Sociale Beïnvloeding Flashcards

1
Q

Intra persoonlijk perspectief

A
  • Binnenuit (intra - denk aan intratuin)

- Hoe voel ik mij? Ga ik mee of niet?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Inter persoonlijk perspectief

A
  • “Tussen”
  • Invloed onderling
  • Tussen personen
  • De sfeer, etc. speelt mee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Groepsprocessen

A
  • Groepsdruk

- Als iedereen gaat is het lastig om als individu niet mee te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 2 systemen heb je i.v.m. informatieverwerking ?

A

Systeem 1: snelle, automatische, onbewuste

  • Perifere
  • Heuristische route

Systeem 2: bewuste, tragere

  • centraal
  • systematisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg ELM of overreding uit

A

Mensen proberen elkaar met woorden en argumenten te overtuigen van iets. Om je attitude te veranderen. Een attitude houdt hierbij een bepaalde positieve of negatieve mening over iets (opvatting)

  • Om bijvoorbeeld op een bepaalde politieke partij te stemmen, om een bepaald product te kopen, om meer te bewegen etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt ELM in?

A

ELM onderscheidt 2 psychologische routes naar overtuiging: perifere en centrale.

Centraal = systeem 2, meer bewust over de keuze nadenken

Perifere = systeem 1, meer onbewust en meer oppervlakkig verwerkte info. Het gaat meer om oppervlakkige kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn perifere cues?

A

Oppervlakkige kenmerken die bepalen of de mensen hun attitude zullen aanpassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de perifere cues + voorbeelden?

A

1) betrouwbaarheid van de bron: dokter met witte jas komt betrouwbaar over
2) aantrekkelijkheid van de bron: aantrekkelijk is vaak positiever
3) bekendheid van de bron: bekende of beroemde personen worden sneller geloofd etc
4) gelijkheid van de bron: als ze met de bron kunnen identificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is priming?

A

Men is niet bewust van hoe ervaringen die kort daarvoor plaatsvonden van invloed kunnen hebben op oordelen/keuzes die daarna volgen en er niets mee te maken hebben.

Bepaalde gevoeligheid trilt na in verdere situaties.

Vb: net een gesprek gehad met agressieve cliënt, wanneer je daarna op kantoor komt en iemand reageert wat chagrijnig dan kan dit een concept activeren waardoor je zelf ook agressiever reageert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Subliminale beïnvloeding

A
  • Gaat door op priming
  • Prime wordt gebrukg om onbewust te beïnvloeden.
  • Systeem 1
    Gebeurt onder bewustzijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem de 4 beïnvloedingsstrategieën + voorbeelden

A

1) Door in the face = te duur/te groot, & dan pas doel aanbieden, dus een kleiner aanbod. Wederkerigheid en contrast.
Van 99,95 voor maar 75,99!

2) That’s not all = + iets extra’s erbij! Een gratis kop koffie, een gratis t-shirt etc.
3) Foot in the door = ja ritme, iemand laten instemmen. “Jij bent toch ook voor een betere wereld?” Etc. Je wilt als betrouwbaar wezen overkomen als mens.
4) Low balling = geweldig aanbod! Oeps zei ik 250? Ik bedoel 500… omdat je in je hoofd al instemd ben je sneller geneigd om toch in te stemmen. Denk aan postcodeloterijen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is conformeren?

A

Aanpassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn factoren die conformiteit laten toenemen?

A

1) persoonskenmerken:
- Laag zelfbeeld: zijn eerder onzeker dus zullen sneller aanpassen.
- Hoge behoefte aan acceptatie: vervelend om van anderen af te wijken.
- Sterke betrokkenheid bij de groep:
- Vrouwelijk geslacht

2) taak:
- moeilijkheidsgraad

3) groepskenmerken:
- unanimiteit
- omvang groep (groot/klein)
- groepscohesie: wanneer groepsleden sterke onderlinge betrokkenheid voelen zal een groepslid met afwijkende mening meer onder druk worden gezet.

4) culturele kenmerken:
- collectivistische cultuura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom laten we ons beïnvloeden?

A
  • informationele invloed

- normatieve invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Informationele sociale invloed

A

Invloed van anderen gebruiken om eigen gedrag te bepalen. Op grond van informatie van anderen zal iemand komen tot een heroverweging van juistheid van de eigen gedragingen, opvattingen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Normatieve sociale invloed

A

Behoefte om deel uit te maken van de groep, je wil als lid gewaardeerd worden. Je hebt de wens om niet af te wijken.

17
Q

Injuctieve en descriptieve normen

A

Injuctief: wat vind je zelf gepast? Of wat vindt de groep waar jij in zit gepast/ongepast?

Descriptief: geven aan wat mensen denken dat andere mensen in een bepaalde situatie doen of wat ze andere mensen zien doen (meeste invloed)

18
Q

Sociale vergelijking

A

Verzamelen van informatie over zichzelf door zich te vergelijken met anderen.

  • Over prestaties, eigen toestand, wat men heeft bereikt en onzekerheid/stress
19
Q

Verschillen in hoe je een sociale vergelijking maakt:

A
  1. Opwaarts: vergelijking met mensen die beter of hoger staan dan jij
  2. Neerwaarts: vergelijking met mensen die onder jouw staan
  3. Lateraal: vergelijking met mensen op hetzelfde niveau.
20
Q

de Big Five

A
  1. Extraversie: de mate van sociale behoefte. introvert en extravert
  2. Mildheid, mate waarin je rekening houdt met een ander.
  3. Ordelijkheid, hoeveel behoefte heeft iemand aan regels en structuur
  4. Emotionele stabiliteit, mate van zelfverzekerd zijn en hoe stabiel emoties zijn
  5. openheid voorn ieuwe ervaringen
21
Q

Cognitieve dissonantie + tegengaan

A

Mensen merken een verschil tussen hun gedrag en hun gevoel en voelen hierbij een innerlijke spanning
vb: een blower kijkt op tv naar iets over schadelijke gevolgen van blowen, na het kijken merkt hij een verschil tussen gedrag en cognitie.

Tegengaan:

  1. Aanpassen
  2. Zelfbevestiging, positieve gedachte over zichzelf verzinnen “ik leef verder toch gezond, en ik sport veel dus mnu.”
  3. Rationaliseren, een reden verzinnen waarom je gedrag niet zo erg is. Ik herkens die toets liever zodat ik wat meer tijd heb om te leren ipv mezelf uit te putten nu.
  4. Zelfoverschatting: reden waarom negatieve gebeurtenissen toch niet zullen overkomen.
  5. Trivaliseren, doen alsof iets heel gewoon is.