Belang van menselijke relaties/ mensen in groepen Flashcards

1
Q

Wanneer is er sprake van een groep?

A

1: interactie
2: identiteit
3: doelen
4: afhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Soorten groepen

A
  • Formeel (zakelijk) /Informeel (vrienden/familie)
  • Virtueel (online) /Reël (face2face)

Indeling naar functie:

  • Overleggen, beoordelen, besluiten
  • Produceren
  • Verzorgen en beschermen
  • Vrije tijd en recreatie
  • Politiek/geloof/opvattingen
  • Therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Veldtheorie

A

G = f (p,s)

Gedrag = een functie van persoonseigenschappen en kenmerken van de sociale omgeving.

Kurt Lewin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benaderingen: waaruit bestaat de groep?

A

individualistische benadering: een groep is slechts een opvatting van individuele personen. Vekrlaringen voor het gedrag van de groepsleden worden gezocht in hun opvattingen, motieven en persoonskenmerken

Groepsgerichte benadering: opvatting dat de eigen identiteit en gedrag van groepsleden daardoor wordt beïnvloed. De groep is meer dan alleen individuele kenmerken.

Interactionele benadering: gedrag van groepsleden wordt zowel bepaald door individu als door groepskenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom vormen mensen groepen?

A
  1. Sociale steun
  2. Samenwerking
  3. Voortplanting
  4. Need to belong
  5. Behoefte aan informatie

Kortom:

  1. Bereiken van doelen
  2. Bescherming
  3. Bevrediging van behoeften
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Need to belong

A

Behoefte om erbij te horen, je goed te voelen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Soorten sociale steun

A
  1. Emotionele steun = iemand laat een ander beter voelen door er voor hem te zijn
  2. Informationele steun = elkaar steunen door advies of info te geven
    3: instrumentele steun = kleine praktische dingen doen voor elkaar zoals boodschappen
    4: waarderende steun = goedkeuring naar elkaar, bevestiging geven en het met elkaar eens zijn.

Waargenomen steun = belangrijker dan daadwerkelijke steun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Met wie vormt men een groep? Twee determinanten

A

1) sociaal emotionele determinanten = interpersoonlijke attractie, gelijkheid (similarity attraction), status, fysieke aantrekking, vriendelijkheid
2) taakgerichte determinanten = aantrekkelijkheid van groepsactiviteiten of groepsdoelen, om eigen doelen te bereiken, instrumenteel, kosten en baten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fasen in groepsontwikkelingf

A

1) voorfase:
- Ontwerpen van de groep, omvang, leeftijd, geslacht etc.
- doelstelling

2) oriëntatiefase:
- eerste keer elkaar zien
- onzekerheid en spanning
- Op wat voor manier zal ik me gedragen?
- bijhoren/afwachtend

3) conflictfase/machtsfase:
- meer van zichzelf laten zien, opvattingen en wensen wat kan leiden tot conflicten.
- Meer mensen op de voorgrond
- Meer discussie
- controle, strijd om invloed

4) stabilisatiefase/ affectiefase:
- gissen en missen, wet van effect.
- Gedragingen die bijdragen aan een goede samenwerking en positieve reacties uitlokken zullen meer deel gaan uitmaken van het groepsgedrag en andersom. - Stabilisering van de samenwerking en herkenbaar patroon.
- Vaste manier van samenwerken
- Hoe communiceren we? hoe gaan we met elkaar om?
- onderlinge verhoudingen/groepstaken, onderlinge betrokkenheid

5) prestatiefase/autonome fase:
- overeenstemming over uitvoerende werk,
- iedereen kan zichzelf zijn
- zichzelf zijn

6) afsluitende fase: afsluiting en evalueren
- afscheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom zoekt men contact?

A

AFFILIATIE

  • Behoefte aan sociale vergelijking
  • Behoefte om angst te verminderen
  • Behoefte aan informatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Positieve interdependentie

A

mensen bereiken alleen hun doel wanneer alle andere mensen uit de samenwerkingsgroep ook hun doel bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

negatieve interdependentie

A

mensen bereiken alleen hun doel wanneer andere groepsleden hun doel niet bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly