Studievragen week 41 Flashcards
In de gezondheidszorg is het beroepsgeheim van groot belang.
a. Wat wordt verstaan onder het beroepsgeheim, en wat onder de hieronder vallende zwijgplicht
(p. 102-103)?
Beroepsgeheim –> Artsen hebben de plicht tot geheimhouding van alles wat als geheim wordt toevertrouwd of als geheim mag worden verondersteld. Recht van de patiënt.
Zwijgplicht -> Arts heeft zwijgplicht tegenover iedereen over dat wat hem verteld wordt in het hulpverleningscontact.
In de gezondheidszorg is het beroepsgeheim van groot belang.
b. Niet iedereen waarvoor het beroepsgeheim geldt, heeft ook het recht op verschoning. Wat
houdt het verschoningsrecht in en aan wie komt het toe (p. 103)?
Verschoningsrecht –> Arts/hulpverlener hoeft tegenover de rechter-commissaris en de politie bepaalde vragen niet te beantwoorden als hij daarmee in conflict komt met zijn zwijglicht.
Andere beteroepsgroepen aan wie dit toekomt; notarissen, advocaten, geestelijken en reclasseringsmedewerkers.
In de gezondheidszorg is het beroepsgeheim van groot belang.
c. In welke drie situaties mag een arts zijn zwijgplicht doorbreken en hoe spelen de beginselen van
subsidiariteit en proportionaliteit hierbij een rol (p. 104-105)?
- Als er toestemming is van de patiënt.
- Als er sprake is van een conflict van plichten.
- Als er een meldplicht is.
Beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit moeten in acht worden genomen:
Subsidiariteit –> Kiezen voor het minder ingrijpende alternatief om veiligheid te beschermen.
Proportionaliteit –> Schade moet in verhouding staan tot het voordeel.
Een minderjarige met een psychische stoornis kan niet zomaar tegen zijn wil worden
opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Wat is voor een dwangopname nodig (p. 106)?
Minderjarigen (12-) kunnen worden opgenomen met toestemming van ouders. Dit valt onder
een vrijwillige opname.
Als ouders geen toestemming geven, is een inbewaringstelling of rechterlijke
machtiging noodzakelijk.
12 jaar en ouder: Zowel toestemming van ouders als jongere is vereist voor vrijwillige opname.
Eén van de vereisten is dat er sprake moet zijn van een evenwichtige belangenafweging bij het nemen van een beslissing tot gezagsbeëindiging, waarbij een extra groot gewicht moet worden
toegekend aan het belang van het kind. Hierbij spelen de herenigingsdoelstelling en de
continuïteitsdoelstelling een bepaalde rol (par. 3.1).
a. Wat wordt verstaan onder deze doelstellingen?
Herenigingsdoelstelling –> Hereniging van een kind met diens ouders na uithuisplaatsing.
Continuïteitsdoelstelling –> Behoefte van het kind aan stabiliteit en continuïteit.
Het EHRM heeft hereniging van een kind met diens ouders lange tijd als het ultieme doel van
een uithuisplaatsing beschouwd. Met name gelet op de behoefte van het kind aan stabiliteit en continuïteit heeft het EHRM deze zienswijze echter steeds meer losgelaten. Het EHRM is in het licht van de continuïteitsdoelstelling gaan accepteren dat na uithuisplaatsing van het kind hereniging niet in alle gevallen in het belang van het kind kan worden geacht en de
autoriteiten soms niet meer hoeven te werken aan de hereniging van een kind met diens ouders.
Eén van de vereisten is dat er sprake moet zijn van een evenwichtige belangenafweging bij het nemen van een beslissing tot gezagsbeëindiging, waarbij een extra groot gewicht moet worden
toegekend aan het belang van het kind. Hierbij spelen de herenigingsdoelstelling en de
continuïteitsdoelstelling een bepaalde rol (par. 3.1).
b. De auteur noemt deze doelstellingen niet alleen in par. 3.1. Wat zegt de auteur verderop in het
artikel over deze doelstellingen?
- Hoewel het EHRM zijn zienswijze dat hereniging het ultieme doel is van een uithuisplaatsing
steeds meer heeft losgelaten, is hereniging nog wel het uitgangspunt. Voor gezagsbeëindiging als kinderbeschermingsmaatregel brengt dit met zich dat deze pas mag
worden overwogen indien er voldoende is geïnvesteerd in de relatie tussen kind en ouder(s)
om terugplaatsing te bewerkstelligen. Pas als echt duidelijk is geworden dat hereniging niet
mogelijk of niet in het belang van het kind is, mag aldus tot gezagsbeëindiging worden
overgegaan. - Gezagsbeëindiging bij hele jonge kinderen, vlak na de geboorte, staat op gespannen voet met
deze herenigingsplicht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan gezagsbeëindiging reeds bij
de geboorte gerechtvaardigd zijn
Eén van de vereisten is dat er sprake moet zijn van een evenwichtige belangenafweging bij het nemen van een beslissing tot gezagsbeëindiging, waarbij een extra groot gewicht moet worden
toegekend aan het belang van het kind. Hierbij spelen de herenigingsdoelstelling en de
continuïteitsdoelstelling een bepaalde rol (par. 3.1).
c. Waarom is een goede kwaliteit van de kinderbeschermingsautoriteiten van belang in het kader
van deze doelstellingen?
Om in dergelijke gevallen tot gezagsbeëindiging te mogen overgaan in het licht van het recht
op eerbiediging van het gezinsleven van een kind, is het van essentieel belang dat tijdig de
juiste hulpverlening wordt opgestart om hereniging van een kind met diens ouders mogelijk
te maken. Het is de vraag of in Nederland tijdig hulp kan worden geboden om de hereniging
van kind en diens ouders te bewerkstelligen.
Welke factoren spelen in de Nederlandse rechtspraktijk een rol bij de beoordeling of het in het
belang van het kind is om de maatregel van gezagsbeëindiging op te leggen (par. 3.2)?
- Leeftijd van het kind: Nodig voor het bepalen van de aanvaardbare termijn en de mate
waarin duidelijkheid over het opvoedperspectief nodig is. - De duur van de uithuisplaatsing.
- De mogelijkheid van het kind om zich positief te ontwikkelen binnen een pleeggezin en de
vraag of het kind al dan niet gehecht is aan de pleegouders. - De behoefte van het kind aan continuïteit en stabiliteit in de opvoeding.
- De behoefte van het kind aan duidelijkheid over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief.
- Soms: Duurzame bereidheid van een ouder om het kind in een pleeggezin te laten opgroeien
Eén van de andere vereisten voor toepassing van gezagsbeëindiging is dat deze toepassing
noodzakelijk moet zijn in het belang van het kind. Hier spelen proportionaliteit, subsidiariteit en
motivering een belangrijke rol. Wat wordt onder deze begrippen verstaan (par. 5.1)?
Proportionaliteit –> Of gezagsbeëindiging in redelijke verhouding staat tot het na te streven
doel.
Subsidiariteit –> Of het te beogen resultaat niet met een minder ingrijpend alternatief bereikt
kan worden.
Motiveringsvereiste –> De noodzaak om de maatregel met sterke argumenten te onderbouwen, waarbij de argumenten voornamelijk gebaseerd zijn op de belangen van het kind.
Twee andere vereisten voor toepassing van gezagsbeëindiging zijn dat het kind in de procedure
betreffende gezagsbeëindiging gehoord moet worden, en dat aan de mening van het kind een
passend belang moet worden gehecht (par. 6.1 en 7.1).
a. In hoeverre voldoet de Nederlandse rechtspraktijk volgens het onderzoek van de auteur aan
deze vereisten (par. 6.2 en 7.2)?
- Horen van het kind –> De leeftijdsgrens van 12 jaar wordt zeer strikt gehanteerd. Kinderen
ouder dan 12 jaar zijn allen in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, terwijl dit bij de kinderen jonger dan 12 jaar in geen enkele zaak is gebeurd. Daarnaast werd in slechts één zaak een bijzondere curator benoemd die het kind vertegenwoordigde. Het is dan ook maar de vraag of de hoven daadwerkelijk serieus beoordelen of een kind jonger dan 12 jaar niet
ook dient te worden gehoord. - Rol van de mening van het kind –> In slechts een paar van de onderzochte zaken refereert het gerechtshof in zijn overwegingen aan de mening van het kind jonger dan 12 jaar die op
indirecte wijze is verkregen. Naast de verbale mening wordt in een aantal beschikkingen gerefereerd aan de non-verbale houding van het kind jonger dan 12 jaar. Het gewicht dat aan de mening wordt toegekend is in de meeste gevallen onduidelijk net als waar of van wie de informatie van het kind afkomstig is. Voor kinderen ouder dan 12 jaar valt op dat de hoven op verschillende wijze met de mening van het kind omgaan en ook dat niet altijd even makkelijk te herleiden is hoe de mening van het kind is meegewogen. In verreweg de meeste zaken worden in de beschikkingen echter geen woorden gewijd aan de mening van het kind,
terwijl er wel een kindgesprek heeft plaatsgevonden of een brief is geschreven.
Twee andere vereisten voor toepassing van gezagsbeëindiging zijn dat het kind in de procedure
betreffende gezagsbeëindiging gehoord moet worden, en dat aan de mening van het kind een
passend belang moet worden gehecht (par. 6.1 en 7.1).
b. Welke aanbevelingen geeft de auteur gerelateerd aan deze vereisten (par. 8)?
Het horen van een kind:
- De leeftijd inzake het hoorrecht dient minder strikt en categorisch te worden toegepast.
- Kinderen jonger dan 12 jaar dienen ook vaker dan nu het geval lijkt te zijn te worden
uitgenodigd om te worden gehoord. - Er dient een hoorverplichting te worden ingevoerd voor de rechter t.a.v. de kinderen jonger
dan 12 jaar die zelf aangeven dat zij hun mening over de procedure omtrent
gezagsbeëindiging kenbaar willen maken. - Er dient vaker de benoeming van een bijzondere curator te worden overwogen die de
mening van de wat jongere kinderen kan verwoorden aan de rechter.
De rol van de mening van het kind:
- Het invoeren van een wettelijke motiveringsplicht voor rechters om in hun beschikking
inzichtelijk te maken op welke wijze de mening van het kind is meegewogen. - De beschikking dient zodanig te zijn opgesteld dat hierin duidelijk naar voren komt waar de
mening van het kind vandaan komt indien er in de beschikking aan wordt gerefereerd
Wat betreft het horen van twaalfplussers in de praktijk (p. 6-7):
a. Wat hebben rechters/raadsheren hierover aangegeven?
Zij willen de minderjarige graag zelf horen; ze zien het kind-gesprek vooral als gelegenheid
voor een minderjarige om zijn mening te geven; de duur van het gesprek in familiezaken
(gezag en omgang; +/- 15 min.) en jeugdzaken (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing; +/-
5 min.) verschilt net als de locatie; soms zijn er meerdere rechters aanwezig bij het gesprek;
de mate waarin de mening van het kind wordt meegenomen varieert, waarbij de mening
sterker wordt meegewogen als het kind ouder is, het type zaak is soms ook bepalend;
rechters zien praktische problemen voor wat betreft het terugkoppelen van de beslissing en
kindvriendelijke uitspraken.
Wat betreft het horen van twaalfplussers in de praktijk (p. 6-7):
b. Wat hebben jongeren hierover aangegeven?
Zij vinden het ook belangrijk om met de rechter zelf te spreken; er is behoefte aan het
meenemen van een vertrouwenspersoon; meerderheid heeft een goed gevoel gehad over het
gesprek met de rechter, dat ze serieus werden genomen; jongeren zouden beter
geïnformeerd willen worden over de procedure, gebreken in de informatievoorziening
kwamen terug; het gesprek is stressvol (eventueel een ouder tegen het lijf lopen, problemen
oprakelen terwijl de situatie net stabiel was, richting ouders moeilijk om eigen mening aan de
rechter te geven); belangrijk om mening te geven.
Wat betreft de formele rechtspositie van de minderjarige geldt dat de minderjarige in familie- en
jeugdzaken in beginsel procesonbekwaam wordt geacht. Dit brengt met zich mee dat ze niet
zelfstandig als procespartij kunnen optreden, maar vertegenwoordigd moeten worden door een
wettelijke vertegenwoordiger (degene met gezag over de minderjarige) of een daartoe benoemde bijzondere curator.
a. Soms staat bij wijze van uitzondering een informele rechtsingang voor de minderjarige open.
Wat wordt hiermee bedoeld (p. 7-8)?
Informele rechtsingang –> Dat de minderjarige de rechter kan verzoeken om een bepaalde beslissing te nemen, maar
geen recht heeft om gehoord te worden en een proces te starten, omdat de rechter kan
bepalen of hij ambtshalve een beslissing neemt.
Wat betreft de formele rechtspositie van de minderjarige geldt dat de minderjarige in familie- en
jeugdzaken in beginsel procesonbekwaam wordt geacht. Dit brengt met zich mee dat ze niet
zelfstandig als procespartij kunnen optreden, maar vertegenwoordigd moeten worden door een
wettelijke vertegenwoordiger (degene met gezag over de minderjarige) of een daartoe benoemde bijzondere curator.
b. In het verleden is meermaals gepleit voor een versterking van de procespositie van
minderjarigen. Welke argumenten zijn hiertegen aangevoerd (p. 8)?
De wens om minderjarigen te beschermen en hen zo min mogelijk in juridische procedures
tegen ouders op te zetten.
De mogelijkheid tot benoeming van een bijzondere curator.