stijl en stijlfiguren Flashcards

1
Q

wat is beeldspraak?

A

je verwijst naar een woord met een beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is allegorie

A

abstracte begrippen worden voorgesteld als personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is personificatie

A

je stelt iets levenloos voor als een mens of geeft het menselijke eigenschappen = antropomorfisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is antropomorfisme

A

het toekennen wan menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens (planten, dieren, levenloze voorwerpen) = personificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

animalisering

A

specifieke vorm van personificatie: toekennen van menselijke eigenschappen aan dieren
bv: sluwe vos, domme beer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

associatie

A

ideeën of beelden roepen elkaar spontaan op

bv: ‘zomer’ associëren we met ‘zon’ ‘zwemmen’ ‘strand’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vergelijking

A

twee begrippen worden vergeleken met elkaar door middel van een vergelijkingswoord: alsof, als, zoals, lijkt op
bv: de man is zo stoer als een held

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

metafoor

A

een vergelijking zonder vergelijkingswoord

bv: de man is een held

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

reïficatie / verdinglijking

A

de benoeming van iets abstracts in concrete termen

bv: tijd is geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

synesthesie

A

zintuigelijke gebieden worden vermengt terwijl dit niet kan

bv: warme stem, scherpe blik, koud groen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

metoniem / metonymie

A

verwijzen naar iets met een woord dat er slechts een relatie mee heeft
bv: ‘monarch’ en ‘de kroon’ zijn metoniemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

pars pro toto

A

= deel voor het geheel

bv: laten we de koppen tellen ipv mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

totum pro parte

A

geheel voor deel

bv: belgie heeft van nederland gewonnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

maker-gemaakt

A

bv: zoek het antwoord in de Van Dale (woordenboek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

plaats-product

A

bv: ik ben dol op Champagne (drank uit de Champagnestreek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

inhoud-houder

A

bv: geef me de wijn eens (de fles wijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

enkelvoud voor meervoud

A

bv: de vrouw is geëmancipeerd (gaat niet over 1 vrouw maar over vrouwen in het algemeen)

18
Q

oorzaak-gevolg

A

bv: Hij heeft zijn tong verloren (zijn spraak)

19
Q

wat is een stijlfiguur

A

het doelbewuste gebruik van een of meer woorden die afwijken van de gebruikelijke betekenis. Dit wordt met name in literatuur en de retorica veel gebruikt om een bepaald effect bij de lezer te bereiken

20
Q

anafoor

A

het herhalen van van een woordgroep aan het begin van 2 of meer opeenvolgende verzen

21
Q

analogie

A

een overeenkomst tussen twee zaken als basis voor een redenering
bv: Die jongen en dat meisje zijn als Romeo en Julia

22
Q

antithese

A

tegenstelling

bv: dag vs nacht, oorlog vs vrede

23
Q

Oxymoron

A

twee woorden worden gepaard die elkaar in hun letterlijke betekenis tegenspreken
bv: oud nieuws

24
Q

paradox/ schijnbare tegenstelling

A

lijkt eerst een tegenstelling maar bij nader inzien klopt de uitspraak wel

25
Q

Censuur

A

een pauze laten vallen / rust brengen in een regel

26
Q

chiasme/ kruisstelling

A

woodvolgorde van twee bij elkaar horende zinsdelen wordt omgekeerd (ze vormen elkaars spiegelbeeld)
bv: DAMES en heren, jongens en MEISJES

27
Q

Cliché

A

beeldspraak dat zoveel wordt gebruikt dat ze haar originaliteit verliest
bv: als paddenstoelen uit de grond schieten

28
Q

Topos

A

de lezer verbindt de ruimte onmiddelijk met andere zaken

bv: kerkhof + nacht -> zombies

29
Q

Ellips

A

met opzet woorden weggelaten

bv: mijn aanstaande (vrouw)

30
Q

asyndeton

A

opsomming waarbij verbindingswoorden worden weggelaten ( soort ellips)
bv: wat zou ik doen met het vlees: bakken, grillen, braden?(‘of’ wordt weggelaten)
Hij wilde niet te laat komen, hij wad al vaker te laat gekomen (want wordt weggelaten)

31
Q

Polysyndeton

A

een opsomming waarbij verbindingswoorden worden herhaald

bv: wat moet ik met het vlees doen: bakken of braden of grillen of stomen (herhalen van ‘of’)

32
Q

enjambement

A
het doorlopen van een zin op de volgende regel
bv:
Stilstaan 
Bij je handelingen
Is 
Vooruitgaan
33
Q

Hyperbool

A

een opzettelijke overdrijving

bv: ik heb eeuwen op je gewacht

34
Q

Understatement

A

een opzettelijke afzwakking

bv: het regent een beetje (terwijl het giet)

35
Q

Litotes

A

een bepaald begrip uitdrukken door het tegenovergestelde begrip te ontkennen
bv: dat is niet lief

36
Q

onomatopee

A

= klanknabootsing
een woord dat een klank nabootst
bv: een koekoek, sissen, kwakken,..

37
Q

Parallellisme

A

twee zinnen of zinsdelen zijn gelijk naar vorm of inhoud

bv: spreken is zilveren, zwijgen is goud

38
Q

Retorische vraag

A

= een vraag waar je geen antwoord op verwacht

bv: dat had je toch kunnen weten?

39
Q

Volta of wending

A

dramatische verschuiving van denken en/ of emoties

40
Q

woordspeling

A

een woordcombinatie waarbij men bewust een (komisch effect maakt. Vaak met dubbele bodem
bv: Word bokser: meer kans op slagen

41
Q

parenthese

A

het los invoegen van gedachte in de zinsbouw, ter aanvulling of verduidelijking van de gedachte. Vaak tussen haakjes
bv: ik was net op tijd om de trein te halen. (Gelukkig, maar)