Taalredactie 1 Flashcards

1
Q

Slagen

A

lukken
v.t. slaagde
v.d. geslaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

slaan

A

klap
v.t. sloeg
v.t. geslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kritiek

A

gevaarlijk, ernstig, bedrijgend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kritisch

A

oordelend, onderzoekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

over het algemeen

A

meestal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in het algemeen

A

In algemene zin. (je kijkt niet naar details)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

te meer

A

Vergrotende trap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

temeer

A

vooral

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de voetbal/ het voetbal

A

bal/ sport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de doek/ het doek

A

lap stof/ schilderdoek, bioscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de punt en het punt

A

leesteken, spits (punt van mes) / bepaald item (aanduiding tijd of plaats)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De stof en het stof

A

kleren, materie / stofdeeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de blik en het blik

A

kijken/ doos, platgemaakte ijzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Anatomisch

A

wat de structuur betreft, morfologie, opbouw van organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De auditie

A

Proefoptreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beamen

A

Bevestigen, akkoord gaan

17
Q

Descriptief

A

Beschrijvend

18
Q

De empathie

A

Inlevingsvermogen

19
Q

Erudiet

A

Iemand die veel kennis heeft en iets goed beheerst

20
Q

Federaal

A

Politieke context, centrale niveau

21
Q

Geen peil op te trekken

A

Je kunt er geen staat op maken

22
Q

De impact

A

De invloed, de effect

23
Q

Initieel

A

In het begin

24
Q

Integraal

A

Volledig

25
Q

Monitoren

A

Voortdurend controleren

26
Q

Morbide

A

Afschuwelijk

27
Q

Nefast

A

Rampzalig/ vernietigend

28
Q

Onder de knie krijgen

A

Iets kunnen / beheersen

29
Q

Onthullen

A

Iets bekend maken

30
Q

Ontraden

A

Niet aanraken / afraken

31
Q

Prescriptief

A

Voorschrijven (bv.dokter)

32
Q

De referent

A

De deskundige / een buiten talig iets (echt een object)

33
Q

Sensibiliseren

A

Bewust maken

34
Q

De taxatie

A

Waarde bepalen van iets

35
Q

Taxonomisch

A

Een structuur / iets in groepen proberen ontdekken

36
Q

Tolerant

A

Verdraagzaam

37
Q

Pathos

A
  • pathologie (studie v. het ontstaan en verloop van aandoeningen)
  • antipathie (↔ sympathie)
  • apathisch ( gevoelloos)
  • psychopaat
  • telepathie