Les 25 de stamtijden deel 1 Flashcards
1
Q
bakken
A
bakte, gebakken
2
Q
bannen
A
bande, gebannen
3
Q
bederven
A
bedierf, bedorven
4
Q
bedriegen
A
bedroog, bedrogen
5
Q
beginnen
A
begon, begonnen
6
Q
begraven
A
begroef, begraven
7
Q
belijden
A
beleed, beleden
8
Q
bergen
A
borg, geboren
9
Q
bevelen
A
beval, bevolen
10
Q
bezinnen
A
bezon, bezonnen
11
Q
bezwijken
A
bezweek, bezweken
12
Q
bidden
A
bad, gebeden
13
Q
bieden
A
bood, geboden
14
Q
bijten
A
beet, gebeten
15
Q
binden
A
bond, gebonden
16
Q
blazen
A
blies, geblazen