Stamtijden deel 4 Flashcards
1
Q
Stijgen
A
steeg, gestegen
2
Q
stinken
A
stonk, gestonken
3
Q
strijden
A
streed, gestreden
4
Q
stuiven
A
stoof, gestoven
5
Q
treffen
A
trof, getroffen
6
Q
trekken
A
trok, getrokken
7
Q
vallen
A
viel, gevallen
8
Q
vangen
A
ving, gevangen
9
Q
varen
A
voer, gevaren
10
Q
verdwijnen
A
verdween, verdwenen
11
Q
vergeten
A
vergat, vergeten
12
Q
verliezen
A
verloor, verloren
13
Q
verschuilen
A
verschool, verscholen
14
Q
verslinden
A
verslond, verslonden
15
Q
verzwelgen
A
verzwolg
16
Q
verzweren
A
verzwoor, verzoworen