Systeemtheorie Flashcards

1
Q

Basisuitgangspunten

A
  1. Een systeem of persoon heeft altijd een context (omgeving) in verschillende niveau’s.
  2. De systeemtheorie wordt in verschillende wetenschappen toegepast
  3. Is te vergelijken met een zoomlens en wordt ingesteld op een bepaald niveau met meerdere invalshoeken.
  4. Meer intresse in grote gehelen (eerder een gezin dan een individu of eerder een team dan een teamlid)
  5. Object (persoon) staat niet op ziczelf maar is in wisselwerking met zijn omgeving.
  6. Eigenschap is niet zozeer eigen, maar is een eigenschap die niet los van de omgeving te zien is. (Verlegen ben je bijvoorbeeld niet als persoon, maar in een bepaalde context)
  7. Het geheel is meer dan de som der delen.
  8. Gedrag wordt altijd door meerdere aspecten beïnvloed. Makkelijk te verklaren gedrag (linear-causaal) bestaat NIET.
  9. Hier en nu eerst centraal.
  10. Er wordt altijd gecommuniceerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geschiedenis: gestaltpsychologie kenmerken met systeemtheorie

A
  • Er bestaat geen systeem zonder omgeving en andersom.
  • Je neemt eerst gehelen (gestalt) en daarna pas details (achtergrond)
  • Hulpverlening: eerst richten op cliënt en gezin en daarna pas op de achtergrond.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geschiedenis: cybernetica

A
  • Stuurprocessen (input en output)
  • 2 bronnen van informatie die met elkaar een circulaire relatie in evenwicht houden.
  • Input beïnvloed output en andersom
  • Evenwicht en feedback: systeem blijft in evenwicht doordat het feedback (seintje) uit de omgeving krijgt.
    bv: lichaam krijgt een seintje (feedback) dat het evenwicht verstoord (ziek zijn) is en krijgt koorts om evenicht te herstellen.
  • Geen oorzaak-gevolg denken maar MEER nadruk op CONTEXT (hoe leef je, hoe eet/drink je, waar woon je etc.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Systeemtheorieën: strategische stroming

A
  • Eind ‘50 begin ‘60
  • Psychische stoornis was geen kenmerk van een individu maar van een systeem.
  • Hulpverlening moest zich richten op een systeem (gezin)
  • Communicatiegericht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt een systeem gedefinierd?

A

Een samenstelling van elementen met bepaalde eigenschappen en relaties tussen de elementen.

  • Elementen = gezin
  • Gezinsleden = subsystemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Regels zijn belangrijker dan spelers

A

Watzlawick

- Regels bepalen hoe het spel gespeeld wordt en de spelers hebben alleen inbreng.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Patronen

A

Terugkerende manieren van communicatie waarmee een regel wordt uitgedrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Totaliteit

A

Mens in geheel, geheel centraal en dan pas details

- Geheel aanpassen heeft invloed op kleinere delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geheel is meer dan de som der delen

A
  • Gezin is een georganiseerd geheel met eigen regels
  • Ontwikkeling is niet af te leiden uit de optelsom van afzonderlijke invloeden, maar van de gezamenlijke invloed van bv een gezin.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Niet optelbaarheid

A
  • Systeem is geen optelsom van onderdelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Niet eenzijdigheid

A
  • Geen eenzijdige relaties in een systeem. Nooit afkomstig uit 1 persoon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Positieve en negatieve feedback

A
  • terugkrijgen van informatie
    Positief: bevordert de ontwikkeling
    Negatief: remt ontwikkeling (systeem blijft in evenwicht, homeostase)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Equifinaliteit

A
  • Eenzelfde begintoestand, eindigt met een zelfde eindtoestand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Multifinaliteit

A

Eenzelfde start kent andere eindtoestanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kalibrering

A

Afstemmen van een systeem op een bepaald evenwicht

  • Denk aan digibord met puntjes
  • Stapjes maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Trapfuncties

A

Overstappen op een ander evenwicht:

- Je maakt stapjes om een nieuw niveau voor functioneren te bereiken (trap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Homeostase

A

Nieuw balans gevonden en nieuw niveau bereikt!

18
Q

Inhoudsniveau

A
  • Elke intereactie betekent een betrokkenheid

- Taal = letterlijk woorden die iemand uitspreekt.

19
Q

Betrekkingsniveau

A

De manier waarop het inhoudsniveau (taal) wordt uitgesproken of bedoeld. Presentatie van jezelf aan de ander
- Belangrijkste in de communciatie want zo laat je zien hoe iemand iets op moet pakken.

20
Q

Relatievoorstel

A
  • Iemand die communiceert met de ander laat zien hoe hij zichzelf en de ander wil zien
21
Q

Interpunctie

A
  • Opvattingen over oorzaak-gevolg
  • Iets is zo en komt door dat (ja maar jij… of jij hebt dit gedaan dus….)
  • Interpunctieprobleem is een discussie over wie of wat begon. ^
22
Q

Digitale communicatie

A

Taal

23
Q

Analoge communicatie

A

Non verbaal

24
Q

Symmetrische communicatie

A
  • Gelijkheid tussen de twee die communiceren
  • Spiegelen van elkaar
  • Je hebt beide evenveel macht, ookal verschilt de inhoud
25
Q

Complementaire communicatie

A
  • Verschil, ongelijkheid tussen de twee die communiceren

- Leider en volger

26
Q

Eclectisch werken

A
  • Uit alle stromingen het beste pakken
  • Beste combinaties voor beste hulpverlening
  • Geen enkele theorie is beter of effectiever dan de ander.
  • Beste van alles
  • Cognitieve psychologie = voorbeeld, want deze stroming heeft van meerdere stromingen uitganspunten gepakt.
27
Q

Urie Bronfenbrenner

A
  • Hij vond de kenmerken van de persoon en omgeving belangrijk en ging meer kijken naar individu
  • Biopsychosocialemodel
  • Kenmerken van omgeving in 4 lagen
28
Q

Microsysteem

A
  • Ontwikkeling van individu en zijn directe omgeving
  • Gezin, werkplek, vriendengroep
  • Bestaat uit meer mensen
29
Q

Mesosysteem

A
  • Relaties tussen de verschillende microsystemen van een individu
  • Ouders met leerkrachten
  • via kind zelf
  • Relatie met 2 of meer settings
30
Q

Exosysteem

A
  • Alle systemen waar het microsysteem deel van uit maakt, behalve het individu zelf
  • Werk van de ouders bv
31
Q

Macrosysteem

A
  • Geen mensen centraal

- Cultuur, waarden en normen, geloof, ideeën en opvattingen

32
Q

Wat zijn de overeenkomsten met andere systeemtheorieën

A
  1. De mens is een actief, creatief wezen met invloed op zijn eigen ontwikkeling
  2. Sommige kinderen hebben geluk
  3. Ontwikkeling is een wederzijds proces
  4. Het geheel is meer dan de som der delen
33
Q

Er kwam kritiek op de systeemtheorie van Watzlawick, waarop?

A
  • Onderkant van het gezin: Watzlawick focuste teveel op het gezin en niet op de verdere sub-systemen die het gezin heeft gevormd.
  • De aandacht voor de onderkant was minimaal
  • Men is geneigd om oorzaak-gevolg te denken, en hierdoor was de hulpverlening niet heel effectief aangezien ouders de schuld kregen.

Bovenkant van het gezin: cultuur etc
- Verandering in de geschiedenis

34
Q

Verklaren van psychische stoornissen

A
  • Gezin staat voorop bij het verklaren van gedrag van zijn gezinsleden.
  • Psychische stoornissen zijn daarom een kenmerk van gezin en niet van een individu
    1) gedrag = een functie van de context (zoals het gezin) en zal veranderen bij een andere context
    2) Gedrag komt tot stand binnen een wederzijdse invloed
  • Theorievorming over het vormen van psychische stoornissen ontbreekt, net zoals bij de humanistische psychologie
  • Biopsychosociale model vanuit gaan
35
Q

Wat is de functie van ‘bizar’ gedrag volgens de systeemtheorie?

A
  • Het in stand houden van het evenwicht van het systeem.
36
Q

Geïdentificeerde patiënt

A

Kwetsbare lid van het gezin
- Disfunctioneel individu hangt samen met een disfunctioneel gezin.
(Als een patiënt terugkeert in een gezin na een behandeling, en er is niets veranderd in het gezin dan is de kans groot dat ze terugvallen)

37
Q

Praktische toepassingen: gezinstherapie

A
  • Gezinstherapie, teambegeleiding of onderwijssituaties
  • Gaan ervan uit dat gedrag van een gezinslid niet meer een kenmerk is van het gezin maar wel dat het gezin INVLOED heeft.
  • Hulpverlener zal het hele gezin moeten motiveren voor hylpverelening
  • Ouders worden niet meer gezien als de vijand.
  • Hulpverlener zoekt uit wat de regels van het gezin zijn
  • Zoomlens in of uitzoomen
  • Positief herettiketeren
38
Q

Positief herettikeren

A
  • Hangt samen met interpunctie (A + B) denken.
  • Cliënten hebben vaak bij het aanmelden van hun behandeling een verklaring waar hun gedrag vandaan komt.
  • De oorzaak-gevolg reactie van het gezin wordt omgedraaid. Het ‘probleemgedrag’ van de cliënt wordt niet gezien als oorzaak maar als gevolg van het gezinsfunctioneren
  • Iets wat eerst als individueel kenmerk werd gezien is nu een kenmerk van het gezin
  • Daarnaast krijg je een positief motief van de hulperlener
39
Q

Expressed emotions

A
  • Voortbestaan van stoornissen achterhalen
    1. Aantal kritische opmerkingen over de patiënt
    2. Hoeverre is een gezinslid emotioneel overbetrokken bij de patiënt.
    3. Aan/afwezigheid van vijandigheid bij gezinsleden ten opzichte van de patiënt.
    4. Meer dan 5u op een dag op de lip zitten van de patiënt.

Bovenstaande wordt ingedeeld op en hoge EE (expressed emotion) of lage EE.
- Bij een hoge EE heb je een grotere kans op een psychische stoornis.

40
Q

Psycho-educatie

A

4 bestanddelen centraal:

  1. Positieve houding ten opzichte van gezinnen ( minder schuld op het gezin leggen)
  2. Educatie (verschillen van stoornissen en informatie geven over stoornissen)
  3. Oplossen van specifieke problemen (uitleg)
  4. Medicatie
41
Q

Multisystemische hulpverlening

A
  • Functionele gezinstherapie (FFT) ; criminele jongeren
  • Meervoudige gezinstherapie (MDFT); drugsgerelateerd
  • Multisysteemtheorie (MST); algemeen gezin + jongeren met gedragsproblemen

Richt zich op meerdere systemen (microsystemen)
- empowerment