Biologische psychologie Flashcards

1
Q

Basisuitgangspunten

A
  1. Gedrag wordt veroorzaakt door biologische processen in het lichaam
    (biologisch correlaat: gedrag, gedachten etc. hangen samen met een biologisch proces.)
  2. Oorzaak van gedrag is vast te stellen door de mens uiteen te rafelen tot in de kleinste details. (reductionisme)
  3. Bij het zoeken naar de oorzaken van gedrag wordt de nadruk gelegd op twee aspecten: DNA (erfelijke bagage) en de hersenen zijn het belangrijkste orgaan voor het sturen van gedrag, gedachten, emoties etc.
  4. Evolutietheorie waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen mens en dier.
  5. We zijn baas in eigen brein
  6. Tabula rasa is onzin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geschiedenis

A
  • Tijd van Freud
  • Alles = de aanleg
  • Hoogtepunt in jaren 70
  • Ontdekkingen van medicijnen: angstemmers en kalmeringstabletten waren effectief.
  • DSM
  • Biologisch en hersenonderzoeken bekend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geest-lichaam (mindbody problem)

A

Scheiding tussen lichaam en geest

- Is de mens een slim lichaam of is hij een geest (bewustzijn) in een lichamelijke huls.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mindless psychiatry

A

Psychiatrie zonder geest, interactie tussen individu en omgeving verwaarloosd en worden biologische verklaringen benadrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Brianless psychiatry

A

Psychiatrie zonder hersenen, tegenovergestelde standpunt. Hersenprocessen worden niet bestudeerd.
- Krankzinnigheid zou door inhumane omstandigheden veroorzaakt kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Antipsychiatrisch denken

A
  • Een psychische stoornis werd opgevat als een gezonde reactie op een zieke samenleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Reductionisme

A

Je kunt aan een mens knutselen (door medicatie of operaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat vindt de biologische psychologie van tabula rasa?

A

Tabula rasa klopt niet, een mens komt beschreven op de wereld en inet blanco.

  • We zijn de helft van onze genetische ouders
  • Resultaat van een 1000 jaar lange ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaat de mens?

A
  • Miljarden lichaamscellen: celkern

- Chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een celkern?

A

Een code waarin erfelijk materiaal is opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaan chromosomen?

A
  • 46
  • 23 paren
    DNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is DNA

A

Kern waarin erfelijk materiaal is opgeslagen.

  • DNA wordt gevormd door 4 basen: AGCT die een code vormen voor een bepaald eiwit.
  • We zijn het eindproduct van al onze voorouders
  • Trisomie 21 : downsyndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fenotype

A

Erlijke eigenschappen van de ouders

  • Als de genen van je ouders tot expressie komen bij jou
  • Bijvoorbeeld: blauwe ogen, die heb jij ook
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Genotype

A

Wat je bij je draagt aan genen (komt niet perse tot uiting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dominant gen & recessief gen

A

Dominant = een eigenschap die je overeft van je ouders is ook te zien aan een van de ouders en komt tot uiting in het fenotype : bijvoorbeeld blond haar of blauwe ogen.

Recessief= vaak door 1 gen bepaald, dat wat je overgeerft krijgt maar niet perse tot uiting komt in je fenotype van je ouders maar wel in het genotype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

XX

A

Vrouwelijk

X=Liggen veel genen

17
Q

XY

A

Mannelijk

Y = Liggen weinig genen

18
Q

Hoe kan het verklaard worden dat veel stoornissen vaker bij jongens voorkomen?

A
  • Geslachtsgebonden overerving
19
Q

Junk-DNA

A

Het overgrote deel van het genoom dat geen genen bevat

  • Was eerst nutteloos
  • Nu is er niet veel over bekend maar blijkt wel dat er degelijk informatie wordt doorgegeven
20
Q

Aanleg en omgeving of nature en nurture

A

Er wordt gedebatteerd over de grootte van enerzijds invloed van erfelijke aanleg en anderzijds over invloed van omgeving op gedrag

21
Q

Heritability

A
  • Een maat
  • Hoe groot is de erfelijke bijdrage?
  • Religositeit (genen hebben geen invloed = 0
  • Oogkleur = 100%
  • Lichaamslengte = 90%
  • Intelligentie = 50%
22
Q

Environmentability

A
  • Maat voor de invloed van de omgeving (zoals opvoeding) vast te stellen
  • Religositeit = 100%
  • Intelligentie = 50%
  • Oogkleur = 0%
23
Q

Hoe wordt verklaard dat gedrag erfelijk bepaald wordt en door omgevingsfactoren?

A

Door de bio-ecologische systeemtheorie van Bronfenbrenner