LES 40 Flashcards

1
Q

Fantasierijk

A

Creatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

je vraagt hulp

A

raadplegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

je bepaalt de plaat en tijd van een gebeurtenis

A

situeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stipt

A

precies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de voorstelling

A

de presentatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

toevallig

A

willekeurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de baas zijn over iets

A

controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

twee of meer dingen bij elkaar

A

combinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

je komt op een plaats aan

A

bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

alles wat te maken heeft met de manier waarop apparaten

A

techniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

iets onverwacht overmaken

A

overkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

compleet

A

volledig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

je laat iemands aandacht afdwalen

A

afleiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat sterk met de werkelijkheid overeenkomt

A

realistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

je verklaart iets

A

toelichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

iemand niet helpen

A

iemand in de kou laten staan

17
Q

je plannen geheim houden

A

niet in je kaarten laten zien

18
Q

geen kant uitkunnen

A

met de rug tegen de muur staan

19
Q

in een heel voordelige positie zitten

A

op rozen zitten