swk4 Flashcards

1
Q

wat is sociologie

A

welke invloed we op elkaar hebben en hoe de omgeving waarin we wonen ons beïnvloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

institutie

A

samenlevingsverband waarbij gesanctineerde afspraken bij gelden (eiland voorbeeld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe ontstond sociologie

A

industriële revolutie
standenschema verdween
kerkelijke macht verdween

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

interactie

A

het reageren op elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cultuur

A

gemeenschappelijke normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4 type bindingen

A

economisch, politiek, cognitief, affectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

economische binding

A

alles met geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

politieke binding

A

machtsverhouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

affectieve binding

A

positieve (of negatieve) gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cognitieve binding

A

kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

macho cultuur

A

je status op straat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

burgerlijke cultuur

A

hoe je je gedraagt op school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

thuis cultuur

A

regels thuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beschrijvend onderzoek

A

meten, welke schoenmaat heeft iedereen in deze zaal?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verkennend onderzoek

A

verbanden zoeken, heeft culturele achtergrond te maken met schoolprestaties?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

toetsend onderzoek

A

toetsen van vermoedens, halen studenten die naar hoorcolleges gaan betere cijfers?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kwantatief onderzoek

A

gesloten, met getallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kwalitatief onderzoek

A

open, verhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

meritocratie

A

positie is afhankelijk van diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

sociale ongelijkheid

A

verschillen in macht die verbonden zijn aan sociale privileges

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

machtsbronnen

A

economische, politiek, affectief, cognitief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

economische machtsbron

A

bezit van schaarse goederen(dure dingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

politiek machtsbron

A

hogere functie hebben dan ander, bv teamleider en werknemer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

affectieve machtsbron

A

emotioneel binden, bv je status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
cognitieve machtsbron
deskundigheid, toegang tot kennis
26
intersectionaliteit
ongelijkheid veroordeeld zich langs verschillende assen, vb: donkere vrouw ervaart en racisme en seksisme
27
sociale stratificatie
indeling van bevolking in hiërarchische standen
28
relatieve deprivatie
het tekort komen vergeleken met andere
29
Etnische stratificatie
``` Verschillende etnische groepen staan in een verhouding van ongelijke macht en privileges tot elkaar, met als dominerende groep de meerderheid die zich tot de natie rekent ``` een ethnische groep word verdeeld
30
wat is de ontwikkeling van kennis
- wordt sociaal samen gesteld, samen spelen samen delen - wordt steeds meer impliciet, weten waar de grens ligt - institutionalisering
31
institutionalisering
concept om te verwijzen naar een process
32
discursieve kennis
uitgesproken, ongeschreven regel - wat is een goede docent?
33
praktische kennis
onbewuste kennis, presentatie gericht tijdens voetbal
34
impliciete kennis
Gedeelde betekenissen die we als vanzelfsprekend | beschouwen
35
functies van religie (Durkheim)
betekenis geven aan bestaan collectieve roes saamhorigheid en identificatie symbolische voorstelling
36
ideologie
idee over hoe de samenleving eruit ziet/gaat zien
37
liberalisme
individu, als mens autonoom
38
socialisme
groep steunen, gelijkheid, links
39
conservatisme
sociaal wezen, traditie en kerk ,rechts
40
sociale inclusie
bij een groep horen
41
sociale exclusie
niet bij een groep horen
42
hoe kan sociale exclusie ontstaan
gezondheid, armoede, discriminatie
43
sociaal culturele uitsluiting
niet bij een sociale cirkel horen, geen vrienden hebben
44
normatieve integratie
het wel of niet naleven van regels, schijt hebben op je laatste werkdag want ze kunnen je toch niks meer maken
45
economische structurele uitsluiting
uitgesloten worden door het niet hebben van dingen, financieel of materialistisch
46
sociale mobiliteit
verandering in sociale positie
47
horizontale sociale mobiliteit
verandering zonder wijziging van sociale positie, rob Kardashian was beroemde advocaat, Kim Kardashian is bekende reality ster
48
verticale sociale mobiliteit
verandering met wijzing van sociale positie, mijn vader was advocaat ik ben schoonmaker
49
veldtheorie Bourdieu's
economisch kapitaal, sociaal kapitaal, cultureel kapitaal
50
economisch kapitaal
geld
51
sociaal kapitaal
je connecties/netwerken en die kunne behouden
52
cultureel kapitaal
woke zijn, mee kunnen praten over 'moeilijke' of 'dure' dingen
53
habitus
manier van leven
54
affectieve bindingen
dingen waar je behoefte aan hebt en hoe je over iets voelt, vb iemand slaan of iemand knuffelen
55
identificatie niveau
ontstaat bij bepaald wij-gevoel, wie bewonder je? aan wie erger je je? welke buurt kom je graag?
56
superioriteitsgevoelens
je beter voelend an de andere
57
groepscharisma
ontstaan van negatieve gevoelens voor mensen die niet tot jou wijgroep behoren
58
affectieve uitingen en gedragstandaarden
verschillen over hoe mensen vormgeven aan gevoelens
59
negatieve stigmatisering
een bepaald beeld over groep die niet bij je hoort
60
dramaturgisch perspectief (groffman)
de rol die je aanneemt in een bepaalde context omdat dat van je word verwacht, stewardess voorbeeld
61
metafoor toneelstuk
de wereld is een toneelstuk omdat we verschillende rollen aannemen
62
frontstage
wat je in het openbaar laat zien
63
backstage
waar je je rol los kan laten, koppel is blij of feest maar. maakt thuis ruzie
64
roldistantie
onderscheid maken tussen de rol die je speelt en degene die je echt bent
65
beroepsdeformatie
in je vrije tijd ook je rol van je werk aannemen
66
deviant gedrag
gedrag dat je niet verwacht in een situatie en als ongepast ziet. waarbij reguliere normen en waarden worden overtreden, trein vb
67
civilisatietheorie (elias)
hoe gedragsvormen die nu vanzelfsprekend zijn, ontwikkeld zijn
68
civilisatie
gevoelens om schaamte te vermijden
69
etiquetteboeken
hoe bepaald gedrag moet zijn
70
fremdzwang
bewuste aanpassing door druk
71
selbstzwam
weten wat je wel en niet kan
72
socialisatie
menselijk gedrag word bepaald hierdoor
73
sociale ongelijkheid
komt uit machtsverschillen en privileges
74
waarom is geweldsmonopolisering laag
door geweldsmonopolisering van de overheid
75
reden afname criminaliteit (5)
- verschil tussen feiten en belevingen, vb familie slachtoffer vs voorbijganger - beleving sterk afhankelijk van impact incident, hoe groot was het? - media - pijntolerantie afgenomen - opkomst misdrijven is minder makkelijk meetbaar
76
anomietheorie (merton)
verhouding tussen verwachte levensdoelen en beschikbare middelen zorgt voor normloosheid, jongen wilt graag opleiding doen dus steelt laptop
77
sociale bindingstheorie
iemand die in een rijk leuk gezin opgroeit is minder snel crimineel dan iemand die verwaarloosd is
78
etiketteringstheorie
sociale afkeur is oorzaak afwijkend gedrag, vb: mocro zal toch als crimineel worden gezien dus handelt er maar naa
79
differentele associatietheorie
crimineel gedrag word aangeleerd, bv door foute vrienden
80
zelfbeheersing theorie
gebrek aan zelfbeheersing
81
sociale controle
de manier waarop mensen zich aan de regels houden, formeel of informeel
82
stadssociologie
bestuurde het ontstaan en de groei van een staf
83
concentratie/urbanisatsie
mensen gaan in een stedelijk gebied wonen
84
Deconcentratie/suburbanisatie
mensen trekken weg van steden
85
stedelijke levenswijze
kenmerkt zich door anonimiteit en onpersoonlijkheid
86
pushfactoren
redenen waarom mensen een gebied verlaten
87
pullfactor
redenen waarom mensen naar ene gebied toe verhuizen
88
gentrification
het vernieuwen en renoveren van een oude buurt in een stad om rijke bewoners aan te trekken
89
hoe ontstond de verzorgingsstaat
informele zorg beroepsvorming rond zorg instituut training
90
politieke binding zorgstaat
op welke vormen van zorg heb je recht als burger
91
economische bindingen zorgstaat
wie betaalt de kosten van deze zorg
92
wat is een verzorgingsstaat
een stelsel waarin de overheid zich open stelt voor noodzakelijke voorzieningen voor de burgers
93
waarom verzorgingsstaat officieel maken?
externe effecten en een grote ramp sneller fixen
94
hoe bekostig je een verzorgingsstaat
verplichte belasting
95
taakgericht
op taken gericht, fabriek
96
mensgericht
op mensen gericht, pedagoog
97
programma theorie
theorie die uitlegt hoe iets een bijdrage heeft
98
context
letterlijk de context weten | vb: context van de hoorcolleges is de opleiding pedagogiek die swk wil halen
99
aanbod
wat er word aangeboden | vb: er word les van emran gegeven
100
mechanismen
waarom werkt het? | vb: je haalt het examen
101
output
wat is er gelijk te zien op korte termijn | vb: ik loop de hoorcollege uit met heel veel aantekeningen
102
impact
wat is het resultaat op langer termijn | vb: ik haal een goed cijfer en pas de kennis toe bij mijn baan
103
capability model
de kansen die je krijgt voor een waardevol leven
104
resources, bronnen en middelen
een nieuw veldje in de buurt
105
capabilities/mogelijkheden
nieuwe vrienden maken, sportiever, voetballen
106
functies
plezier hebben
107
identificatie
iets doen omdat je een bepaalde manier wilt zijn
108
internalisering
iets doen omdat je de motivatie ervoor hebt
109
betrouwbaarheid
past de meting bij de werkelijkheid
110
validiteit
meet je ook wat je wilt weten?
111
glazen plafond
onzichtbare barrière gevormd door complex samenspel
112
standenschema schema
geestelijke, adel, boeren
113
klassenschema
je positie in de samenleving
114
surplus
overblijfsel - teveel van
115
schaarste
gebrek aan, weinig
116
kunnen, mogen, willen
kunnen: je hebt de middelen niet mogen: je wordt door andere niet toegelaten willen: je hebt de motivatie niet
117
veld
je leefomgeving