spreekwoorden Flashcards

1
Q

pilaarbijter

A

schijnheilig en hypocriet persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

met het hoofd tegen de muur lopen

A

Het onmogelijke proberen te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zo mak als een lammetje

A

Heel gedwee zijn / zaken ondergaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

parels voor de zwijnen werpen

A

geld of moeite verspillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een stok in het wiel steken

A

iemand saboteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het licht ergens op schijnen

A

iets verduidelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

door de mand vallen

A

ontmaskerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bij de duivel te biecht gaan

A

geheimen onthullen bij de vijand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bij iemand in het krijt staan

A

iemand iets verschuldigd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

op hete kolen zitten

A

ongeduldig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

omgekeerde wereld

A

het tegenovergestelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

elkaar bij de neus nemen

A

elkaar voor gek houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de teerling is geworpen

A

de beslissing is genomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de kaarten op tafel leggen

A

open zijn voor een onderhandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lachen als een boer met kiespijn

A

ongemeend lachen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ergens de gek mee scheren

A

iemand bespotten

17
Q

achter het net vissen

A

een kans missen

18
Q

iets door de vingers zien

A

er geen probleem van maken

19
Q

zijn pijlen verschieten

A

te snel alles geven/handelen

20
Q

de schouders eronder zetten

A

meehelpen/inzetten om iets te doen slagen

21
Q

iedereen moet zijn last dragen

A

iedereen heeft zijn eigen problemen

22
Q

geld in het water gooien

A

onnodig uitgeven

23
Q

de kap aan de haag hangen

A

ergens mee stoppen

24
Q

twee vliegen in een klap

A

efficiënt twee dingen samen nemen

25
Q

een oogje in het zijl houden

A

alert zijn/mensen controleren

26
Q
A