Studietaak 4: Informatieverwerkingstheorie Flashcards

1
Q

Wat is de informatie verwerking theorie?

A

inherent aan behaviorisme > leren omvat, het vormen van associaties tussen stimuli en reacties. Informatieverwerkingstheoretici verwerpen associaties niet, omdat ze dat stellen dat associaties (vormen tussen stukjes kennis) helpt om bij verwerving en opslag in geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar houden de theoretici zich mee bezig bij de informatie verwerking theorie?

A

houden zich minder bezig met externe omstandigheden + focus meer interne (mentale) processen die tussen prikkels en reacties in komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de black box?

A

wordt behandeld als een soort computer: je leert door op te slaan, inpassen van nieuwe info in bestaande structuren. Nadruk op hoe geleerd wordt (cognitieve verwerkingsprocessen). Informatie → sensorisch geheugen (onbewust) → korte termijngeheugen → lange termijn Geheugenopslag is hiërarchisch en gestructureerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is coderen?

A

de eerste elementaire functie van het geheugen. Heeft te maken met het omzetten van informatie in de vorm die het beste in het geheugensysteem past.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zij opslaan en terughalen?

A

Opslaan = het gedurende langere tijd bewaren van gecodeerd materiaal.
- Terughalen = het vinden van de juiste informatie, die naar het bewustzijn brengen of, in andere gevallen, om gedrag onbewust te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke geheugenstadia zijn er?

A

sensorisch geheugen  werkgeheugen  langetermijngeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het sensorisch geheugen?
Wat is de capaciteit van dit geheugen?
Hoe lang blijft het hier?

A

het eerste van de 3 geheugenstadia, waarin de sensorische indrukken
van stimuli korte tijd worden bewaard of geregistreerd.
̵ Opslagplaats voor alle prikkels totdat ze naar het werkgeheugen gaan.
̵ Capaciteit van maximaal 12 tot 16 items (waarvan er maar drie of vier naar het bewustzijn ‘doorgaan’)
̵ Slechts 1⁄4 sec. tot enkele sec.
̵ Elk zintuig heeft een aparte sensorische opslagruimte (visueel > iconisch geheugen + auditief > echoïsch geheugen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een sensorisch register?

A

Omgevingsprikkels worden ontvangen en waargenomen door de zintuigen (zicht, gehoor, aanraking, reukzin en smaak). De informatieverwerkingstheorie gaat er vanuit dat ieder zintuig een eigen register heeft die informatie kort vasthoudt. Sommige sensorische prikkels worden doorgezet naar het werkgeheugen. De sensorische registers werken parallel omdat verschillende zintuigen gelijktijdig en onafhankelijk van elkaar kunnen worden ingezet. De twee sensorische herinneringen die het meest uitgebreid zijn onderzocht, zijn iconisch (zien) en echoïsch (horen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het werk geheugen?
Wat is de capaciteit?
Hoe lang blijft de informatie is?
Hoe kan je de capaciteit vergroten?

A

Verwerkt bewuste ervaringen en geeft deze betekenis
̵ Plaats waar ons denken plaatsvindt
̵ Capaciteit van 7 + of – 2 (5 of 9) items informatie
̵ Informatie blijft ongeveer 20 tot 30 sec. hangen
̵ Opslagcapaciteit is te vergroten door chunking en repeteren (mindmapping)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het lange termijngeheugen?
Wat is de capaciteit?
Wat is de duur?

A

Lange termijn opslag van informatie
̵ Opslag is ongelimiteerd
̵ Mogelijke duur van opslag onbeperkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt het LTM geheugen weergegeven?

A

in associatieve structuren. Deze associaties zijn cognitief, in tegenstelling tot die in conditioneringstheorieën die gedragsmatig zijn (stimuli en reacties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen het menselijk geheugen en een computer geheugen?

A
  • Het menselijk geheugen = inhoud adresseerbaar: informatie over hetzelfde onderwerp wordt samen opgeslagen, zodat weten waarnaar wordt gezocht. Het menselijk geheugen is minder nauwkeurig, maar vaak kleurrijker en informatief.
  • Computers zijn locatie-adresseerbaar: computers moet worden verteld waar informatie moet worden opgeslagen. Een ander verschil is dat informatie precies wordt opgeslagen in computers.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het episodisch geheugen?

A

bevat bijbehorende informatie met bepaalde tijden en plaatsen die persoonlijk en autobiografisch zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het semantisch geheugen?

A

betreft algemene informatie en concepten die beschikbaar zijn in de omgeving en niet gebonden zijn aan een bepaalde context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit bestaat het two store-model?

A
  1. sensorisch 2. korte termijn/werkgeheugen

3. lange termijn geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn volgens het two-store model de twee functies van het werkgeheugen?

A

actief houden en ophalen informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe lang wordt informatie volgens het two-store model vast gehouden in het werkgeheugen en wanneer verdwijnt het?

A

20 tot 30 seconden en zonder herhaling verdwijnt het

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kan een docent het WG ondersteunen?

A

informatie visueel en verbaal aan te bieden. Dit zorgt ervoor dat informatie lang genoeg in het wg gehouden wordt voor verdere cognitieve processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar hangt volgens het two store model het ophalen van kennis uit het lange termijn geheugen van af?

A

frequentie en nabijheid. Frequentie:Hoe vaker informatie voorbij is gekomen hoe krachtiger de presentatie.
Nabijheid: rvaringen die vlak na elkaar gebeuren worden gelinkt in het geheugen (wanneer je denkt aan de ene activiteit wordt de andere ook geactiveerd). Het geheugen heeft adresseerbare inhoud; informatie over hetzelfde onderwerp wordt bij elkaar opgeslagen (in tegenstelling tot computer; heeft opdracht nodig). Analogie voor de geest; bibliotheek; informatie in de geest is ook cross-referenced (op verschillende gebieden met elkaar gelinkt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn privacy effect en recency effect?

A

wanneer mensen een lijst met items moeten leren onthouden ze de eerste en de laatste items het best. Dit fenomeen wordt als volgt verklaard; de eerste items worden
het meest geoefend en zitten vervolgens in het LTG. De laatste items zitten op het moment van oproepen nog in het werkgeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de soorten kennis in het LTG

A
  1. Procedurele kennis
  2. Declaratieve kennis
  3. metacognitieve kennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is procedurele kennis

A

afdeling van het LTG waar herinneringen liggen opgeslagen over hoe dingen gedaan moeten worden (weten hoe) motorisch / Methoden waarbij je declaratieve kennis gebruikt (skiën of schaatsen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is declaratieve kennis?

A

afdeling van het LTG waar expliciete info wordt opgeslagen (weten wat). Definities, wetten, verschijnselen, enz. De kennis wordt opgeslagen als schema’s die kunnen bestaan uit netwerken, beelden en ordeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke 2 soorten geheugen kun je onderscheiden bij declaratieve kennis?

A

Episodisch geheugen: informatie die wordt geassocieerd met tijd, plaats of gebeurtenis die persoonlijk is.
Semantisch geheugen: algemene kennis en informatie, niet gebonden aan een bepaalde context (deze worden in school geleerd, zoals betekenis van woorden of concepten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is metacognitieve kennis

A

Metacognitie betreft de kennis en vaardigheden om het eigen denken, handelen en leren te organiseren, te sturen en te controleren. / Kennis over hoe we zelf denken/leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

volgens het two-store model in welke structuren kan de informatie opgeslagen worden?

A

Verbal: abstracte concepten
visueel: concrete objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het level of depth of processing theory conceptualiseert

A

geheugen volgens het type verwerking dat informatie ontvangt in plaats van de locatie. Deze theorie omvat geen stadia zoals het WG of het LTG maar er bestaan verschillende manieren om informatie te verwerken (niveaus of diepten):

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de diepte bij leven of depht?

A

ysiek - physical (oppervlakkig): meest oppervlakkig niveau van verwerking; kat ‘het woord heeft geen hoofletters’
̵ Akoestisch - acoustic (fonologisch / geluid): kat ‘Rijmt op mat’
̵ Semantisch – semantic (betekenis): diepste niveau van verwerking; kat ‘Is een harig dier’

29
Q

Wat is het verschil tussen two-store en levels of depth hoe verwerking het geheugen beïnvloed?

A

Two store: hoe meer er geoefend wordt, hoe beter het oproepen van informatie zal verlopen
levels of depth: hoe dieper het niveau waarop een item is verwerkt, hoe beter het geheugen

30
Q

Wat is het activation level theorie?

A

in deze visie hebben we geen afzonderlijke geheugenstructuren, maar eerder één geheugen met verschillende activeringsniveaus. Informatie is in een actieve of inactieve staat. Zonder aandacht zal het activeringsniveau vergaan (decay). Indien actief, is de informatie snel toegankelijk.

31
Q

hoe blijft informatie actief volgens het activation level theorie?

A

actieve informatie is informatie die het informatieverwerkingssysteem binnenkomt en informatie opgeslagen in het geheugen. Rehearsal en repetitie (oefening) zorgt ervoor dat informatie in een actieve staat blijft. Net als bij het werkgeheugen kan alleen een beperkte aantal geheugenstructuren actief zijn op hetzelfde moment.

32
Q

Wat is spreading activation volgens het activation leven theorie?

A

wat betekent dat een geheugenstructuur een andere aangrenzende structuur kan activeren. Bovenstaand proces wordt waarschijnlijker door meer oefening; hierdoor worden de geheugenstructuren versterkt.

33
Q

Wat is de filter bottleneck theory?

A

inkomende informatie wordt kort vastgehouden in het sensorisch systeem. Afhankelijk van de fysieke eigenschappen worden stukjes informatie geselecteerd voor verdere verwerking door het perceptueel systeem. Aandacht is selectief door de botlleneck (knelpunt); alleen bepaalde informatie wordt verder verwerkt (dichotic listening).

34
Q

Wat is de feature integration theorie over aandacht?

A

soms verdelen we onze aandacht over veel prikkels, die elk op laag niveau worden verwerkt. Een andere keer focussen we op één specifieke prikkel. Hierdoor zijn andere prikkels minder opvallen (geen sprake van actieve blokkering).
Alle prikkels worden verwerkt zodat een deel van het LTG wordt geactiveerd. Op dat moment wordt één prikkel geselecteerd voor verdere verwerking gebaseerd op de mate van activatie. Deze is afhankelijk van de context.
Veel cognitieve vaardigheden worden geautomatiseerd. Leerkrachten kunnen de aandacht van studenten bevorderen op de volgende manieren:

35
Q

Wat zou een docent volgens de feature-integration theory kunnen doen om de aandacht van studenten te bevorderen?

A

Gebruik van signalen; belletje bij start van les of wisseling van les
̵ Beweging; bewegen door klaslokaal tijdens uitleg en wanneer studenten aan het werk zijn
̵ Variatie: gebruik van verschillende materialen en werkvormen
̵ Aansluiten bij interesse; aantrekkelijke onderwerpen aan bod laten komen
̵ Vragen stellen; laat studenten vraagstukken samenvatten in eigen woorden

36
Q

Wat is perceptie?

A

verwijst naar het verlenen van betekenis aan omgevingsprikkels die via de zintuigen worden ontvangen. > perceptie creëert een interpretatie van de sensatie.

37
Q

Wat is de theorie van gestalt?

A

onze hersenen zijn van nature zo georganiseerd dat we logische gehelen maken van wat we waarnemen. Volgens deze theorie is het aangeboren dat je hersenen plaatjes en structuren die niet compleet zijn, maar een compleet beeld suggereren, afmaken tot een geheel.

= Gestalttheorie stelt dat mensen principes gebruiken om hun percepties te organiseren. Enkele van de belangrijkste principes zijn figuur-grondrelatie, nabijheid, gelijkenis, gemeenschappelijke richting, eenvoud en sluiting

38
Q

LTG vergelijking: wat is bottum up verwerking?

A

waarnemingen vanuit de zintuigen. Fysieke prikkels worden ontvangen via het sensorisch register en die informatie wordt doorgezet naar het WG voor vergelijking met informatie in het LTG om betekenis te verlenen. Waarneming wordt niet alleen beïnvloedt door objectieve karakteristieken (=groene gras) maar ook door voorgaande ervaringen en verwachtingen.
je hoort, ziet, ruikt, proeft, voelt iets en daar gaat je aandacht naartoe. Je kunt dit niet beïnvloeden, lichaam doet dit automatisch.

39
Q

LTG vergelijking: wat is top down verwerking?

A

verwerking verwijst naar de invloed van onze kennis en overtuigingen op onze waarneming.

Waarneming is door hersenen gestuurd, jij bepaalt welke informatie je tot je wilt krijgen. “top” heeft betrekking op een mentale set in de hersenen die boven aan het perceptuele verwerkingssysteem staat.

40
Q

Waardoor wordt perceptie beïnvloed?

A

Perceptie wordt beïnvloed door wat we willen en hopen te zien. We nemen vaak waar wat we verwachten en zien niet wat we niet verwachten. Zoals horen dat je naam wordt genoemd bij een afhaalrestaurant, maar dat eigenlijk niet zo is. Het is ook mogelijk dat mensen dingen waarvan het uiterlijk lijkt, niet zien is veranderd of die zich buiten de context voordoen. Mogelijk herkent u collega’s niet die je ontmoet op het strand omdat je niet verwacht dat ze gekleed gaan in strandkleding.

41
Q

Welke 2 soorten perceptie heb je en wat betekenen ze?

A

doel perceptie: grip krijgen op de wereld om te kunnen overleven
ambigu figuur: afbeeldingen die op meer dan een manier geïnterpreteerd kunnen worden

42
Q

Wat is template matching van informatie verwerking theorie?

A

mensen slaan templates (miniatuur kopieën van prikkels) op in het LTG. Wanneer ze een stimulus tegenkomen, wordt er vergelijken met bestaande sjablonen en identificeren de stimulus met een match en wordt zo gevonden.
Probleem: er zouden ontzettend veel verschillende templates moeten zijn

43
Q

Wat is een oplossing voor templates in de template matching theorie

A

Prototype: bstracte vormen die de basiskenmerken van een prikkel omvatten (= oplossing van templates). Bijvoorbeeld stoel.

44
Q

Wat is de feature analyses

A

men slaat de belangrijkste kenmerken van een prikkel op in het LTG als een plaatje of verbale code. Wanneer een prikkel het sensorisch register binnenkomt worden de kenmerken vergeleken met de representatie in het geheugen. Als voldoende kenmerken overeenkomen wordt de prikkel geïdentificeerd. Bijvoorbeeld een stoel < daarvan zijn de poten en de rugleuning de belangrijkste kenmerken. Andere functies (kleur/maat) zijn niet relevant. Eventuele uitzonderingen op de basisfuncties moeten worden geleerd (bijv. tribune- en zitzakstoelen zonder poten).

45
Q

wat is het verschil tussen template matching en feature analyses?

A

feature analysis informatie opgeslagen in het geheugen is geen abstracte weergave van een stoel, maar omvat kritische kenmerken.

46
Q

Hoe zag ebbingshaus volgend het verbaal leren leren?

A

geleidelijke versterking van associaties tussen verbale stimuli.

47
Q

welke 3 factoren zorgen volgens ebbinghaus voor makkelijker leren?

A

betekenis van items, mate van overeenkomst en tijdsduur

48
Q

welke 3 leertaken worden onder het verbale leren van ebbinghaus onderscheiden?

A
  1. serial: volgorde oproepen waarin ze zijn aangeboden
  2. paired associaties prikkel-response
  3. free-recall: oproepen onafhankelijk van volgorde.
49
Q

welke factoren kunnen coderen beïnvloeden?

A
  1. Organisatie: goed georganiseerd leer je makkelijker. Bijvoorbeeld hiërarchie
  2. Elaboratie: het uitbreiden van nieuwe informatie door deze te koppelen aan bestaande informatie
  3. Schema: organiseren in betekenisvolle schema’s
50
Q

Wat is een propositie (lange termijn geheugen)

A

kleine stukje informatie wat als goed of fout beoordeeld kan worden.

51
Q

Wat is het act-r: adaptive control of though model over het lange termijn geheugen?

A

Een propositie is gevormd door het combineren van twee knooppunten met een subject-predicate link (associatie)één knooppunt bevat het onderwerp (muis) en het andere woord het gezegde (agressief). Relation-argument link bestaat ook.

52
Q

Noem je stapjes die worden genomen om kennis op te slaan in het lange termijn geheugen

A

De student ontvangt nieuwe informatie
̵ De nieuwe informatie wordt vertaald in één of meer proposities in het WG
̵ Op hetzelfde moment worden gerelateerde proposities geactiveerd in het LTG
̵ De nieuwe proposities worden geassocieerd met de gerelateerde proposities in het WG door het proces van spreading activation > helpt om uit te leggen hoe nieuwe informatie wordt gelinkt aan bestaande kennis.
̵ Verspreiding van activering (spreading activation) helpt verklaren hoe nieuwe informatie wordt gekoppeld aan kennis in het LTM. De onderliggende basisprincipes zijn als volgt:
̵ Kennis kan gezien worden als een netwerk van knooppunten. Deze knooppunten corresponderen met concepten. Hiertussen worden associaties gemaakt.
e staat van een knooppunt kan variëren. Meer actieve knooppunten zijn beter verwerkt.
̵ Activatie kan verspreid worden d.m.v. de netwerkpaden. Knooppunten kunnen hun ‘buren’ activeren.

53
Q

Wat zijn proportionele netwerken?

A

vertegenwoordigen kleine stukjes kennis. Schema’s (of schemata) zijn grote netwerken die de structuur van objecten, personen en gebeurtenissen weergeven.

54
Q

hoe kan een opslag probleem in het geheugen ontstaan?

A

Wanneer er geen proposities aanwezig zijn waaraan de nieuwe informatie kan worden gelinkt. Zelfs wanneer deze wel aanwezig zijn is het soms nodig deze expliciet te benoemen; taak van docent.

55
Q

Wat is encoding specifiek/ coderingspecificiteit?

A

Ophalen van kennis hangt af van de manier van codering; beste retrieval vindt plaats wanneer de retrieval cues overeenkomen met die aanwezig waren tijdens het leren (context included). Coderingsspecificiteit omvat dus context > Bij een volgende heroproeptaak herinnerden leerlingen zich meer woorden wanneer ze zich in dezelfde omgeving bevonden als die waarin ze de woorden leerden dan wanneer ze zich in een andere omgeving bevonden.

56
Q

Wat helpt bij het beter opslaan van kennis in het LTM?

A

betekenisvolle informatie, uitwerking en organisatie

57
Q

Wat zijn verschillen tussen het ophalen van declaratieve kennis en procedurele kennis?

A
  • verschil in reikwijdte

- verschil in verwerkingssnelheid. procedureel vaak automatisch

58
Q

Taalbegrip is belangrijk voor het schoolslagen en bestaat uit 3 componenten. Welke zijn dat?

A

perceptie (herkennen), Parsing (hakken en ontleden) en Utilization (bruikbaarheid)

59
Q

Wat is forgetting?

A

verwijst naar het verliezen van informatie vanuit het geheugen of het onvermogen om toegang te krijgen tot de informatie. Vanwege vervormde informatie, de opzoeksignalen onvoldoende zijn of dat andere informatie de terugroepactie verstoort.

60
Q

Wat zegt de interface theorie?

A

deze theorie (ontstaan vanuit verbaal leren traditie) suggereert dat geleerde associaties nooit helemaal vergeten worden. Vergeten ontstaat vanuit concurrerende associaties die de waarschijnlijkheid verkleinen dat de correcte associatie wordt opgeroepen.

61
Q

Wat is retroactive interfence?

A

nieuwe verbale associaties maken het herinneren van voorgaande associaties moeilijk (toepassen van de uitzonderingsregel op de regulier gespelde woorden).

62
Q

Wat is proactieve interface?

A

bestaande associaties maken nieuw leren moeilijker (eerst leren vermenigvuldigen en dan leren delen).

63
Q

Wat zijn twee andere mogelijkheden buiten de interface theorie over vergeten?

A

Onderdrukking, ontoegankelijkheid van informatie

64
Q

Wat zijn volgens de informatie verwerking theorie redenen waarom activeringsprocessen worden gedwarsboomd?

A

Sterkte van oorspronkelijke codering,
alternatieve netwerkpaden,
hoeveelheid vervormingen

65
Q

Wat is mental imagery?

A

Mental imagery verwijst naar mentale representaties van (visual/spatial) visuele en/of ruimtelijke kennis. Omdat mentale beelden de producten zijn van menselijk waarnemen is het aannemelijk dat beelden incomplete representaties zijn van prikkels.

66
Q

Wat zijn advance organizers?

A

Uitspraken bij de start van de les die helpen om nieuw materiaal te koppelen aan de aanwezige kennis.

67
Q

welke verschillende leerresultaten zijn er volgens Gagne?

A

Gagné identificeerde vijf soorten leerresultaten: intellectuele vaardigheden, verbale informatie, cognitieve strategieën, motorische vaardigheden en attitudes.

68
Q

Wat is cognitieve load?

A

Het informatieverwerkingssysteem kan maar een beperkte hoeveelheid informatie verwerken. Omdat het proces van informatieverwerking tijd kost en meerdere cognitieve processen met zich meebrengt kan er maar een beperkte hoeveelheid informatie verwerkt worden in het WG en overgezet worden naar het LTG.

69
Q

Wat is het verschil tussen intrinsiek en extrinsiek cognitieve load

A

interinsieke: hangt af van de onveranderlijke eigenschappen van de te leren informatie.
extrinsic: wordt veroorzaakt door de manier van het aanbieden van het materiaal of de activiteiten die vereist worden van de studen