Taalredactie 1 Flashcards
1
Q
Slagen
A
lukken
v.t. slaagde
v.d. geslaagd
2
Q
slaan
A
klap
v.t. sloeg
v.t. geslagen
3
Q
kritiek
A
gevaarlijk, ernstig, bedrijgend
4
Q
kritisch
A
oordelend, onderzoekend
5
Q
over het algemeen
A
meestal
6
Q
in het algemeen
A
In algemene zin. (je kijkt niet naar details)
7
Q
te meer
A
Vergrotende trap
8
Q
temeer
A
vooral
9
Q
de voetbal/ het voetbal
A
bal/ sport
10
Q
de doek/ het doek
A
lap stof/ schilderdoek, bioscoop
11
Q
de punt en het punt
A
leesteken, spits (punt van mes) / bepaald item (aanduiding tijd of plaats)
12
Q
De stof en het stof
A
kleren, materie / stofdeeltjes
13
Q
de blik en het blik
A
kijken/ doos, platgemaakte ijzer
14
Q
Anatomisch
A
wat de structuur betreft, morfologie, opbouw van organismen
15
Q
De auditie
A
Proefoptreden