studietaak 1 - wetenschappelijke revoluties Flashcards

1
Q

op basis vh werk van Aristoteles formuleert de katholieke kerk het Aristotelisch-Christelijke wereldbeeld.
1. Hoe beschrijft dit het universum?
2. wat is het doel van dit wereldbeeld?

A
  1. dat beschrijft hoe bet universum in een **perfecte, goddelijke balans is, **met de aarde als middelpunt. Het enige dat die balans verstoort, is de mens die zich met de erfzonde de toorn van God op de hals heeft gehaald.
  2. het doel is niet zozeer om de ware aard van de wereld te achterhalen, maar om de zondige mens voor te schrijven hoe de wereld, en de plaats van de mens daarin, begrepen moet worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is het heliocentrische model van Copernicus (1543) dat als beginpunt van de wetenschappelijke revolutie wordt aangewezen?

A

In het heliocentrisch model beschrijft Copernicus ons zonnestelsel waarmee hij in staat is om de bewegingen van planeten, maan en zon op een veel eenvoudiger manier te verklaren dan met het algemeen geaccepteerde, meer dan duizend jaar oude, geocentrische model van Claudius Ptolemaeus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef in hoofdlijnen de wetenschapsgeschiedenis weer.

A
  1. ca. 600 v.Chr. - 200 v.Chr. => Griekse filosofie (met rationalisme & empirisme / basis van het wetenschappelijk denken)
  2. **ca. 200 v.Chr. - 500 n.Chr. **=> Romeinse filosofie (practische zaken ethiek, recht en politiek)
  3. **ca. 500-1500 **=> Middeleeuwse geestelijken vermengen kerkelijke dogma’s met antieke filo / dogmatisch aristotelisch-christelijk wereldbeeld
  4. ca. 1500 - 1700 => wetenschappelijke revolutie vindt plaats (mechanistisch wereldbeeld)
  5. ca. 1700 - 1800 => periode vd Verlichting (geloof in autoriteiten -> kritisch verstand)
  6. ca. 1800 - heden => moderne tijd (aanzet tot industriële en digitale revolutie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is ontologie?

A

Ontologie is ons standpunt over de aard van de wereld, het beschrijft hoe wij denken dat de realiteit in essentie is.
(standpunt dat de mens begrepen moet worden als een lerende, biologische machine, die wetmatig op de omgeving reageert, is een voorbeeld van een ontologisch standpunt. )
=> onze opvatting over de aard vd werkelijkheid waarin wij leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is epistomologie?

A

Epistomologie gaat niet over de wereld zelf, maar over de manier waarop wij iets kunnen weten over de wereld. Het is dus ons standpunt over hoe we menen kennis op te kunnen doen over de objecten die we onderzoeken.
=> onze opvatting over hoe wij de werkelijkheid kunnen leren kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In de psychologie liggen ontologie en epistomologie dicht bij elkaar omdat het primaire object van studie de menselijke cognitie is. Verklaar?

A

De ontologische vraag over de essentiele aard van die cognitie is dan nagenoeg dezelfde als de epistemologische vraag hoe je meent iets over die cognitie te kunnen weten, want in beide gevallen stel je in de kem de vraag: hoe is het mogelijk dat mensen, inclusiefwetenschappers, in hun bewustzijn iets te weten kunnen komen over de wereld die zich afspeelt buiten dat bewustzijn?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg het correspondentieprobleem uit?

A

Hoe is de mens in staat om de werkelijkheid te leren kennen, en hoe kunnen we achterhalen of onze ideeen over de werkelijkheid samenhangen met die werkelijkheid zelf.

=> het gaat over de mate waarin onze opvattingen over de wereld corresponderen met de wereld zoals deze is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de Griekse oudheid - Socrates

wat was de houding van Socrates tov waarneming als basis voor kennis?

A

Socrates was zeer kritisch was over het gebruik van de waameming als basis voor onze kennis. Iedereen kijkt namelijk vanuit een ander perspectief naar de dingen en zal daardoor een andere werkelijkheid zien.

=> zijn conclusie = één ding weet hij zeker, nl dat hij niets weet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de Griekse oudheid

Wat is het scepticisme (Socrates)?

A

= het idee dat kennis onbereikbaar is / is één vd vele antwoorden op het correspondentieprobleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat was Plato’s kritische reactie op het scepticisme van Socrates?

A
  • Plato vindt empirie ook onbetrouwbaar
  • gaat op zoek naar een fundamenteel andere bron van kennis -> de ratio (om de ware aard vd werkelijkheid te achterhalen)
  • de wereld vh verstand, vd ware kennis die niet door onze zintuigen bereikbaar is = Wereld vd Ideeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het rationalisme van Plato?

A
  1. de wereld vh verstand, de ware kennis is niet voor onze zintuigen bereikbaar -> Wereld vd Ideeën
  2. in wereld vd ideeën bevinden zich de dingen in perfecte oervorm -> zaken in onze wereld zijn imperfecte kopieën
  3. wat wij waarnemen zijn slechts vage afdrukken in ons bewustzijn van imperfecte kopieën
  4. ware kennis over de wereld -> worden we mee geboren
  5. door herinnering die kennis terug in ons verstand brengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is deductie?

A
  • redenering vh algemene principe naar specifieke gevallen
  • we kunnen dat in de vorm gieten van syllogismen, bestaande uit twee premissen (majorpremisse, minorpremisse) en een conclusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verheldering de onderdelen van een syllogisme

A
  • majorpremisse = algemene kennis
  • minorpremisse = kennis die de majorpremisse met een specifieke instantie verbindt
  • door de majorpremisse toe te passen op de minorpremisse plegen we deductie en komen tot een conclusie over de specifieke situatie waarmee we te maken hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. wat is het fundamentele probleem van deductie?
  2. wat betekent dit dan voor het rationalisme?
A
  1. uit de geldigheid volgt niet per definitie waarheid
  2. het rationalisme gaat uit vd waarheid vd majorpremisse, vd ware kennis die bij voorbaat gegeven is in het verstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke is de belangrijkste majorpremisse
van Plato?

A
  • namelijk dat de mens beschikt over een aangeboren assortiment aan kennis die slechts herinnerd hoeft te worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de empiristische visie van Aristoteles?

A
  • benadrukt waarneming (de empirie) als goede bron van kennis
  • volgens A. worden we geboren als tabula rasa waarop de omgeving indrukken nalaat
  • door goede observatie kunnen we specifieke kennis opdoen -> + door al die specifieke kennis samen te voegen => komen we tot een wereldbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is inductie?

A
  • beginnen met specifieke observaties en dan redeneren naar algemene opvattingen
  • de meest specifieke, concrete feiten bieden immers de meeste zekerheid
  • door die met elkaar te verbinden stapelen we die op tot algemene kennis
  • => redeneren vanuit het specifieke naar het algemene is inductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is dan het verschil tussen deductie en inductie rond nieuwe kennis?

A

=> deductie levert vanuit die algemene aannamen nooit nieuwe kennis op, want het maakt kennis alleen preciezer

=> nieuwe kennis kan uitsluitend worden gevonden door de wereld zelf te observeren
=> inductie leidt niet tot zekere kennis net zomin als de deductieve methode dat garandeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is de fundamentele beperking vd inductie redenering?

A
  • elke observatie die je veronderstelling over de wereld bevestigt, verhoogt de waarschijnlijkheid vdie veronderstelling, maar maakt hem nooit met zekerheid waar

=> algemene kennis bereiken we pas met behulp van onze intuïtie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is nu de primaire basis van onze kennis?

welke zijn de nadelen van de twee (inductie en deductie) methoden?

A

=> inductieve methode = leidt tot nieuwe kennis, maar niet tot zekere kennis omdat we altijd een intuïtieve sprongen maken naar algemeenheden

=> deductieve methode = levert wel zekerheid, want correct uitgevoerde deductie is altijd geldig, maar leidt niet tot nieuwe inzichten (uitsluitend precisering van wat we al wisten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geef bondig het verschil tussen scepticisme, rationalisme en empirisme

A

Scepticisme: Volgens het scepticisme kunnen we nooit zeker weten of de kennis in ons bewustzijn overeenkomt met de wereld buiten ons bewustzijn.

Rationalisme: Volgens het rationalisme is kennis over de wereld aan ons gegeven in het verstand (ratio). Meestal wordt verondersteld dat deze kennis aangeboren is.

Empirisme: Volgens het empirisme komt kennis over de wereld tot ons via de zintuigen. Alleen kennis afkomstig uit de waameming (empirie) is wetenschappelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat maakt de ware revolutie uit van Copernicus?

A

De ware revolutie van Copernicus is niet dat hij aantoont dat de aarde om de zon draait, maar de manier waarop hij dat doet.
Gebaseerd op observaties en logica presenteert hij een model van het zonnestelsel waarmee het mogelijk is om de beweging van hemellichamen te voorspellen.

=> De ware revolutie zit niet in die kennis zelf, maar in de verandering van denken.
=> Het wereldbeeld wordt niet langer bepaald door autoriteit en dogmatiek, maar door empirie en ratio.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Francis Bacon - welke is de nieuwe methode van systematische kennisvergaring die tot practische vooruitgang moet leiden in het menselijk begrip vd wereld?

A

Om de werkelijkheid te leren begrijpen, moeten we ons niet wenden tot dogma’s en hersenspinsels, maar tot de werkelijkheid zelf. Dit doen we door de wereld te observeren.

de kennis die we opdoen via onze zintuigen raakt volgens Bacon fundamenteel vertekend => die vertekening wordt veroorzaakt door idolen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat zijn “idolen” in het werk van Bacon?

A
  • idolen veroorzaken vertekening van onze waarnemingen
  • idolen zijn verankerd in onze geest en zorgen ervoor dat we niet onbevooroordeeld naar de wereld kunnen kijken
  • er 4 categorieën van vertekeningen (idolen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

welke zijn de vier categorieën van vertekeningen volgens Bacon?

Willen wij onbevangen kennis vergaren via de waarneming, dan moeten wij deze idolen afwerpen en als allereerste de idolen van het theater.

A
  1. De idola tribus, = oftewel de idolen van de stam, zijn eigen aan de menselijke soort. Het gaat bijvoorbeeld om de aangeboren neiging om te snel conclusies te trekken en daaraan vast te houden (vb confirmatieneiging, blind te staren op grote aantallen, onvermogen om sommige dingen te kunnen waarnemen)
  2. De idola specus, de idolen van de grot of het nest, zijn persoonlijke eigenaardigheden die het gevolg zijn van opvoeding, gewoontevorming of toevalligheden gedurende onze ontwikkeling.
    (bijv. conformeren aan groepen waartoe wij behoren, denkt in sterk stereotypische patronen,
  3. De idola fori, de idolen van de marktplaats, zijn vertekeningen die ontstaan door verwarrend taalgebruik. Onduidelijke betekenissen, onzorgvuldig woordgebruik, de veronderstelling dat abstracties de werkelijkheid representeren (bijv. De Sokal-hoax , Het woord scepsis, Het woord ‘onderzoek’..)
  4. De idola theatri, de idolen van het theater, bestaan uit de oude filosofische systemen, waaronder het werk van Aristoteles en de kerkelijke interpretatie daarvan. (bijv. politici of mediafiguren slecht geïnformeerde ideeën of complottheorieën aanhangen, op basis van hun religieuze overtuigingen, de artiest die er goed uitziet en veel fans krijgt omdat de fans denken dat diens muziek ook heel goed is)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is de kritiek van Bacon op de empirist en de rationalist?

A

De empirist verzamelt wel kennis, maar brengt daarin geen verband aan.

**De rationalist **maakt een prachtige constructie, maar laat het na om deze te verbinden met de echte wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat hield de Verlichting vooral in?

A

dat was, ingegeven door Bacon, het loslaten van religie als bron van kennis en de terugkeer van het kritische denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoe werkt Descartes verder met de theorie van Bacon?

Francis Bacon twijfelde aan ons vermogen om onbevooroordeeld de wereld te aanschouwen en omschreef de idolen die wij daarvoor moeten afwerpen.

A
  • Rene Descartes trekt die twijfel tot in het extreme door. Als onze zintuigen ons af en toe bedriegen, dan kunnen we nooit zeker weten wanneer ze dat niet doen. De conclusie moet dan ook zijn dat we dus aan alles moeten twijfelen.
    EN
  • die twijfel kunnen we namelijk doorzetten, net zolang tot we iets tegenkomen waaraan niet te twijfelen valt. Als we dat punt bereiken, weten we zeker dat we een absolute waarheid bereikt hebben.

Descartes zet zijn twijfel aan alles dus in als een rationalistische methode om tot zekere kennis te komen. Wat we wel leren van Descartes is het nut van de twijfel en dat het bestaan van ons bewustzijn zeker is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat houdt de filosofie van Locke in?

A
  • hij volgt de empirische houding van Bacon -> kennisvergaring moet volgens Locke gebeuren via de zintuigen
  • Locke is vooral gekant tegen het rationalisme omdat het uitgaat van aangeboren ideeën
  • Locke stelt daarom dat de mens wordt geboren zonder voorkennis en probeert vervolgens een soort waamemingstheorie op te stellen die verklaart hoe in ons bewustzijn een representatie van de wereld kan ontstaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat houdt de waarnemingstheorie van Locke in die verklaart hoe in ons bewustzijn een representatie van de wereld kan ontstaan?

A

het proces van waameming deelt Locke op in twee fasen
=> Eerst is er de sensatie, het moment waarop ruwe indrukken onze zintuigen betreden.

=> Daama is er het proces van reflectie waarbij deze ruwe ervaringen samensmelten tot een ervaring van samengestelde objecten.

=> Parallel daaraan maakt Locke onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten.

30
Q

wat houden de primaire en secundaire kwaliteiten van de waarnemingstheorie van Locke in?

A

Primaire kwaliteiten zijn onveranderlijke kwaliteiten van het object, zoals grootte, vorm, aantal en beweging. Onze ideeen over deze kwaliteiten komen letterlijk overeen met de daadwerkelijke kwaliteiten van het object

Secundaire kwaliteiten bestaan, volgens Locke, alleen wanneer het object wordt waargenomen. Voorbeelden hiervan zijn kleur, geluid en smaak. Afhankelijk van wie er kijkt of vanuit welke positie we kijken, veranderen zij. -> zijn dus afhankelijk vd waarnemer -> worden door de waarnemer aan het object toegekend

31
Q

welke is de visie van Berkeley op de primaire en secundaire kwaliteiten van een object (zie Locke)?

A
  • volgens Berkeley zijn de primaire kwaliteiten niet werkelijk te onderscheiden van de secundaire.
  • Alle kwaliteiten zijn afhankelijk van de waamemer en dus secundair. => Dat betekent dat we op geen enkele manier onderscheid kunnen maken tussen de inhoud van ons bewustzijn en dat wat we denken dat buiten ons is.
  • De innerlijke ervaring moeten we dus beschouwen als de werkelijkheid.
32
Q

wat is het idealisme van Berkeley?

A

Dit standpunt, dat de werkelijkheid zich slechts in de ervaring bevindt en dat ons bewustzijn dus bepalend is voor de werkelijkheid, noemen we ook wel het idealisme.

het motto van Berkeley ook ‘Esse est percipi’, oftewel, zijn is waargenomen worden.

33
Q

geef een bondige omschrijving van idealisme en realisme

A

Idealisme: Volgens het idealisme bevindt onze werkelijkheid zich in de ervaring en is ons bewustzijn dus bepalend voor die werkelijkheid. Het wel of niet bestaan van een feitelijke wereld is daarmee irrelevant. In de meest extreme vorm ontkent bet idealisme zelfs bet bestaan van een wereld buiten de ervaring.

Realisme: Volgens bet realisme is er een feitelijke wereld buiten onze ervaring, of moeten we aannemen dat die er is. Logischerwijs moet onze kennis dus op enigerlei wijze corresponderen met de wereld. De aanname van het realisme roept dus het correspondentieprobleem op.

Rationalisme en empirisme hebben moeite om een brug te slaan tussen ons bewustzijn en de wereld, maar beide stromingen erkennen dat die wereld er is. Zij getuigen dus van realisme. Dat is de opvatting datber een feitelijke wereld is. Berkeley ontkent die feitelijke wereld en heeft dus ook geen brug meer nodig.

34
Q

wat is de visie van David Hume op wetenschap?

A

Hume -> voor het eerst expliciet het besef dat wetenschap mensenwerk is. Wetenschap is het verzamelen van kennis en dat doen we met feilbare zintuigen.
-> Om wetenschap te bedrijven, zullen we dus allereerst kennis moeten hebben over bet menselijke vermogen om kennis te vergaren.

-> Daarom stelt Hume, vooral geïnspireerd door Locke, een waamemingstheorie op.

35
Q

wat is de waarnemingstheorie van David Hume?

A
  1. De inhoud van onze geest noemt Hume percepties, die hij onderverdeelt in twee categorieen: impressies en ideeen.
  2. Impressies zijn de directe ervaringen zoals zij in ruwe vorm bij ons binnenkomen, (De eerste categorie, de impressies, zijn grotendeels gelijk aan de ruwe sensaties van de primaire kwaliteiten in de filosofie van Locke.)
  3. ideeen zijn de vage kopieen van onze impressies die achterblijven nadat de bron van onze impressies verdwenen is. -> ideeën zijn louter kopieën van onze impressies

Hume verwerpt de secundaire kwaliteiten van Locke, volgens hem kunnen we nooit een idee hebben van iets dat we nog niet ervaren hebben

36
Q

wat is “the copy principle” van Hume?

A

-> de ideeen die bij ons achterblijven zijn uitsluitend kopieen van de wereld zoals die zich aan ons voordoet via de zintuigen. Met dit copy principle hebben we ook een middel in handen om de wetenschap te ontdoen van wat Bacon onze idolen noemde.

-> Hume is in zijn empirisme dus veel puristischer dan Locke. Er wordt niets door onze geest toegevoegd, ideeen zijn !outer kopieen van onze impressies.

Hume verklaartook hoe we tot ideeen kunnen komen van dingen die we nog nooit ervaren hebben: die zijn samengesteld uit reeds bestaande enkelvoudige ideeen.

37
Q

wat bedoelt Hume door te stellen dat we primair geleid worden door onze passies?

A

onze passies bepalen op welke doelen ons gedrag gericht is en leiden ons ertoe om gewoonten te vormen.

Elke keer dat we in een bepaalde situatie een handeling vertonen en daarmee succes behalen, ervaren we hoe we onze passies tevreden kunnen stellen. Hierdoor vormt zich een associatie tussen de passie, de situatie en het gedrag, waarop we ons toekomstige gedrag kunnen baseren.

Deze gewoontevorming is in het dagelijks leven van groot belang, want het maakt het ons mogelijk om te anticiperen op wat er om ons heen gebeurt.

38
Q

wat is de visie van Hume op de rede?

A

de rede in dit verhaal niet voorkomt. Volgens Hume is ook de rede namelijk een slaaf van onze passies.

Wat zich in onze rede bevindt, is net als ons handelen het resultaat van gewoontevorming.

Als we iets herhaaldelijk waarnemen, gaan we dat ervaren als een wetmatige oorzakelijkheid, maar die wetmatigheid zien we niet. Die vormt zich slechts als associatie in onze rede, als optelsom van onze ervaringen

Oorzakelijkheid bestaat dus niet echt volgens Hume. Het ervaren van oorzakelijkheid is een gewoonte van onze geest.

39
Q

hoe kijkt Hume naar de wetenschap als mensenwerk?

A
  • de wetenschapper zoekt zekere kennis
  • de wetenschapper vonnt associaties op basis van diens ervaring, maar zal daarmee nooit zekere kennis vergaren.
  • Hume maakt van filosofen en wetenschappers dus gewone mensen. Het worden feilbare wezens die met hun beperkingen moeten leren werken. In die zin is de benadering van het correspondentieprobleem door Hume erg sceptisch.
  • !! we moeten volgens Hume wel de wetenschap zo inrichten dat we onze passies en gewoonten systematisch omzeilen. In die zin lijkt zijn pleidooi vooral op Bacon’s waarschuwing voor onze idolen.
40
Q

welke uitzondering maakt Hume voor het verkrijgen van wetenschappelijke kennis?

A
  1. Het belangrijkste gereedschap dat Hume ons voor het verkrijgen van wetenschappelijke kennis aanreikt is zijn** copy principle**. Daarmee kunnen wij telkens weer controleren of dat wat wij zeggen in naam van de wetenschap te herleiden is tot enkelvoudige impressies die we daadwerkelijk kunnen waarnemen. Als die herleiding niet lukt, hebben we te maken met nutteloze abstracties die het resultaat zijn van onze gewoonte om uniformiteit in de wereld te zien en is er geen sprake van wetenschappelijke kennis.
  2. De enige uitzondering daarop volgens Hume is de mathematica. Deze is weliswaar niet te herleiden tot enkelvoudige impressies, maar wel in zichzelf volledig logisch en dus controleerbaar.

Als we naar Hume luisteren, moet wetenschap dus gebaseerd zijn op empirische kennis en mathematische logica. Andere abstracties zijn slechts het gevolg van onze behoefte aan uniformiteit en dus niet wetenschappelijk.

41
Q

Kant maakt een onderscheid tussen analytische uitspraken en synthetische uitspraken? Wat is het verschil?

A
  1. Analytische uitspraken zijn definierend en ontegenzeggelijk waar. Analytische uitspraken zijn dus met zekerheid waar, maar ze leren ons niets nieuws.
  2. synthetisch uitspraken - wat zoiets betekent als ‘samenstellend’ - omdat ze iets toevoegen aan onze kennis. Dergelijke uitspraken zijn niet noodzakelijk waar op logische gronden. Synthetische uitspraken leren ons dus iets nieuws, maar zijn niet met zekerheid waar.
42
Q

K

Kant maakt ook nog een onderscheid tussen a-priori-uitspraken en a-posteriori-uitspraken. Wat is het verschil?

A

A priori betekent ‘vooraf gegeven’. Deze uitspraken zijn ons dus bij voorbaat al bekend. Ze zijn onderdeel van ons verstand.

A posteriori betekent ‘achteraf gegeven’. Deze uitspraken zijn dus niet bij voorbaat bekend, maar worden pas achteraf bekend. Ze komen voort uit onze zintuiglijke ervaring.

Merk op dat de analytische a-priori-uitspraak sterk verbonden is met het rationalisme, en de synthetische a-posteriori-uitspraak met het empirisme. De eerste is immers logisch en met zekerheid waar, maar biedt geen nieuwe kennis. De tweede biedt juist wel nieuwe kennis, maar is niet met zekerheid waar.

43
Q

Volgens Kant bestaan er ook synthetische a-priori uitspraken. Leg uit?

A

Het zijn uitspraken die a priori gegeven zijn en dus afkomstig zijn uit het verstand.

Tegelijkertijd zijn het syn**thetische uitspraken die iets nieuws toevoegen aan dat wat wij weten. Het zijn dus niet enkel definities, maar inzichten die iets toevoegen aan ons begrip van de wereld.

Zie het als inzichten die uit je geest opborrelen, zonder dat je daarvoor enige zintuiglijke ervaring hoeft te hebben. Het zijn ideeen die de wereld vormen. De synthetische a-priori-uitspraken lijken dus verwant aan het idealisme.

44
Q

Kant trekt een rigoureuze lijn door de werkelijkheid. Hij maakt onderscheid tussen de noumenale wereld en de fenomenale wereld. Wat is het verschil?

A
  1. De noumenale wereld is de wereld zoals deze is. Deze is principieel voor onze ervaring verborgen. Daarover zullen wij dus nooit iets kunnen zeggen.
  2. De fenomenale wereld is de wereld zoals deze verschijnt in onze ervaring. Over deze wereld kunnen we wel uitspraken doen. Onze kennis gaat dus nooit over de noumenale wereld, maar uitsluitend over de fenomenale wereld.

Een abstract begrip zoals oorzakelijkheid is volgens Kant dus een synthetisch a-prioribegrip over de wereld.

45
Q

Wat doet Kant om aan de valkuil van Berkeley (op basis van idealisme stellen dat er geen buitenwereld bestaat) te ontsnappen?

A

Kant accepteert wel degelijk dat die wereld er is. Hij zegt alleen dat die voor ons verborgen blijft.

Wat Kant hier doet om aan de valkuil van Berkeley te ontsnappen, is het scheiden van zijn ontologische en epistemologische standpunten. In zijn epistemologie is hij duidelijk idealistisch, net als Berkeley. Het enige waar wij wat over kunnen weten is de fenomenale wereld in onze ervaring. De noumenale wereld daarbuiten is principieel onbereikbaar.

Maar in tegenstelling tot Berkeley, stelt Kant zich in zijn ontologie wel degelijk op als een realist. De noumenale wereld daarbuiten is er namelijk wel degelijk, want anders was er niets dat de fenomenale wereld in ons zou kunnen oproepen.

46
Q

wat betekent het als Kant zijn positie als transcendentaal idealisme benoemt?

A

Hij bestempelt zichzelf dus als idealist, omdat hij inziet dat onze kennis enkel gaat over onze ervaring van de dingen en niet over de dingen zelf.
Tegelijkertijd bestempelt hij dat idealisme als transcendentaal, omdat hij inziet dat ook dat idealisme zelf alleen betrekking kan hebben op onze kennis over de dingen en niet op de dingen zelf. Zijn idealisme is !outer epistemologisch, en niet ontologisch.

Het transcendentaal idealisme sluit zich aan bij het idealisme in die zin dat het stelt dat onze kennis enkel gaat over de werkelijkheid in onze ervaring en niet over de werkelijkheid buiten ons. Echter, in tegenstelling tot het radicaal idealisme is het transcendentaal idealisme wel gebaseerd op de realistische positie dat er een feitelijke wereld bestaat. Er is dus wel een wereld buiten ons bewustzijn, maar die is niet kenbaar voor ons.

47
Q

welke vier stadia onderscheidt Kant waarin onze kennis kan verkeren?

A
  1. In het eerste stadium ontvangen wij sensaties uit de noumenale wereld. Dit stadium is te vergelijken met de eerste fase bij Hume. Het gaat om ruwe impressies uit de werkelijkheid
  2. In de tweede fase worden deze omgezet naar verschijningen. Deze zou je kunnen vergelijken met de ideeen bij Hume. Tocb gebeurt bier volgens Kant al meer dan Hume veronderstelde. Volgens Hume worden impressies enkel gekopieerd tot ideeen, maar volgens Kant past ons voorstellingsvermogen daarbij een begrip van ruimte en tijd toe.
  3. in het derde stadium, waarin ons verstand allerlei categorieen toepast om verschijningen om te vormen tot ervaringen. Oorzakelijkheid is zo’n categorie die bet verstand daarvoor gebruikt, en dat maakt bet verschil met Hume goed duidelijk.
  4. In het vierde stadium voegt het verstand met haar vermogen tot reflectie onze ervaringen samen tot een systematiscb samenhangend geheel van kennis over de noumenale wereld. Ook al kunnen we deze noumenale wereld zelf nooit direct leren kennen, we hebben wel het cognitieve gereedschap om de sensaties uit deze wereld om te vormen tot een begrijpelijk samenhangend geheel dat we de fenomenale wereld noemen.
48
Q

welke drie elementen maken het Amerikaanse denken substantieel anders dan de Europese filosofie?

A
  1. Ten eerste komt er nadruk op het individu en diens beleving, waardoor het mechanistische, reductionistische denken onder druk komt te staan.
  2. Ten tweede is er een groeiende interesse voor het darwinisme, terwijl de receptie daarvan in Europa juist moeizaam verloopt.
  3. Ten derde wordt, in de context van ontginning van een nieuwe wereld, de rol van kennis als instrument om die wereld in te richten benadrukt.

Vanuit deze drie elementen groeit een filosofische stroming die bekend staat als het pragmatisme. Deze wordt zeker niet gekenmerkt door intellectuele eenheid.

49
Q

Wat is het uitgangspunt van Charles Peirce?

A

Het uitgangspunt van Charles Peirce is dat de mens een natuurlijk, innerlijk gedreven en handelend individu is, dat op zoek is naar stabiliteit. Die stabiliteit wordt nagestreefd door overtuigingen over de wereld op te bouwen die kunnen dienen als een strategie voor ons handelen. De overtuigingen in onze geest zijn dus als regels voor ons gedrag.

Net als bij Descartes, is voor Peirce de twijfel de belangrijkste route om tot goede overtuigingen te komen,

50
Q

wat stelt het pragmatisme over kennis?

A

Het pragmatisme stelt dat onze kennis niet gezien moet warden als een set ideeen die op enigerlei wijze corresponderen met de werkelijkheid, maar als een set overtuigingen die als richtlijnen dienen voor ons handelen.

De waarheid daarvan blijkt dus niet zozeer uit bet verstand of de waameming, maar uit de mate waarin ze ons in staat stellen effectief op te treden in de wereld. Daarom wordt ook wel gesproken over waarde van kennis, in plaats van over waarheid van kennis.

51
Q

Twijfel moet volgens Peirce oprecht zijn. Het maakt een onderscheid tussen papieren twijfel en levende twijfel. Wat is het verschil?

A

De **papieren twijfel **is er een van intellectuele redeneringen die leiden tot de conclusie dat wij niets weten. Dat soort redeneringen kloppen op papier, maar hebben geen betrekking op werkelijke problemen.

In bet dagelijks leven twijfelen we ook niet voortdurend aan alles. Daar accepteren we onze overtuigingen gewoon totdat er aanwijsbare redenen zijn om ergens aan te twijfelen. De twijfel die we dan voelen is geen papieren twijfel maar een **levende twijfel, **die we diep vanbinnen voelen als een oncomfortabel knagen omdat er iets niet lijkt te kloppen.

Dat knagen van echte twijfel doet zich telkens voor wanneer we in een situatie belanden waarin we onzeker zijn over de wereld om ons been en niet goed weten hoe we moeten handelen.

52
Q

Wat is het doubt-inquiry model waarover Peirce spreekt?

A

Doordat we ergens aan twijfelen (doubt) starten we een zoektocht (inquiry) waarmee we onze twijfel proberen te reduceren totdat we komen tot een verzameling goedwerkende overtuigingen over de wereld.

Wanneer we daarin slagen, bereiken we een staat waarin we evenwichtige, stabiele overtuigingen hebben, die goed aansluiten bij de wereld en die op een goede manier richting geven aan ons handelen.

53
Q

wat bedoelt Peirce met zijn fixation of belief oftewel het fixeren van onze overtuigingen?

A

Peirce maakt dus onderscheid tussen
- een gevoel van twijfel dat ons aanzet tot een zoektocht,
- en een gevoel van overtuiging dat ons rust geeft zodra onze fenomenale wereld weer goed lijkt aan te sluiten bij de noumenale wereld. We bewegen dus weg van de twijfel, op zoek naar vaste overtuiging.

54
Q

Welke vier methoden identificeert Peirce voor het fixeren van onze overtuigingen?

A

de methode van volharding en vermijding = Deze methode houdt niets anders in dan dat we alles en iedereen uit de weg gaan die twijfel in ons kan oproepen, zodat wij onkritisch kunnen vasthouden aan onze overtuigingen.

**methode van vertrouwen op de autoriteit ** van anderen = Bij deze vorm van fixatie leggen we de verantwoordelijkheid voor onze overtuigingen bij de mensen om ons heen.

de a-priorimethode van fixatie = terugvallen op overtuigingen die hen gegeven zijn in het verleden.
We kiezen dan de overtuigingen die op dat moment het meest aantrekkelijk of vanzelfsprekend zijn. Deze keuze is echter sterk afhankelijk van de levensfase of situatie waarin iemand zich op dat moment verkeert.

de wetenschappelijke methode. = een methode die niet afhankelijk is van ons individuele standpunt. volgens Peirce moeten accepteren dat er een exteme wereld is die onafhankelijk van ons bewustzijn bestaat.

55
Q

wat zijn de twee belangrijke uitgangspunten voor wetenschap?

A

=> Realisme is, met de aanname dat er een feitelijke wereld is, een noodzakelijk uitgangspunt voor het bedrijven van wetenschap.

=> Pragmatisme vat wetenschap niet op als een zoektocht naar de ultieme waarheid, maar als een zoektocht naar betekenisvolle, bruikbare kennis

realisme -> Alleen als we accepteren dat die wereld buiten ons er is, heeft het zin om te proberen de ware aard daarvan te achterhalen.
pragmatisme -> Pragmatisten zoals Peirce streven dus niet zozeer naar waarheid, maar eerder naar waardevolheid van kennis.

56
Q

Wat wordt over het algemeen bedoeld met de geschiedkundige term de ‘wetenschappelijke revolutie’ en welke historische persoon markeert gewoonlijk het begin van de wetenschappelijke revolutie?

A

Met de wetenschappelijke revolutie wordt over het algemeen verwezen naar de periode na de middeleeuwen waarin het dogmatische kerkelijke wereldbeeld werd verlaten en men de wereld op een meer mechanische manier ging zien.

Deze mechanisering van het wereldbeeld maakte ook de wetenschappelijke studie van die wereld mogelijk. Als begin van deze revolutie wordt gewoonlijk gewezen naar de publicatie De revolutionibus orbium coelestium van Nicolaus Copernicus in 1543.

57
Q

Identificeer deze denkers in de tekst en zet ze op de tijdlijn. Dat mag globaal. Het gaat erom dat je gevoel krijgt voor de historische verhouding tussen deze figuren. Zoek bijvoorbeeld hun geboorte- en sterfdatum even op en prik ze ongeveer in het midden van die periode op de lijn.

A
58
Q

Verzin tot slot bij elk van deze denkers een paar steekwoorden waarmee je de kern van hun opvattingen weergeeft en schrijf ook die erbij in de tijdlijn.

A
59
Q

Elk van de standpunten van Socrates, Plato en Aristoteles heeft een eigen benaming die voortkomt uit de essentie van het betreffende standpunt.

A

Het standpunt van Socrates, dat we nooit zekere kennis zullen bezitten, noemen we ook wel scepticisme.
Het standpunt van Plato, dat we kennis moeten ontlenen aan het verstand omdat we in dit verstand aangeboren zekerheden bezitten, noemen we het rationalisme.
Het standpunt van Aristoteles, dat we juist de zingtuigen moeten gebruiken, noemen we het empirisme. Ervaring staat niet alleen voor dat wat wij zintuiglijk ervaren, maar ook voor de opgedane ervaring waarvan de optelsom leidt tot intuïtie.

60
Q

Welke standpunten van de oude Grieken kunnen we terugvinden bij Descartes

A

In beginsel is het scepticisme van Socrates duidelijk herkenbaar bij Descartes. Ook hij geeft aan dat we onze zintuigen nooit kunnen vertrouwen. Daar laat hij het echter niet bij. Net als Plato grijpt hij naar het verstandelijke vermogen van de mens om dit probleem op te lossen. In die zin is Descartes dus een echte rationalist. In het denken vinden we zelfs letterlijk zekerheid over ons bestaan: cogito ergo sum.

61
Q

Welke standpunten van de oude Grieken kunnen we terugvinden bij Locke,

A
  • Bij Locke vinden we duidelijk de empiristische ideeën terug van Aristoteles. Directe sensaties en onze reflecties daarop zijn de enige routes naar kennis.
  • Er is dus niets in het verstand dat niet via de zintuigen is binnengekomen. Deze kennis zal weliswaar nooit tot volledige zekerheid leiden, maar we kunnen wel streven naar een goede samenhang in de kennis die we verzamelen.
  • Er is dus een scepticistische ondertoon in zijn empirisme, maar door te streven naar de onderlinge samenhang in onze kennis versterkt dat ons vertrouwen in die kennis.
62
Q

Hoe zouden we op vergelijkbare manier Berkeley kunnen positioneren tussen de oude Grieken?

A

° Berkeley gaat net als Locke uit van de menselijke ervaring als basis van onze kennis en is dus net als Locke en Aristoteles een empirist.
° Zijn scepticisme is echter veel zwaarder. Waar Locke en Aristoteles hoopvol empirische kennis bijeensprokkelen om daar zo goed mogelijk een samenhangend geheel van te maken, verklaart Berkeley dit net als Descartes tot een onmogelijke taak. We kunnen de zintuigen niet vertrouwen.

==> Maar waar dat bij Descartes en Plato tot verstandelijke zekerheden leidt, blijft Berkeley radicaal empiristisch: er is geen collectieve, externe ideeënwereld waaruit wij zekere kennis putten. Het individuele perspectief is het enige dat zeker te stellen is, en dat is dus bepalend voor de werkelijkheid. Esse est percipi. Wat gezien wordt bestaat, en de rest bestaat niet. –Berkeley is dus radicaal scepticistisch en radicaal empiristisch, wat leidt tot een nieuwe positie die we het idealisme noemen.

63
Q

Hoe lost Berkeley het correspondentieprobleem op? Welk nieuw probleem creëert hij daarmee, en welke randvoorwaarde voor de wetenschap wordt hiermee blootgelegd?

A

Met zijn idealisme heeft Berkeley het correspondentieprobleem opgeheven. Door duidelijk te maken dat de individuele ervaring het enige is waar we zeker van kunnen zijn en te verklaren dat deze dus bepalend is voor de realiteit, is de externe realiteit niet meer relevant en is er dus ook geen noodzaak om nog naar correspondentie tussen die twee te streven.

Maar als de externe realiteit er niet meer toe doet, dan heeft het wetenschappelijk streven naar kennis over die realiteit volstrekt geen zin. Berkeley maakt met zijn oplossing van het correspondentieprobleem de wetenschap dus overbodig. Dit kunnen we maar op een manier oplossen, namelijk door aan te nemen dat die externe realiteit bestaat. Dat realisme is dus een harde randvoorwaarde voor de wetenschap.

64
Q

Wat hield het copy principle in, en wat wilde Hume daarmee zeggen over de aard van onze kennis?

A

Hume maakt in zijn waarnemingstheorie onderscheid tussen impressies en ideeën. Impressies zijn de directe indrukken op onze zintuigen van objecten uit de buitenwereld. Ideeën zijn de directe kopieën van die impressies, die achterblijven in ons bewustzijn wanneer het object dat we waarnemen uit ons blikveld verdwijnt.

Wat Hume claimt met zijn copy principle is dat alle inhoud van ons bewustzijn op deze manier tot ons is gekomen. Elk idee dat wij hebben, is te herleiden tot percepties die rechtstreekse kopieën zijn van impressies die we ooit via de zintuigen hebben opgedaan. Al onze kennis is dus te herleiden tot waarnemingen die we in het verleden hebben opgedaan.

65
Q

Immanuel Kant maakte een conceptueel onderscheid om duidelijk te maken hoe we de samenhang tussen enerzijds die perceptuele werelden, en anderzijds de echte wereld, moeten begrijpen.

Immanuel Kant maakte een conceptueel onderscheid om duidelijk te maken hoe we de samenhang tussen enerzijds die perceptuele werelden, en anderzijds de echte wereld, moeten begrijpen.

A

We doelen hier op het onderscheid tussen de noumenale en de fenomenale wereld.

De noumenale wereld is de wereld zoals deze echt is. Deze is onbereikbaar voor ons bewustzijn en zullen wij dus nooit volledig leren kennen.

De fenomenale wereld is de wereld zoals wij die ervaren. Over deze wereld kunnen wij uitspraken doen en kennis vergaren, maar in hoeverre die overeenkomen met de echte wereld weten wij dus niet.

66
Q

Immanuel Kant bestempelde zijn positie als transcendentaal idealisme. Leg kort uit wat dat inhoudt.

A

Kant erkent dat iedereen opgesloten zit in zijn eigen ervaring van de wereld. In die zin sluit hij zich aan bij het idealisme zoals we dat van Berkeley kennen. Tegelijkertijd vindt hij de conclusie, dat daarmee de wereld buiten ons irrelevant is of niet bestaat, heilloos. Dan is er namelijk niets meer dat wij met elkaar delen en is wetenschap onmogelijk. Daarom erkent Kant dat er een buitenwereld moet zijn die ervaringen in ons veroorzaakt.

In die zin is Kant behalve een idealist ook een realist: er is wel degelijk een wereld buiten ons bewustzijn, maar die zullen wij nooit kennen. Uiteindelijk kunnen we dus alleen spreken over de wereld zoals die zich aan ons voordoet.

67
Q

Immanuel Kant ontwierp een logisch systeem van uitspraken die wij over de wereld kunnen doen. Daarbij maakt hij onderscheid tussen synthetische en analytische uitspraken, en tussen uitspraken die wij a priori of a posteriori kunnen doen.

A

Analytische uitspraken zijn definiërend. Ze zijn logisch sluitend, maar voegen dus ook niets toe aan onze kennis. Ze maken onze kennis enkel preciezer door uit te leggen hoe begrippen samenhangen.

Synthetische uitspraken zijn samenstellend. Ze voegen iets toe aan onze kennis, maar zijn niet logisch sluitend. Ze leren ons dus iets nieuw over de wereld.

**A-priori-uitspraken **zijn vooraf gegeven. Ze zijn dus gebaseerd op de kennis die wij al bezitten en die we enkel hoeven te activeren of herinneren.

A-posteriori-uitspraken zijn achteraf-gegeven. Ze zijn dus gebaseerd op iets dat we geleerd hebben nadat we daar iets voor hebben gedaan.

  • Op basis van deze uitleg is het logisch dat analytische uitspraken gewoonlijk a priori gegeven zijn. Het zijn de logische definities die al in ons verstand zijn opgeslagen.
  • Ook is het logisch dat synthetische uitspraken a posteriori tot ons komen. Het zijn de uitspraken die wij doen als wij iets nieuws geleerd hebben nadat wij iets hebben waargenomen.
68
Q

Leg uit waarom een synthetische a-priori-uitspraak volgens Hume verwerpelijk is, en volgens Kant juist de kern van wetenschap.

A

-Een synthetische uitspraak die toch a priori gegeven is, is van een bijzondere aard. Het is een samenstellende uitspraak die ons iets nieuws leert, maar tegelijkertijd ligt deze al besloten in ons verstand.
- Volgens Hume zou zoiets een fantasie zijn die zomaar in ons opborrelt, en heeft zo’n uitspraak dus geen enkele wetenschappelijke waarde.
- Volgens Kant is zo’n synthetische a-priori-uitspraak echter bij uitstek wetenschappelijk omdat deze uit ons verstand afkomstig is én iets toevoegt aan ons begrip van de wereld.

69
Q

Over analytische a-posteriori-uitspraken hebben we het nog helemaal niet gehad, ook niet in de leerstof. Bedenk wat de aard van zo’n uitspraak is, en waarom deze soort uitspraken tot nu toe helemaal niet genoemd zijn.

A
  • Een analytische a-posteriori-uitspraak zou een uitspraak zijn die zuiver definiërend is – en dus niets toevoegt aan wat we al weten – maar die we toch pas kunnen doen nadat we iets hebben waargenomen.
  • Zo’n uitspraak is principieel onmogelijk omdat we elke keer dat we waarnemen iets nieuws leren. Zelfs als we op zo’n moment constateren dat de wereld op dat moment exact hetzelfde is als daarvoor, dan hebben we nog steeds geleerd dat op een nieuw moment de wereld exact hetzelfde blijkt te zijn.
  • Een analytische uitspraak die a posteriori is gegeven, bestaat dus niet.
70
Q

Een eerste argument voor de haalbaarheid van wetenschappelijke kennis wordt gemaakt op basis van de evolutietheorie van Charles Darwin. Hoe luidt dit argument?

A
  • Op basis van de evolutietheorie kunnen we ervan uitgaan dat onze zintuigen en onze cognitie zo zijn ingericht dat deze ons in staat stellen om de gevaren in de wereld het hoofd te bieden -> Onze zintuigen en onze cognitie zullen dus zodanig zijn ontwikkeld dat zij ons een betrekkelijk goed beeld geven van de wereld, of in ieder geval van de informatie uit die wereld die voor ons relevant is.
  • Strikt gesproken is het dus waar dat we nooit zeker zullen weten of ons beeld van de wereld klopt, maar het zal naar alle waarschijnlijkheid een betrekkelijk goede benadering zijn van die wereld.
71
Q

Een tweede argument heeft te maken met het onderscheid dat Peirce maakt tussen papieren twijfel en echte twijfel. Wat bedoelt Peirce met dit onderscheid

A
  • Intellectuelen zoals Descartes, die al onze kennis in twijfel trekken, hebben volgens Peirce last van papieren twijfel. Intellectueel hebben zij misschien gelijk met hun twijfel aan alles, maar we schieten er weinig mee op. We kunnen er beter van uitgaan dat onze opvattingen over de wereld redelijk goed aansluiten bij die wereld, en pas gaan gaan twijfelen aan die opvattingen als we echte twijfel voelen opkomen omdat onze opvattingen daadwerkelijk lijken te botsen met die wereld.
72
Q

Peirce heeft hiervoor ook een model voor ogen dat hij het doubt-inquiry model noemt.

Vraag 1.8.3
Beschrijf dit model als een model voor menselijke gedrag en leg uit hoe dit ook voor de wetenschapper als leidend principe kan gelden. Ga daarbij ook in op het begrip fixation of belief.

A

Met het doubt-inquiry model beschrijft Peirce dat we als mensen voortdurend streven naar een toestand van rust. Onze opvattingen over de wereld zijn te beschouwen als een richtlijn voor ons gedrag. Zolang die opvattingen leiden tot gedrag dat ons het gewenste resultaat oplevert, bevinden we ons in een rusttoestand waarin we kunnen vertrouwen op die opvattingen.

Zodra ons gedrag niet meer het juiste resultaat oplevert, is dat een signaal dat onze opvattingen niet meer blijken te kloppen en ontstaat er twijfel aan de juistheid van die opvattingen. Die twijfel zet ons aan tot een zoektocht naar betere opvattingen over de wereld, zodat ons gedrag in die wereld weer het gewenste resultaat oplevert en we met onze aangepaste opvattingen weer terug kunnen keren naar een toestand van rust.

Die route van twijfel naar hernieuwde rust noemt Peirce ook wel fixation of belief (het vaststellen van overtuigingen).