strofe en rijm Flashcards

1
Q

2 versregels in een strofe

A

distichon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 versregels in een strofe

A

terzine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 versregels in een strofe

A

kwatrijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

6 versregels in een strofe i

A

sextet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

8 versregels in een strofe

A

octaaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

metrum/ versmaat

A

vast ritmepatroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

versvoet

A

kleinste opeenvolging van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. versvoet kan stijgend dalend of onveranderd ritme hebben,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

stijgend ritme

A

jam-BEE

a-na-PEEST

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dalend ritme

A

TRO-che
am-FIE-bra-(chys)
DAC-ty-lus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zelfde ritme

A

SPOON-DEE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pentameter

A

vijfvoetig versritme (elke beklemtoonde lettergreep is een ‘voet’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hexameter

A

zesvoetig versritme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

alexandrijn

A

versvoet die bestaat uit 6 jamben (jambische hexameter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

heffingsvers

A

per vers gelijk aantal beklemtoonde lettergrepen (= heffingen) maar een verschillend aantal onbeklemtoonde lettergrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

volrijm

A

twee rijmwoorden met dezelfde eindlettergreep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

drie soorten volrijm

A

mannelijk rijm= 1 rijmende eindlettergreep (pan-kan, praats-plaats)
vrouwelijk rijm= 2 rijmende lettergrepen (lenig-benig, glijden-rijden)
glijdend rijm= 3 rijmende lettergrepen (wateren-klateren)

17
Q

alliteratie

A

beginmedeklinkers komen overeen

O, ‘t ruisen van het ranke riet

18
Q

eindrijm

A

rijmwoorden staan op het einde van de versregel

19
Q

halfrijm

A

eindrijm waarbij enkel de beklemtoonde klinker hetzelfde is

zij is een rOde
die varen met bOten

20
Q

dubbelrijm

A

eindrijm dat uitstrekt over verschillende lettergrepen

beloften van verre stranden
Hoog achter gouden sterrenlanden

21
Q

gebrokenrijm

A

rijmschema waarbij 2 opeenvolgende regels niet rijmen (ABAC of ABCB)

22
Q

identiek rijm

A

rijm van woorden die identiek zijn van klank (hart-hard)

23
Q

voorrijm

A

eerste woorden van versregels rijmen

24
Q

binnenrijm

A

rijmwoorden staan binnen dezelfde versregels

25
Q

middenrijm

A

rijmwoorden staan in het midden van de versregel

26
Q

kettingrijm

A

laatste woord in de versregel rijmt met het eerste woord van de volgende versregel

27
Q

gepaard rijm

A

aabb

eindrijmen

28
Q

omarmend rijm

A

abba

eindrijmen

29
Q

gekruist rijm

A

abab

eindrijmen

30
Q

verspringend rijm

A

abc abc

eindrijmen

31
Q

tussenrijm

A

aabccb

eindrijmen

32
Q

weesrijm

A

in een rijmend gedicht valt er 1 strofe op zonder eindrijm

33
Q

lyrisch subject

A

degene die het gedicht verteld

34
Q

parlandopoëzie

A

moderne poëzie in vertelstijl

35
Q

visuele poëzie

A

poëtische elementen worden zichtbaar weergegeven