Humanistische psychologie Flashcards

1
Q

De basisuitgangspunten

A
  1. Subjectiviteit centraal: de eigen ervaringen, individuele belevingen en gedachten vormen een uitgangspunt
  2. Centralisme: belevingen worden door de persoon zelf veroorzaakt en niet iets buiten de persoon.
  3. Bewustzijn staat centraal. Iemand is in staat om goed over zijn eigen gedrag na te denken en te reflecteren.
  4. Ontwikkeling van persoon wordt benadrukt. Deze is levenslang.
  5. Proces en groei staat centraal. De mens is geen eindproduct van aanleg, opvoeding of sociale omstandigheden maar is altijd in ontwikkeling en op zoek naar het goede.
  6. Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
  7. Geloofd in het goede van de mens
  8. Hulpverlener staat niet op de voorgrond en moet niet vooraf van theoretische verklaringen uitgaan.
  9. Patiënt wordt cliënt
  10. Eigen ervaringen en belevingen worden in het hier en nu geplaatst.
  11. De mens is een totaliteit en een geheel.
  12. Doel is om de persoon te bevrijden van eventuele belemmeringen die veroorzaakt kunnen worden door maatschappelijke of psyschische problemen.
  13. Zelfactualisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het geheel is meer dan de som der delen

A

Houdt in dat alle individuele leden van een gezin zijn bekend, dat betekent nog niet dat alle eigenschappen van het hele gezin, het systeem, bekend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Motivatietheorie van maslow

A
  1. Doelgerichte gedrag van mensen centraal
  2. Aandacht voor hogere menselijke motivaties zoals behoefte aan eigenwaarde en zelfactualisatie.
  3. Piramide van Maslow kennen:
    - Onderaan: basisbehoeften
    - Daarna: veiligheid
    - Vervolgens: liefde
    - Een na laatste: waardering en respect
    - Tot slot: zelfontplooiing

De laagste motivaties, moeten eerst worden verwezenlijkt voordat je naar een hogere rang kan gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke rol hebben maatschappelijke ontwikkelingen gespeeld bij de humanistische psychologie?

A
  • De psychoanalyse enz gaan niet uit van een uniek individu.

- Blijft sympathie voor humanistische psychologie ookal dooft deze uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Non directieve periode

A
  • Counselen centraal: adviseren, interviewen en begeleiding staan centraal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Directieve periode

A

Autoritaire methoden: zoals verbieden, bevelen, interpreteren, suggesties doen, geruststellen en overtuigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat staat er volgens Rogers in de non-directieve periode centraal?

A
  • Cliënt is zelf competent genoeg om uit te maken wat de doelstellingen van een therapie moeten zijn. De cliënt staat centraal en niet de hulpverlener.
  • Hier en nu staat centraal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Client-centered

A

De competenties van de cliënt worden benadrukt en het belang van professionele hulpverleningsrelatie wordt afgezwakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Person-centered

A
  1. Onvoorwaardelijke acceptatie
  2. Empathie
  3. Echtheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Competentie en empowerment

A

De persoon moet zo sterk worden gemaakt dat hij zowel zijn actuele als toekomstige problemen zelfstandig kan oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 processen worden er binnen een persoon omschreven?

A
  1. Voelen (emoties)
  2. Denken (cognities)
  3. Handelen (gedrag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar ligt de nadruk bij de humanistische psychologie?

A

Interactie tussen voelen, denken en handelen.

- Nadruk op gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Interne dialoog

A

Interactie tussen denken en voelen

- Zijn met elkaar in evenwicht wanneer dit gezond is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Externe dialoog

A

Interactie met anderen
- Als iemand zichzelf kan zijn in de interactie met handelen en als het handelen van anderen voor hem betekenis heeft is het gezond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 3 grondhoudingen voor de hulpverlener volgens Rogers?

A
  1. Echtheid
  2. Onvoorwaardelijke accepatie
  3. Empathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Echtheid

A

Echt zijn –> mens zijn

  1. Hulpverlener ontkent geen enkel gevoel
  2. Binnenzijde: de hulpverlener staat open voor alle gevoelens van zichzelf (Congruentie)
  3. Buitenzijde: dat wat je als hulpverlener laat zien aan de cliënt. (Transparantie, durven uitspreken aan de cliënt )
17
Q

Onvoorwaardelijke acceptatie

A
  • -> Open staan voor de gevoelens of gedachten van de cliënt
  • Hulpverlener biedt veilige, warme sfeer
  • Dingen niet uit eigen referentiekader bevooroordelen als hulpverlener maar inleven in cliënt en deze accepteren.
  • Als men zichzelf accepteert is er groei mogelijk
  • Hulpverlener aanvaard gevoelens zonder deze te bevestigen
18
Q

Empathie

A
  • -> Inleven
  • Houding van de hulpverlener die probeert om de cliënt van binnenuit te begrijpen.
  • Hulpverlener schuift eigen waarden opzij
  • Cognitief en emotioneel begrijpen van ervaringen van een ander
  • Alsof karakter
  • Steeds toetsen (herhalen of je de cliënt goed hebt begrepen)
  • De therapeut begrijpt gevoelens van de cliënt maar hoeft deze niet zelf te ervaren
  • Sympathie gebruiken: eigen ervaringen inzetten om mee te leven
  • Cliënt gaat zich gewaardeerd voelen
  • Cliënt leert eigen gevoelens accepteren om zo te groeien
19
Q

Theorie van Gendlin (leerling van Rogers)

A

Experiëntele therapie

  • Het geheel van ervaringen van iemand komt niet alleen voort uit de waarneming van de wereld om hem heen maar ook uit waarnemingen van de binnenwereld; het lichaam en de herinneringen
  • Gevoelsaspect
  • Focusing (mindfullness)
20
Q

Rogeriaanse hulpverlening: schizofrenieproject

A
  • 3 grondhoudingen mislukt: er vielen weinig tot geen gevoelens terug te geven omdat de schizofrene cliënten bijna geen gevoelens uiten.
21
Q

Kritiek op de rogeriaanse theorie vanuit andere theorieën

A
  • Cliënt eigen baas: hier kwam kritiek op
  • Volgens systeemtheorie beïnvloed de hulpverlener ook
  • Hulpverlener is modelfunctie voor de cliënt
  • Er is WEL invloed van buitenaf, en de humanistische psychologie stelde van niet.
22
Q

Rogeriaanse hulpverlening: 3 ontwikkelingen in de benaderingen

A

1e benadering. Voelen (Gendlin) en Denken (Rogers)
2e benadering. Verbale uitingen an de cliënt dienen als uitgangspunt in het hulpverleningsproces.
- De werkwijze van de therapeut is vooral luisteren naar de cliënt
3e benadering. Communicatieve handelen centraal

23
Q

Eclectisch werken

A

Niet 1 systeem of theorie moet als algemeen worden beschouwd. Maar je moet de belangrijkste dingen uit alle theorieën halen om zo de ‘beste’ theorie te krijgen.

24
Q

Rogeriaanse hulpverlening: procesgerichte gesprekstherapie

A
  1. Er wordt eclectisch gewerkt.
  2. Er wordt directeiver gewerkt dan Rogers
  3. Moeilijke cliënten
  4. De 3 grondhoudingen blijven wel een belangrijk referentiekader voor de hulpverlener
25
Q

Positieve psychologie

A

–> Genezing niet centraal. VOORKOMEN van psychische problemen staat centraal.

3 kernthema’s:

  1. Positieve emoties (tevreden, geluk, hoop)
  2. Kenmerken (moed, sociaal, wijsheid)
  3. Instituties (opvoeding, werk, onderwijs, zodat positieve emoties en kenmerken tot ontwikkeling kunnen komen.)
    - Nadruk op GOEDE in de mens
    - Idee dat het ook GENEZEND werkt
26
Q

Verklaren van psychische stroornissen: depressie en angststoornis

A
  • Doordat er nadruk op unieke persoon is, wijst het de diagnostische categorisering af.
  • Etiket = volgens de humanistische psychologie een gevaar
  • Rogers wil meer dan symptoombestrijding
  • Er is geen oorzaak van stoornissen
  • Groeien staat voorop
  • Verstoorde afstemming binnen het denken, voelen en handelen.
    1 doel: congruentie en groei herstellen.
27
Q

Praktische toepassingen: gordonmethode

A
  1. Pedagogisch
    - Dagelijkse opvoedingssituaties
    - Interactie tussen kind en opvoeders en gezin
    Voorbeelden: kinderdagverblijven, scholen, verstandelijkgehandicaptenzorg

3 aspecten van belang:

  1. Onvoorwaardelijke acceptatie:
    - -> Opvoeder kan onmogelijk alles accepteren van een kind.
    - -> Acceptatie is niet afhankelijk van de opevoeder, maar ook van de interactie tussen kind&opvoeder
    - -> WARE GEVOELENS zijn het belangrijkste
    - -> Het is niet erg om eens inconsequent te zijn: de ene keer accepter jemeer dan de andere keer
    - -> Laat weten waarom je iets vindt
    - -> Maak altijd gebruik van een ik-boodschap
    - -> Individu is zelf verantwoordelijk voor het gedrag
  2. Luisteren
    - -> Hierdoor creeër je vertrouwen
    - -> Opvoeder moet ruimte geven om een kind zelf oplossingen te laten vinden en er zijn als een kind dat vraagt
    - -> Verbaal en non verbaal luisteren
  3. Transparant uiten van boodschappen:
    - -> Echtheid
    - -> Binnen & buitenkant
    - -> Ik en jij boodschap: voorkomt autoritair
    - -> Eerlijk en open zijn naar je kind
    - Ik boodschap geeft geen oplossing maar zorgt voor ruimte voor het kind om het zelf op te lossen.
28
Q

Praktische toepassingen: gentle teaching

A
  • Vriendelijk onderwijzen
  • Verstandelijk gehandicaptenzorg & kwetsbaren
  • -> Mens is totaliteit maar samenleving met andere mensen is wel benadrukt
  • -> Co-existeren (samen-bestaan)
  • -> Gehandicapte is mens in wording, afhankelijk van andere mensen
  • -> Onderlinge afhankelijkheid tussen hulp ontvanger en hulpverlener (solidariteit, samen zijn en geliefd worden )
  • -> Vriendelijkheid en veiligheid centraal
  • Gelijkwaardig + hechting (bowbly)
  • Hulpverlener = accepterend, tolerant en warm
  • -> Negeren van problematisch gedrag en positief benaderen
29
Q

Praktische toepassingen: Validationmethode

A
  • Bejegeningsmethode
  • Familie, personeel van dementerende patiënten of psychogeriatrie
  • -> Gehele mens als uitgangspunt en levensfases centraal
  • -> Ik-integriteit: als oudere accepteren hoe het leven is verlopen voor jezelf
  • -> Hulpverlener = empathische communicatie, emotionele herinneringen laten accepteren en stimuleren.
    1) Uniek
    2) Waardevol
    3) Lichaam + sociale veranderingen
    4) Accepatie
    5) Vertrouwen bieden door empathie
30
Q

Praktische toepassingen: motiverende gespreksvoering

A
  • Gesprekstechnieken
  • Verslavingszorg, delinquenten, jongeren met gedragsproblemen, eetstoornissen
  • -> Motivatie geven: beïnvloeden door interventies, en houdingen van een hulpverlener
  • -> Hoe je gedraag komt niet overeen met hoe je wil zijn, dus je spoort de cliënt aan tot zelfonderzoek
  • -> Cliënt zelf verantwoordelijk
    1) empathie
    2) discrepantie: incongruentie moet bevordert worden
    3) weerstand: hulpverlener moet iet discussiëren
    4) persoonlijk effectiviteit (geloof en vertrouwen)