Groepsprocessen Flashcards

1
Q

Negatieve groepsprocessen

A
  1. Social loafing/lijntrekken: motivatieverlies
  2. Ringelmann effect
  3. Free-rider gedrag
  4. Sukkel-effect
  5. Zelfcensuur
  6. Groepsdenken/groupthink
  7. Groepspolarisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zelfcensuur

A

Leden van een overleggroep besluiten om bepaalde inzichten, opvattingen en voorkeuren niet in te brengen “laat maar”, omdat ze er toch niet toe doen denken ze.

2 omstandigheden kunnen zelfcensuur oproepen: slechte sfeer, en groupthink.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Groupthink

A

Streven naar consensus (instemming van iedereen) is groter dan streven naar de beste oplossing.
- Iedereen moet het met elkaar eens zijn (unanimiteit)

Herkennen:

  1. Een gevoel van onkwetsbaarheid: groepsleden zijn zo overtuigd dat ze eventuele gevaren en risico’s over het hoofd zien.
  2. Moreel gelijk: overtuigd van eigen doelen en dat tegenpartij slecht of niet serieus te nemen is.
  3. Druk tot conformeren
  4. Gebrek aan alternatieven
  5. Zelfcensuur

Vergroot wanneer:

  1. Tijdsdruk
  2. Hoge cohesie
  3. Directief leiderschap
  4. Afzondering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Groepspolarisatie

A

EXTREMERE besluiten nemen

  • Neutraal interpreteren: extremer kan ook zijn risicovol of juist voorizchtig.
  • Individuele standpunten die door een groepsvergadering of disussie versterkt tot uitdrukking komen in het groepsstandpunt.
Risicovol = risky shift
Voorzichtig = conservative shift

vb: een onderzoek gaat uit van individuele groepsleden die hun standpunt innemen. Daarna volgt een groepsdiscussie. Als de groepsbeslissing is genomen en deze blijft extremer dan de gemiddelde individuele standpunten, dan is er sprake van groepspolarisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ringelmann effect

A
  • Hoe groter een groep wordt, hoe minder mensen individueel gaan presteren
  • Touwtrek voorbeeld
  • Geen enkele groep presteert dan maximaal

Dit komt door:

  1. coördinatieproblemen: de een trekt harder dan de ander, de een klapt eerder dan de ander etc.
  2. je voelt je minder zichtbaar (lijntrekken, social loafing)
    - Door omvang van de groep
    - Door zichtbaarheid
    - Door aantrekkelijkheid en belang
    - Door diffusie van verantwoordelijkheid: naarmate minder duidelijk is wie waarvoor precies verantwoordelijk is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Free rider gedrag

A
  • Meeliften
  • Zo min mogelijk inspannen, voor zo groot mogelijk effect
  • Motivatieprobleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sukkel effect

A

Zien dat anderen niets doen, dan ga ik zelf ook niets meer doen
“Ik ben toch geen sukkel en laat ze niet van mij meeliften.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom helpen mensen andere mensen?

A

Psychologisch:
1: empathische bezorgdheid: stap naar altruïsme, vermogen om in te leven.

2: competitive altruism: egoïstisch anderen helpen, campagne goed doel vaak door bekende mensen.
3: onlust verminderen: om jezelf niet naar te voelen, negative states relief model. Prosociaal gedrag.
4: goed voelen: prettige stemming, mood enhancement.
5: plichtsbesef: religie, norm, waarden

Evolutionair:
6: verwantschap/kinship: genetisch

7: wederkerigheid: voor wat, hoort wat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Empathie consequenties

A
  1. Meer interactie
  2. Prosociaal gedrag
    3: positieve opbrengsten
    4: geven en ontvangen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

empahie: 3 componenten

A
  1. Weet WAT je voelt
  2. VOEL wat je voelt
    3: Ik wil je helpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly