Studietaak 3: Behaviorisme Flashcards

1
Q

Wie word gezien als de grond legger van het moderne behaviorisme en wat vond hij over schools of thought?

A

John. B. Watson, hun onderzoeksmethoden waren niet wetenschappelijk. Het moest op dezelfde manier georganiseerd worden als fysiologische wetenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het connectionisme?

A

Edward Thorndike, de meest fundamentele manier van leren is het formeren van associaties tussen sensorische ervaringen en impulsen.
Trail en error leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was de law of exercise in thorndike connectionism theorie? 2 dingen

A

Klopte niet heeft hij zelf bewezen
law of use: Een response op een stimulus versterkt de connectie tussen de twee
Law of disuse: Wanneer een respons niet volgt op een stimulus wordt de connectie tussen de twee verzwakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat was de law of effect in Thorndike connectionism theorie?

A

Rewards versterken de connectie. Straffen verzwakt de connectie. Later:Connecties verzwakken wanneer alternatieven connecties sterker worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat was de law of readiness in Thorndike connectionism theorie?

A

Wanneer bereid is om te handelen, het werkelijk doen belonend is en het niet doen als straf werkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat was de associative schifting Thorndike connectionism theorie?

A

Een situatie waarin reacties op een bepaalde prikkel uiteindelijk worden gemaakt voor een geheel andere prikkels als er bij herhaalde keren kleine veranderingen zijn in de aard van de prikkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat was de transfer in Thorndike connectionism theorie?

A

de mate waarin een versterking of verzwakking van de connectie een vergelijkbare wijziging oplevert in een andere connectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn Thorndike’s bijdrage aan het onderwijs?

A
  • Principes of teaching (leraren moeten helpen bij goede gewoonte)
  • Sequence of curricula (leren moet worden geïntegreerd,l werkoverstijgend werken
  • mentale disipline - het idee dat sommige vakken het mentale functioneren beter ondersteunen dan andere vakken (klopt niet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is klassiek conditioneren?

A

Een ongecontroleerde prikkel lokt een ongeconditioneerde respons op. Een geconditioneerde prikkel kun je een geconditioneerde respons bij krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is extinctie (uitdoving)?

A

herhaalde niet bekrachtigde presentatie van de geconditioneerde prikkel waardoor de GP vermindert in intensiteit en uiteindelijk verdwijnt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is Spontaneous recovery?

A

treedt op na een tijdsverloop waarin de GP niet wordt gepresenteerd en de GR vermoedelijk uitdooft. Wanneer de GP dan aangeboden wordt en de GR terugkeert noemen we dat spontaneous recovery.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Generalisation?

A

betekent dat de GR optreedt bij vergelijkbare prikkels als de geconditioneerde prikkel. Dus bij het horen van een andere bel bijv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is Discrimination ?

A

is het aanvullend proces dat optreedt wanneer de hond leert om alleen te reageren op de geconditioneerde prikkel en niet op vergelijkbare prikkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is Higher- order conditioning?

A

wanneer een hond geconditioneerd is om te kwijlen bij het horen van een bel, kan de bel functioneren als een ongeconditioneerde prikkel voor higher-order conditioning. De neutrale prikkel (bijv. een pieper) kan voor een paar seconden aangeboden worden voorafgaan aan de bel. Wanneer de hond na een aantal sessies gaat kwijlen bij het horen van de pieper spreken we van second-order GP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het second Signal system?

A

door te denken aan woorden als ‘examen’ of ‘proefwerk’ kunnen angstgevoelens opgeroepen worden. (het proefwerk zelf is a primary signal voor angst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is primary signals?

A

Geconditioneerde prikkels die een geconditioneerde respons kunnen oproepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is na pavlov gebleken over het conditioneren?

A

Onderzoek na Pavlov heeft aangetoond dat conditionering minder afhankelijk is van de koppeling tussen GP (bel) en UGP (eten) en meer in de mate dat de geconditioneerde prikkel informatie geeft over de waarschijnlijkheid voor het optreden van de ongeconditioneerde prikkel. In plaats van dat conditionering automatisch optreedt, lijkt het te worden gefaciliteerd door cognitieve processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarom is conditionering afhankelijk van biologische invloeden?

A

Conditionering hangt af van de verenigbaarheid van de stimulus en respons met soort-specifieke reacties. Alle organismen erven de basis gedragspatronen die hen in staat stellen om te overleven in hun niches, maar leren biedt de afstemming (fine-tuning) die nodig is voor succesvolle adaptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn geconditioneerde emotionele reacties?

A

Klassieke conditionering is toegepast om emotioneel geconditioneerde reacties te bewerkstelligen.
Little Albert, hamer tegen tralies bij rat. Er trad generalisatie op. Albert moest huilen bij alle harige dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is contiguous conditionering van Guthrie?

A

eerprincipes gebaseerd op associatie. Belangrijkste gedragingen waren voor Guthrie acts and movements.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het basis principe van het contigu conditioneren va Guthrie?
Acts en movements

A

de verbinding tussen prikkels (stimuli) en response; prikkels (patronen) die actief zijn op het moment van een reactie hebben de neiging om te worden herhaald, om die respons uit te lokken. Contiguity Learning impliceert dat gedrag in een situatie zal worden herhaald wanneer die situatie zich opnieuw voordoet. Vergeten gaat om nieuw leren en is te wijten aan tussenkomst waarbij een alternatieve reactie wordt gemaakt op een oude stimulans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is volgens Guthries continue conditionering theorie associatieve strenght?

A

Guthrie’s theorie concludeert dat leren optreedt door een directe koppeling tussen een prikkel (stimuli) en respons. Associative strength = sterkte van de koppeling tussen prikkel en respons. Hij verwierp het idee van Thorndike van associatie door frequentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat vond Guthrie over response?

A

responses hoeven niet beloond te worden om te leren. Het sleutelmechanisme is ‘directe koppeling’ (contiguity of close pairing)  het maken van een nauwe koppeling in de tijd tussen de prikkel en de response.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zij Guthrie over het formeren van gewoonte en gedrag in de school?

A

Gewoonten zijn geleerde gemoedstoestanden die eerdere responses herhalen. Omdat gewoonten gedragingen zijn die aangeleerd zijn door vele cues (aanwijzingen) moeten leraren die willen dat studenten zich goed gedragen schoolregels verbinden aan veel verschillende cues. ‘Behandel anderen met respect’ moet gelinkt worden aan het klaslokaal, de aula, de gymzaal etc. Door deze regel toe te passen in verschillende ruimtes wordt dit gedrag een gewoonte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke 3 methode vond Guthrie om gedrag te veranderen?

A
  1. Teshold methode (drempelmethode)
  2. Fatique (vermoeidheid)
  3. Incompatible response (onverenigbare reactie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de treshold methode?

A

De cue (=prikkel) wordt geïntroduceerd op zo’n zwak niveau dat het niet de gewoonte (habit) ontlokt. De prikkel wordt vervolgens steeds verder geïntensiveerd totdat de gewoonte is afgeleerd.  kind lust geen spinazie, spinazie wordt toch in hele kleine porties/of gemixt door ander eten aangeboden om aan de smaak te wennen. Wordt steeds verder uitgebouwd tot het kind spinazie lust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is fatique?

A

De cue/prikkel voor het aangaan van het gedrag wordt omgezet in een cue/prikkel om het gedrag te vermijden.kind net zo lang laten uitrazen, in plaats van ingrijpen, tot het moe is.

28
Q

Wat is incompatibel response (onverenigbare reactie?)

A

De prikkel voor het ongewenste gedrag is gekoppeld aan een prikkel onverenigbaar met de ongewenste reactie; twee responses kunnen niet gelijktijdig optreden.om snacken te voorkomen tijdens tv kijken moeten mensen een andere bezigheid met hun handen bedenken zoals breien.

29
Q

Wat vond Guthrie over straffen?

A

Is niet effectief om gewoonten af te leren volgens Guthrie; straffen opeenvolgend na gedrag kan de associatie tussen prikkel-respons niet opheffen en straffen tijdens het betreffende gedrag kan het gedrag onderdrukken maar niet veranderen.

30
Q

Wat is generalisatie?

A

wanneer een reactie op een bepaalde prikkel regelmatig optreedt, kan het zo zijn dat de reactie ook voorkomt bij andere (vergelijkbare) prikkels. (bijv. rustig gedragen in de klas, generaliseert naar de gang, de gymzaal etc.)

31
Q

Wat is discriminatie?

A

het complementaire proces van generalisatie impliceert een andere reactie (intensiteit of percentage), afhankelijk van de prikkel of de kenmerken van een situatie.

32
Q

geef een voorbeeld van generalisatie

A

Wanneer de CR plaatsvindt als een resultaat van een stimulans die lijkt op de initiële CS. Bijvoorbeeld als de initiële CS een tikkende metronoom is met 70 slagen per minuut. Dat de CR dan ook optreed als de stimulans een tikkende metronoom is met 50 slagen of 100 slagen per minuut of een klok of ander tikkend voorwerp.

33
Q

geef een voorbeeld van discriminatoir

A

Het tegenovergestelde van generalization. Hier creëer je een situatie waarbij de CR alleen plaatsvindt bij de initiële CS en niet bij andere stimulansen die zeer veel lijken op de initiële CS. Bij het voorbeeld van de metronoom dan koppel je de CS van 70 slagen per minuut aan de UCS, terwijl je de CS van 50 en 100 slagen per minuut niet aan de UCS koppelt. Dit zal ervoor zorgen dat de CR alleen optreedt als de CS 70 slagen per minuut is.
Wanneer een neutrale prikkel geconditioneerd is kan het gaan functioneren als een UCS en higher- order conditionering kan dan plaatsvinden. Waarbij dan een nieuwe neutrale prikkel wordt geïntroduceerd en gekoppeld aan de nu geconditioneerde prikkel. Voorbeeld de metronoom met 70 slagen per minuut wordt de nieuwe UCS en een buzzer van 3 seconde de nieuwe neutrale prikkel. Zodra de buzzer een CS is geworden heb je higher-order conditioning.

34
Q

Wat is het operante conditioneren van Skinner?

A

Gedachten zijn gedrag veroorzaakt door prikkels (omgeving of intern) en die aanleiding geven tot responses (openlijke respons of intern). Wanneer responses op prikkels worden geuit als openlijk gedrag, kan hun rol in een functionele analyse worden bepaald.

35
Q

Waar zorgen volgens Skinner in de operant conditioneren theorie bekrachtigers voor?

A

Bekrachtiging zorgt voor responseversterking. Verhoogt de snelheid van een respons of maakt het optreden van een respons waarschijnlijker. Bekrachtigers worden gedefinieerd gebaseerd op hun effect. Hierdoor kunnen ze niet van te voren worden vastgesteld. Ze zijn contextafhankelijk; tijdens een wiskundeles kan een bekrachtiger werken maar bijv,. niet tijdens de gymles. Het basismodel voor operante conditionering is het three-term-contingency:

36
Q

Wat zijn in spinners theorie sd, R en sr?

A

SD discriminerende prikkel
R respons
SR bekrachtigde prikkel

37
Q

Wat is een positieve bekrachtiging?

A

Het aanbieden van een positieve prikkel

38
Q

Wat is een negatieve bekrachtiging?

A

Het wegnemen van een negatieve prikkel

39
Q

Wat is positief straffen (punishment)

A

het toedienen van een negatieve prikkel

40
Q

wat is negatief straffen (reinforcement removal)

A

het wegnemen van een eerder aangeboden positieve prikkel

41
Q

Wat zijn primaire bekrachtigers?

A

biologisch bepaald (bijv. voedsel)  werkt niet veelvuldig bij mensen.

42
Q

Wat zijn geconditioneerde bekrachtigers?

A
rkrijgen hun versterkingswaarde door ze te associëren met een
primaire bekrachtiger (bijv. gouden sterren, geld en lof = sociale bekrachtiger).
43
Q

Wat stelde David Premack?

A

men minder vaak voorkomend gedrag kan stimuleren middels vaak voorkomend gedrag (bijv. je kunt tv kijken, frequent voorkomend gedrag, als je je huiswerk gemaakt hebt, minder frequent voorkomend gedag) = Premack Principle

44
Q

Wat zijn de nadelen van positief straffen?

A

effect is van korte duur, kan leiden tot ongewenste emotionele prikkel, kan leiden tot fysieke en emotionele problemen.
Kan leiden tot helplessness: acceptatie van pijn en negatieve prikkels.

45
Q

Wat is extiction bij wegnemen positieve bekrachtiging

A

speciale vorm van reinforcement removal waarbij iets dat niet eerder functioneerde als positieve bekrachtiger wordt weggenomen of gestopt waardoor het ongewenste gedrag gaat uitdoven.

46
Q

Wat is response cost bij wegnemen positieve bekrachtiging?

A

Een eerder verdiende aangename stimulus wordt weggenomen. de student moet eerder ontvangen extra beloningen (geld) teruggeven; bijv. beloningspunten in de klas, eerder pauze houden mag niet meer.

47
Q

Wat is timeout bij wegnemen positieve bekrachtiging?

A

Lerende wordt zelf uit de situatie gehaald die voor het ongewenste gedrag zorgt. de student, voor een beperkte tijd, uit de omstandigheden halen die het ongewenste gedrag versterken  wanneer niet duidelijk is welke prikkels het gedrag versterken en uitdoving en/of ‘response cost’ geen alternatief bieden.

48
Q

Wat is een Continuous schedule ?

A

bekrachtiging na elke correcte respons

49
Q

Wat is een interemittent shedule?

A

wordt gekenmerkt door tijd of aantal responses. Bekrachtiging van sommige correcte reacties maar niet allemaal. Bekrachtigen van de eerste correcte respons na een bepaalde tijdsperiode.

50
Q

Wat is een ratio schedule?

A

wordt gekenmerkt door het aantal juiste responses of aantal juiste responses. Over het algemeen leveren ratio schema’s een hoger aantal responses op dan interval schema’s. De interval schema’s leveren over het algemeen een constante snelheid van reageren op.

51
Q

Wat is het verschil tussen fixed en variabele

en tussen ratio en interval

A

Fixed vast aantal
variabel verschillend

ratio: aantal
Interval: tijd

52
Q

Welk bekrachtiging schema is het meest effectief en waarom?

A

Variable ratio is het meest effectief en stabiel bij het behouden van gedrag. Heeft het hoogste rendement zie grafiek – meest effectief en stabiel bij het behouden van gedrag. Onverwachte moment van bekrachtiging zorgt ervoor dat men beter zijn best gaat doen om zo het gewenste gedrag op het gewenste moment te laten zien.

53
Q

Wat is shaping en hoe verander je hier gedrag mee?

A

s de basis operante conditioneringsmethode voor gedragsverandering is (succesive approximations). Om gedrag te veranderen door shaping zou men onderstaande volgorde aan moeten houden:

  1. Vaststellen wat de student al kan
  2. Vaststellen wat het gewenst gedrag is
  3. Vaststellen welke bekrachtigers er zijn in de omgeving van de student
  4. Het opdelen van gewenst gedrag in kleine stapjes
  5. Het begeleiden van de student van het aanvankelijk gedrag naar het gewenst gedrag door het achtereenvolgens bekrachtigen van de tussenstappen naar het gewenst gedrag.
54
Q

Wat is chaining?

A

het doel gedrag wordt verdeeld in secties en die woorden afzonderlijk beoefend totdat ze volledig zijn geleerd. Een chain (keten) bestaat uit een reeks vaardigheden, die elk fungeren als prikkels voor toekomstig gedrag. (bijv. danspasjes aanleren, wiskundige formules etc.)

55
Q

Wat is discriminatoin learning?

A

Je moet weten welk gedrag in welke situatie past.

56
Q

Wat is fading?

A

Het gewenste gedrag wordt bekrachtigd. Je geeft steeds minder commando’s/ aanwijzingen bij het leren van iets nieuws, bijvoorbeeld bij het leren golfen.

57
Q

wat is gedragsmodificatie?

A

verwijst naar het systematisch toepassen van gedragsprincipes om aangepast gedrag te vergemakkelijken. Technieken; de basistechniek van gedragsmodificatie is het bekrachtigen van gewenst gedrag en het laten uitdoven van ongewenst gedrag.
Bij het plannen van een gedragsveranderingsprogramma wordt er op de volgende punten gefocust:
̵ Welk gedrag moet verhoogd worden en welk gedrag moet afgeleerd worden?
̵ Welke omgevingsfactoren ondersteunen momenteel het gedrag?
̵ Welke omgevingskenmerken kunnen veranderd worden om het gedrag te veranderen?

58
Q

Wat is cognitieve gedragsmodificatie?

A

een individu geeft zichzelf hardop instructie over wat hij/zij moet doen en voert dit vervolgens uit.

59
Q

Wat zijn skinners toepassingen voor instructie?

A

Het aanbieden van de lesstof in kleine stapjes
̵ Leerlingen hebben een actieve leerhouding i.p.v. passief luisteren
̵ Docenten geven direct feedback op de reactie van de leerlingen
̵ Leerlingen doorlopen het leermateriaal op hun eigen tempo Basisprincipe van instructie is shaping.

60
Q

Welke 4 doelstellingen bevat de behavioristische theorie?

A

Omschrijving van de specifieke groep studenten

  1. Het concrete gedrag dat studenten moeten laten zien als gevolg van de instructie
  2. De omstandigheden of context waarin de studenten dit gedrag moeten laten zien
  3. De criteria waaraan het gedrag van de student moet voldoen om te bepalen of de doelstellingen behaald zijn.
61
Q

Wat is masters learning?

A

Mastery learning gebruikt Carroll’s ideeën in een systematisch plan met instructies dat als onderdelen heeft: definieren van mastery, planning for mastery, doceren voor mastery, en
beoordelen voor mastery.

62
Q

Wat is een contingent contract?

A

contract is een overeenkomst tussen leraar en leerling waarin vastgelegd wordt wat de
student zal uitvoeren en wat het verwachte resultaat is. De afspraken in het contract worden gezamenlijk geformuleerd.
̵ Contracten specificeren doelstellingen of verwachte uitkomsten in termen van specifieke gedragingen die moeten worden vertoond. Liefst zo specifiek mogelijk.
̵ Contracten lijken vooral nuttig als middel om studenten te helpen om productiever aan opdrachten te werken.
̵ Eén lange opdracht kan dus opgedeeld worden in deelcontracten.
̵ Vooruitgang wordt ook bijgehouden in het contract; dit verhoogt de motivatie bij studenten.

63
Q

Wat is het radicaal behaviorisme?

A

Gaat niet om permanente gedragsverandering maar om gewenst gedrag in stand te houden. Als er geen bekrachtiging meer plaats vindt is de kans groot dat het gedrag zal uitdoven. Die kans is bij de fixed schema’s groter dan bij de variable schema’s

64
Q

Hoe kan leertijd worden toegepast in de onderwijspraktijk?

A

Operante theorie voorspelt dat omgevingsfactoren invloed hebben op het leren van een student. Een belangrijke omgevingsfactor is leertijd. Welke factoren beïnvloeden tijd?
Factor – Tijd nodig voor het leren
1. Hoeveel kende je al van de stof?
2. De vaardigheid om instructie te begrijpen. 3. Kwaliteit van de instructie.
Factor - Tijd besteed aan leren
1. Tijd die beschikbaar wordt gesteld door school. 2. Tijd dat de student bereid is te spenderen.

65
Q

Grafiek van ratio schema’s lopen steiler dan interval schema’s – waarom?

A

ls je elke keer een bekrachtiging krijgt nadat je bepaald gedrag hebt vertoond – als je niet weet wanneer het gaat komen. Als je niet weet wanneer ga je bij elke poging extra goed je best doen omdat je denkt de volgende keer zal ik wel eens beloond kunnen worden endat dat denk je elke keer opnieuw. Telefoonmarketeer – elke keer dat je gaat bellen denk je nu gaat het me lukken om iets verkocht te krijgen. Zo geef je je elke keer dat je het gedrag vertoond jezelf voor 100% procent.