Les 25 de stamtijden deel 2 Flashcards
1
Q
breken
A
brak, gebroken
2
Q
brengen
A
bracht, gebracht
3
Q
buigen
A
boog, gebogen
3
Q
brouwen
A
brouwde, gebrouwen
4
Q
denken
A
dacht, gedacht
5
Q
doen
A
deed, gedaan
6
Q
dragen
A
droeg, gedragen
7
Q
drijven
A
dreef, gedreven
8
Q
dringen
A
drong, gedrongen
9
Q
druipen
A
droop, gedropen
10
Q
duiken
A
dook, gedoken
11
Q
dwingen
A
dwong, gedwongen
12
Q
eten
A
at, gegeten
13
Q
fluiten
A
floot, gefloten
14
Q
gaan
A
ging, gegaan
15
Q
gebieden
A
gebood, geboden