOR
Être caractérisque de
Nodig, Nuttig zijn VOOR
Nécessaire À, Utile À.
Verantwoordelijk VOOR
Responsable DE