Structurele Kenmerken Van Een Groep Flashcards

1
Q

Welke structurele kenmerken zijn er in een groep?

A

Rollen
Normen
Relationele verhoudingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Groepsnormen

A

Een norm geeft aan welke gedrag wel of niet toelaatbaar is in een sociale situatie. Wanneer leden van een groep aan norm aanvaarden en vervolgens deze afspraak handelen wordt het een groepsnorm genoemd.

  • Impliciet/informeel = ongeschreven regels die in een groep gelden, zoals in een vriendengroep of relatie. Bv naast iemand gaan zitten in een trein die je niet kent etc. De wet zegt niet dat het niet mag maar toch.
  • Expliciet/formeel: opgeschreven regels, zoals startdocument etc in een projectgroep.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rollen

A

Geheel van gedragingen die karakteristiek zijn te beschouwen als rollen. Verwachtingen binnen een bepaalde functie.

  • Taakgericht = organisator, voorzitter, notulist etc.
  • Groepsgericht (relationeel) = sfeermaker, humor etc.

Roldrager = persoon die de voorgeschreven rol vervult

Rolzender = de overige groepsleden, zij hebben eveneens bepaalde opvattingen over de manier waarop een bv voorzitter zijn taak moet uitvoeren.

Rolonduidelijkheid = als de roldrager de rol niet precies vormgeeft

Rolconflict = als de rolzenders niet eens zijn met hoe de roldrager zijn rol vervult.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Relationele verhoudingen: status

A

In sommige groepen ligt al vast wie over welke taken zeggenschap heeft. De leidinggevende heeft een hogere status en kan daardoor ook meer invloed uitoefenen op de gang van zaken.

Statusdifferrentiatie = als dr zeggenschapsverhoudingen nog niet vast liggen. 2 processen: expectstion states theorie en de dominantietheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Expectation states theorie

A

Diffuse statuskenmerken = de waarde van ieders inbreng is gebaseerd op globale kenmerken als sekse, leeftijd etc.

Specifieke statuskenmerken = de waarde van iemands inbreng wordt afgemeten aan de specifieke en voor het groepsdoel relevante kennis of vaardigheden die men heeft.

  • wanneer groepsleden met elkaar samenwerken hebben ze bepaalde verwachtingen over de waarde van de eigen inbreng en die van andere groepsleden.
    Proces van statusvorming:
    1. Gedragsgelegenheid: stilte of pauze na een opmerking van iemand
    2. Bijdrage: inbreng
    3. Reactie
    4. Evaluatie
    5. Gevolg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dominantietheorie

A

Wanneer er strijd wordt geleverd over wie de meeste invloed heeft in een groep.

Non verbaal gedrag: luide stem, stevige handdruk etc

Verbaal gedrag: wat er gezegd wordt/uitspraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Relationele verhoudingen: cohesie

A

De mate waarin er sprake is van een hechte groep met een sterke onderlinge binding.

Gevolgen hoge cohesie: wij gevoel, meer op elkaar lijken, sneller doelen stellen, meer onderlinge uitwisseling etc.

Sociale cohesie = samen, gelijkheid
Taakcohesie = sport/winnen

Leidt een hoge cohesie altijd tot hoge prestaties? NEE —> groepsnormen sterker nageleefd, kan te gezellig worden. Als de groepsnorm een 5,5 is dan zal er ook een 5,5 of minder als cijfer komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Toename van groepscohesie

A
  • afname omvang van de groep
  • succes met groepstaken
  • gemeenschappelijke vijand
  • wederzijdse attractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontwikkeling van groepsnormen

A
  1. Beginsituatie: eerste bijeenkomst
  2. Verleden: grond van ervaring met andere groepen, bepaalde voorkeuren
    3: expliciete uitspraken: duideijke wensen
    4: kritieke gebeurtenissen: ergenissen en conflicten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Descriptieve normen

A

Deze normen geven aan wat jij andere mensen ziet doen, of wat je denkt dat andere mensen doen

vb: snoeppapier op grond gooien
- descriptieve normen geven vaak de doorslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Injuctieve normen

A

geeft aan wat door de goep als ongewenst of gewenst wordt ervaren
vb: snoeppapier hoort in prullenbak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Sociale uitwisselingstheorie

A

Na veel problemen leggen op bv. je familie, kun je je bezwaart of schuldig voelen. Bij een hulpverleningsinstantie is dit niet zo. Door naar een hulpverlener te gaan kun je je netwerk ontlasten van je problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sociale netwerken: uit welke groepen bestaan ze?

A
  1. Steungroep: intiem, gezin, vrienden
  2. Sympathiegroep: groep met wie je goed op kunt schieten.
  3. Weak ties: zwakke banden, buitenste van je kring.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly