Statistiek in 20 stappen ho 1 + ho 2 Flashcards
Welke soorten statistiek zijn er?
- Beschrijvende statistiek
= Iets zeggen over de dataset van gegevens van het onderzoek dat is uitgevoerd. - Inferentiële statistiek
= Voorspellingen doen over de populatie door gebruik te maken van de generaliseerbaarheid van een steekproef.
“Wetenschappers gebruiken inferentiële statistieken om de relaties tussen variabelen binnen een steekproef te onderzoeken en vervolgens generalisaties of voorspellingen te doen over hoe die variabelen zich verhouden tot een grotere populatie.” van https://www.greelane.com/nl/science-tech-math/wiskunde/differences-in-descriptive-and-inferential-statistics-3126224/.
Wat is de definitie van een populatie?
De totale verzamelingen van elementen waarop onderzoek betrekking heeft.
Wat is de definitie van een steekproef?
Onderzoek bij een deel van de populatie.
Wat is een variabele?
Een kenmerk van een populatie die allerlei waarden kan hebben.
Benoem de 2 soorten variabelen en leg kort uit wat deze inhouden.
- Kwalitatieve variabelen (variabelen aangegeven met een naam / woorden)
= Variabele waarvan de uitkomst wordt bepaald door een getal. - Kwantitatieve variabelen (uitkomsten, uitgedrukt in getallen)
= Variabele waarvan de uitkomst wordt uitgedrukt in aanduidingen en niet in getallen.
Kan je van een kwalitatieve variabele een kwantitatieve variabele maken?
Ja.
Je kan bijvoorbeeld van “goed” 1 maken, van “redelijk” 2, etc. bij een enquête.
Let op: je mag niet met de getallen rekenen.
Kan je van een kwantitatieve variabele een kwalitatieve variabele maken?
Ja.
Je kan bijvoorbeeld zeggen dat een maandsalaris van 5000 euro “rijk” is en een maandsalaris van 2000 “arm”.
Let op: dit zorgt voor overzicht, maar levert ook grovere / algemenere / vagere / onduidelijkere informatie.
In welke 2 type variabele kan je kwantitatieve variabelen verdelen?
En wat houden deze in?
- Discrete variabelen
= Variabelen die maar een beperkt aantal uitkomsten kunnen hebben.
- aantal mensen of objecten
- Geld
- Andere objecten die je vrij duidelijk en snel als ‘fysiek’ kan beschrijven. - Continue variabelen
= Variabelen die oneindig veel denkbare uitkomsten hebben.
- Tijd
- Gewicht
- Afstand
- Ideeën en objecten die heel erg verschillen per persoon of heel snel veranderen.
Let op: het hangt van de context af welke van de 2 de juiste categorie is.
Welke meetniveau’s zijn er (benoem ze in de juiste volgorde)?
- Nominaal
- Ordinaal
- Interval
- Ratio
Ezelsbruggetje: NOIR
Logica erachter: Error 404
Wat houdt het ordinale meetniveau in?
- Er is geen logische volgorde.
- Bijvoorbeeld kleur of merk
Wat houdt de ordinale meetschaal in?
- Er is een vaste volgorde.
- Deze is duidelijk en logisch vast te stellen.
- Bijvoorbeeld “Hoe goed voel je je?” of rangen in het leger.
Belangrijk: er is geen vaste hoeveelheid tussen 2 waarnemingen. Zo is een soldaat niet 2x, 3x, 4x of hoeveel x beter of slechter dan een andere rang. Een soldaat staat echter wel lager dan een Sergeant en daarom is er een logische volgorde vast te stellen.
Wat houdt de interval meetschaal in?
- Er is een logische volgorde waarbij verschillen tussen 2 waarnemingen een eenduidige betekenis hebben.
- De volgorde bevat geen natuurlijk nulpunt.
- Bijvoorbeeld temperatuur, bouwjaar, tijdsaanduiding
Let op: bouwjaar op zich hoort bij de interval meetschaal, maar leeftijd wordt gemeten met een ratio meetschaal.
Wat houdt een ratio meetschaal in?
- Er is een logische volgorde waarbij verschillen tussen 2 waarnemingen een eenduidige betekenis hebben.
- Het bevat een natuurlijk nulpunt.
- Bijvoorbeeld leeftijd, gewicht, verstreken tijd, prijs.
Toelichting:
- Leeftijd: Iemand wordt ooit geboren, dat is het nulpunt. Je kan niet een negatieve leeftijd hebben.
- Gewicht: negatieve massa bestaat niet (laten we “dark matter” voor het gemak hierbuiten laten)
- Prijs: Je kan in de schulden zitten, maar er is een punt waar je kan zeggen “nu heb je 0 euro” of “geen geld”.
- Verstreken tijd: denk aan timers / stopwatches. Die beginnen bij 0 seconden.
Weet je wat klassen en frequentie inhouden?
Klassen zijn gegevens geordend in groepen.
- Voorbeeld: 5000 -< 10000 euro is een klasse.
Frequentie houdt het aantal waarnemingen in, meestal per klasse.
- Voorbeeld: als iemand 12x per minuut zou inademen, dan doen zij dat met een frequentie van 12 keer per minuut.
Benoem enkele voorschriften waaraan tabellen moeten voldoen.
- Er moet een opschrift zijn: waar gaat de tabel over?
- Er moet een bronvermelding zijn: waar heb je de gegevens vandaan? (Niet altijd nodig)
- Er moet een kopregel zijn: wat betekent elke kolom?
- De klassen moeten zo (logisch) gekozen zijn dat alle waarnemingen een plek kunnen krijgen.
- Er moet een totaalregel zijn.