Spijsverteringsstelsel P Flashcards
algemeen spijsverteringsstelsel
- functie
- absorptie = digestei
- secretie
- motorisch = peristaltie
–> alles buiten mond, prox oesofagus & rectum = AZS
- endocrien - opbouw
- muscosa = epitheel
–> slokdarm = barriere, maag = secretoir, darm = resorptief
- submuscosa = bloedvaten, zenuwen, lymfe, klieren, bw, anti-gen-presenterende cellen
- musculares = gladspierweefsel
- serosa ≈adventitia bloedvat - delen
- mondholte
- keelholte
- slokdarm
- maag
- dunne darm
- dikke darm
- rectum
- anus
–> veneuze pelxus rectum recht in circulatie ≠ rest = v. porta
mondholte
- delen
- tong-gedeelte = smaakpapillen
- tand-gedeelte
- gehemelte: palatinum durum (hard) & palatinum molle (zacht)
- neusgedeelte: neusschelpen & ruiksensoren
- keelgedeeltje: keelholte & larynx
- trachea - functies
- kauwen = mechanisch verkleinen
–> evolutionair: plantaardig -> dierlijk = korter SVstelsel & andere tanden
- grotendeels automatisch door reflexen: prikkeling van smaak & tastsensoren
- druk afhankelijk van sensoren uit parodontale membraan = verbinden gebit x kaak
- lengte afhankelijk van gewoonte maar meestal 20-30 keer
- mimiek
- spraak
- speekselproductie: pH-regulatie, 1e stap vertering & immuniteit
- dieren: grijpfunctie & verdediging
tanden & tong
1) tanden
volwassen gebit = I2 C1 P2 M3 = totaal 32 tanden
melk gebit = I2 C1 M1 = totaal 20 tanden
–> code van tanden per kant
I = insisivi = snijtanden
C = canini = hoektand
P = premolare
M = molare
onder melktanden andere tanden groeien & omhoog duwen
–> pathologie: kapotte melktand = gemakkelijker aan de kant duwen = scheefgroeien van tanden
2) tong = voedsel vermengen met speeksel + reiniging gebit
- dwarsgestreept spierweefsel
- meerlagig verhoord plaveiselcelepitheel
- tonsil = ring van waldeyer = lymfoid weefsel
- smaakpapillen
–> vooraan = klein = zoet, zijkant = zuur & zout, achteraan = bitter
–> omami = door EW
werking mondholte
- motoriek
- peristalstiek = maag -> anus
- anti-peristaltiek = spuwen, hoesten, overgeven - absorptie
- enkel passief door diffusie
- geen eiwitten
- onmiddelijk in bloed - slik reflex
orale fase
- voedselverkleinen
- naar achterkant brengen door mong
niet meer willekeurig: door centrum van brokka
faryngeale fase
- voelen voedselbrok door receptoren
- openen BOF bovenste oesofageale sfincter & ontspannen glottis
oesofageale fase
- na 1/3 oesofagus = sluiten BOF & glottis opspannen
speeksel
samenstelling
1) water & slijm
2) alfa-amylase = ptyaline
- 1e stap van KH (amylum = zetmeel) metabolisme
- goede werking bij optimale pH: bij lege mond = 5,5, bij eten = 7
- zetmeel -> maltose, maltoriose & alfa-dextrinen
3) bicarbonaat = voor juiste pH
4) IgA
- immuno globulines tegen vreemde agentia
- productie door tonsillen
5) lyzozome = vertering & immuniteit
6) linguale lipase
- vetsplitsend
- vooral bij kinderen
3) grafiek
- meer speekselproductie = minder contact met afvoerbuis = meer gelijkend op weefselvloeistof
- toename Na & afname Ka = door Na-Ka-ATP-ase pompen
–> 3Na naar speeksel & 2Ka naar bloed baan
- Cl toename = passieve volger voor gelijkstellen van concentratie gradiënt
- HCO3- stijgt = daling van pH voorkomen
–> meer ionen = meer water aantrekken door stijging van osmotische waarde
4) functie
- vertering
- bescherming
- mechanisch
- smaak
- dorst (dorstsensoren & dorstcentrum
speekselklieren
- oorspeekselklier = gandula parotidea = sereus
- onderkaakspeekselklier = glandula submandibularis
- ondertongspeekselklier = glandula sublingualis
- buccale speekselklieren = in slijmvlies mondholte = mukeus
acinuscellen
- producerende cellen ruw product
- modificatie door afvoergangen
- sereus = waterrijk
- mukeus = slijmrijk
- samenstelling afh van aard van eten
regulering van speeksel
= salivatie centrum
- afferente receptoren in mond, maag, keel & slokdarm
- chemische & mechanische prikkeling
- PZS
- CZS
- nucleus salivatorius = regelcentrum in medulla oblongata
- bij afwijking activeren
- efferente stimuli
- ortho = vasocontrictie = minder ionen = minder speeksel -> droge mond bij stress
–> bijkomend: prodcutie van kallikreïne -> bradykine = sterkvasodilaterend
- para = vasodilatatie = meer ionen = meer speeksel
- lymfesysteem ondercontrole van silvatiecentrum = controle van emoties
slokdarm
- functie
- enkel transit = 7 sec
- weinig absortpie & secretie
- geen doorgang = wanden tegen elkaar door longen = bescherming reflux - samenstelling
- plaveiselcelepitheel
- veel elastine = grote voedingsbrok
- long & circ spiervezels
- proximaal = sneller contraherende vezels - sfincters
- BOF = skeletspierweefsel
- OOF = gladspierweefsel
- reflexmatige ontspanning na ontspanning van BOF
- transiente relaxaties door maagwerdijing & vetrijke maaltijden = reflux
maag
1) delen
- cardiadeel = grootste deel
–> OOF = cardiasfincter = deel rond sfincter
- fondusdeel = bovenste hoek
–> opstapeling van gassen door verteringsprocessen
- pylorum anterum = verbinding met duodenum
2) structuur maagwand
- veel plooiingen = groot maken oppervlakte
–> porximaal meer = foveolae = putjes
- plexus in maagwand voor autonomie te regelen
- longtidinale, circulaire & schuine spierlaag = voor anti- & peristaltische bewegingen
–> vermalen van eten
3) functies
- motoriek constante, zwakke maar onregelmatige peristaltiek
- absorptie: passief
–> afh van concentratiegradiënt, contractie, vetoplosbaarheid & ionisatiegraad
- secratie: HCl & enzymen
eerst nog enige vertering in centrum van voedselbolus door enzymen van speeksel
–> zuurte van maag zal dit na enige tijd niet functioneel maken
motoriek maag
- maaglediging
- normaal 3u
- vettig eten = 1-2u - hongercontracties
- gevoel van honger
- samentrekking van MMC = migrerende motorisch complex in hele GI
- fase 1 = geen contracties
- fase 2 = onregelmatige contracties
- fase 3 = regelmatige contracties
- onverteerde resten wegduwen = maag schoon houden - proximale deel = fondus & 1/3 cardia
- reserve van maag
- geen contracties - distale deel = pylorus & 2/3 cardia
- peristaltische bewegingen naar pylorussfincter
- retropulsies voor vermengingen
- maaginhoud legen = alleen als pylorussfincter opent = gereguleerd door duodenum
structuur klierbuis
1) lumen
2) halsslijmcellen = foveolaire cellen: mucus & bicarbonaat productie
–> bescherming tegen lage pH
3) parietale cellen = wandcellen = intrinsieke factoren
- HCl productie = zuur milieu pH = 1 voor denaturatie eiwitten & afbraak microben
- Ca voor binding met vitaminen voor voorkomen afbraak vb: vitB12
4) gespecialiseerde = zymogene cellen
- chiefcellen = pepsinogeen = eiwit & vet metabolsime
–> splitsen eiwitten & vetten
–> pepsinogeen - inhibitor-peptide in maag = pepsine
- enterochromaffineactige cellen = ECL-cellen = histamine productie voor betere doorbloeding = betere productie HCl
5) endocriene cellen
- D-cellen = somatostatine <=> histamine
–> inhibitie van HCl productie
- G-cellen = gastrine = motoriek & sectretie verbeteren (enzymen & HCl)
+ paneth-cellen = antibacterieël
pathologie = maagzwere,
1) helicobacter = slijmlaag als voedinsbron gebruiken
2) chronische stress = hoge hoeveelheid HCl
regulering maag
algemeen: vasoconstrictie = minder doorbloeding = minder secretie
- cefale fase
- reflex van olefactorische prikkels, visueel, smaak, tast, …
- secretie van enzymen zonder voedsel aanwezig - gastrische fase
- secretie door rek van maagwand
- pylorus rek = vrijkomen van gastrisch afscheidend polypeptide
- pylorus cellen produceren hierdoor gastrine
- verhoogde doorbloeding & motoriek van maag
- verhoogde secretie van alle enzymen <=> somatostatine
- pH < 2,5 = geen productie meer = autoregulatie - intestinale fase
- feedback van duodenum
- positieve feedback = niet genoeg enzymen = verhoogde secretie
- negatieve feedback = pH < 4 = productie van secretine = verminderde secretie, vooral van HCl
plasticiteit in maag
maagvulling
1. eten
2. verhoogde concentraties
3. cyclussen: hogere druk = uitrekken = lagere druk = compressie
–> receptieve relaxatie: spiertonus tegen gaan = maag laten vullen ≈rectum
4. eten over DW
5. reksensoren
6. ruggenmerg
7. fysiologische reacties
- hypothalamus = hongercentrum inhiberen
- verzadigingscentrum activeren
- verhoogde concentraties in maag
8. grote toename drk
maaglediging
1. voedselbolus voortduwen richting antrum pylorum
2. over DW van uitzetting AP
3. APS openen = antrum pylorum sfincter
4. naar duodenum
braken
- subliminale prikkel = onder drempelwaarde
- van maag & oesofagus tegelijk
- prikkel boven DW
- prikkel braakcentrum
- relexmatig contraheren diafragma: 50/50 fast/slow twitch vezels
- maaginhoud & duodenum uitbraken
geen verband met maagcontracties
ghreline & leptine
1) ghreline = hongerhormoon
- productie bij lege maag in fondus van maag
–> hongercontracties fundus zorgt voor hogere vrijstelling
- inhibitie bij volle maag
- verzadigings/hongercentrum van hypothalamus: honger stimuleren
- diabetes = verliezen van systeem
+ verhoogde lipide oxidatie van vetweefsel
2) leptine
- vrijgeven door vethoeveelheid
- veel vetweefsel = minder leptine = verzadiging
- gebruik van vetweefsel = meer = honger
dunne darm
delen
1) duodenum = 12 vingerige darm = hoefijzervorm
- aansluiting mer lever, galblaas & pancreas
2) jejenum
3) ilium = brushborder enzymen
functies
- grootste hoeveelheid vertering
- productie van hormonen & ontvangen hormonen van L, G & P
histologie
1) serosa = vorming van specifieke volgorde, mobiliteit & krokelingen van darm
- veel plooiingen & microvilli
- operatie = darm koorden
2) glad spierweefsel = longitundinaal, circulair & schuin = specifieke motoriek
3) submucosa = sterk gevasculariseerd & veel lymfe = darmvlok
- bovenste cellen = cytopempsis, onderste cellen = productie stoffen & enzymen
- snelle metastases van tumoren
4) musculares mucosa = laag spierweefsel net onder darmplooingen = voedselbolus mengen met enzymen
innervatie GI
OS = inhibitie secretie & motoriek via n. sympaticus <=> PS = n. vagus
plexussen
1. maag
- regulering motoriek = autonoom
- plexus voor sfincters
2. duodenum
- geen autonomie
- zenuwknoop in orgaan = controle door externe prikkels
3. plexus van Auerbach
- netwerk van neuronen & ganglia
- tussen longitudinale & circulaire spierlaag = myentrisch
- controle van motoriek
4. plexus van Meissner
- neuronale aftakingen van Auerbach
- in submucosa
- regulering kliersecretie
5. plexus subserosus
- onder serosa
- enkel vasomotoriek
doorbloeding GI
arterieel
- a. messenterica superior = ileum & jejenum
- a. coelicaus = duodenum
veneus
- v. messenterica
- v. porta = door lever
motoriek van dunne darm
- lokale bewegingen = darmvlokbewegingen & plooienpatroon
- bewegen van microvilli & darmplooien
- muscularis mucosa
- stoffen opnemen, enzymen afgeven & vermengen - segmentaire bewegingen
- enkele cm
- circulaire laag
- kneden van voedsel - grote bewegingen
- pendelbeweging = over lange afstand peri & antiperistaltische bewegingen
- propulsieve bewegingen = tussen segmenten vb: duodenum & jejenum
- migrerende bewegingen = naar dikke darm
- longitudinale laag
- pathologie = teveel versnellen = diarre
regulering motoriek
- bewegingen
- kleine bewegingen = circulair & musculares mucosae = single-unit
- grote bewegingen = longitudinaal = multi-unit - reflexen = onderlinge communicatie
- gastro-ileale reflex = hogere activiteit van ilium door vulling van maag
- ileo-gastrische reflex = verlaagde activiteit van maag door vulling van ileum
–> overvulling tegengaan: teveel = doorgeven aan bacterieën
- intestino-intestinale reflex = onderlinge reflexen op lokale overvullingen
- bulbus duodenum = zure chymus naar uitgang gal & pancreas brengen
secretie door de dunne darm
overal GI = water, slijm & bicarbonaat
- gehele dunne darm
- eiwitten = proteïnasen = chymotrypsine & trypsinogeen -> trypsine door enterokinase
- KH = disaccharidasen vb: maltase, lactase & sacchrase - brush border enzymen = op microvilli
- eiwitten = aminopeptidasen & enterokinase
- KH = oligosaccharidasen
- nucleotidase
resorbtie van water
1) water in GI
- 2 liter opgenomen
- 7 liter verteringssappen
–> feaces = 150ml
reabsorptie
- enkel osmotisch
- begin bij duodenum
2) dunne darm
paracellulair = veel permeabeler als andere weefsel
- vooral bij jejunum = meer water
transcellulair
- waterkanalen verschillend in voorkomen = verschil in permeabiliteit
- vooral ileum
- kanalen in diepte van crytpen
transporters die bijdrage bij water resobrptie
= dunne darm
vormen van osmotische gradient
1) Na & K
- Na/K-ATP-ase pomp
- intracellulaire Na C laag houden
- stijging van K = reflux door K-kanalen
–> uiteindelijke influx in weefsel door paracellulaire weg (samen met K vanuit slijmen)
- aandrijving van secundaire transportmechanismen
bijkomen
- Na/H-uitwisselaar
- Na-afh cotransporters voor glucose & AZ
2) Cl
- opname met NaCl
–> gekoppeld aan Na/H & Cl/HCO3-uitwisselaars
- ileum = specifieke Cl/HCO3-anionen-uitwisselaar
- cotransport: Na/K/2Cl ≈ nier
- secretie door cAMP-gestuurde ionenekanalan = CFTR
3) Mg
- slechte absorptie
- achterblijven & uitscheiden
- osmotische werking = water vasthouden
–> magnesiumsulfaat = laxeermiddel
algemene vertering van KH
1) omzetting van vast zetmeel tot oligosaccariden door alfa-amylase van speeksel
2) neutralisering van alfa-amylase door maagzuur
3) verderzetting omzetting + begin van vloeibaar zetmeel door enzymen in dunne darm
4) oligosaccariden
5) ecto-enzymen aan apicale membraan dunne darm
6) resobtie door enterocyten
- sodium-glucose transport protein 1 = SGLT1
- gekoppeld aan Na/K-ATP-ase die Na concentratie in toon houd
7) transport naar intersitium
- vrije diffusie
- GLUT2 voor glucose
- GLUT5 voor fructose
teveel
- sterke zuurreactie = chymus
–> algemene remming maaglediging als chymus nog te zuur is
- zuur wordt doorgeschoven naar dunne darm
- verminderde werking van enzymen voor vertering
- verhoogde secretie van klieren van brunner = mucinerijk secreet als bescherming tegen zure chymus
reactie = secretine ≈ H+ overmaat
maag
- remming maaglediging & secretie
- verminderde HCl productie & verhoogde HCO3- productie
duodenum
- verhoogde disaccaridase productie
- verhoogde alfa-amylase productie
algemene vertering van vetten
1) afbraak door linguale lipase = speeksel
2) afbraak door pepsine & maaglipase
3) afbraak door pancreaslipade
- afbraak = triglyceriden -> monoglyceriden
- hindering van bezetting met galzouten door colipase
4) emulgatie met galzouten = micellen
- groter opp voor contact met enzymen
- door waterige laag op apicale opp van entrocyten
5) opname van vetzuren & micellen
- micellen terug voeren naar lever = Enterohepatische cyclus
6) transport naar intersitium
- minder als 12C = directe diffusie
- meer = verwerken door GER
7) transport door lipoproteïnen: VLDL’s & chylomicronen
8) transport via lymfe
teveel
- overload in dunnedarm
- sectretine, CCK = cholycytokinine & GIP = gastric inhibitory polypeptide of glucose-dependent insulinotrpic peptide
–> vrijstellen remt maaglediging
maag
- verhoogde Gastric Lipase productie
- optimalisatie van pH voor enzumen
- vertraagde maaglediging
duodenum
- verhoogde pancreatic lipase productie
- verhoogde galzout productie
algemene vertering van eiwitten
1) afbraak door pepsine in maag
2) afbraak door pancreassappen
- afbraak = omzetting tot oligopeptiden
- trypsine = activatie door enteropeptidase aan de wand v/d dunne darm
3) opname door entrocyten
- H+ gekoppeld transport met Na/k-ATP-ase pompen
- omvorming tot AZ in cytoplasma
+ mogelijke opname door endocytose
- veel in kindertijd vb: Ig in borstmelk
- minder op latere leeftijd
- allergieën
1/2 van opgenomen AZ = van voorafgaande enzymen
slechts 5% ontsnapt aan dunne darm = verteren door bacteriën
teveel = PZ pancreazymine
maag
- remming maaglediging voor vertering via lipase
- verhoogde pepsine productie
duodenum
- verhoogde (chymo)trypsine productie
- (alle stoffen) meer lokale bewegingen & minder grote bewegingen
secretie door Lever
= eerst in galblaas
- inhoud
- galzouten
- cholesterol
- galkleurstoffen - regulering
- cefaal & gastrisch = gastrine
- intestinaal = CCK
- verslappen sfincter van Oddi & samentrekkingen spierweefsel rond galblaas
- enterohepatische kringloop = reabsorptie van galzouten uit dunne darm - galzouten
- micellen = zowel hydrofiel als hydrofoob = vetmetabolisme
- hydrofoob = lipofiel
- vanuit cholesterol
- meest voorkomende = cholzuur & chenodesoxycholzuur
- K of Na + glycine/taurine
afbraak door Lever
ontgiftiging
- farmaca
- genotsmiddelen: specerijen, caffeïne, alcohol, drugs
=> bioinactivering
- ureum = eiwitten
- bilirubine = RBC
- hormonen vb: steroidhormonen
pompen in pancreas
1) ruwproduct in acini
2) intralobulair
- actief transport van KHCO3
- toevoeging van ionen
3) extralobulair
- NaHCO3 toegevoegd
- door secretine & acetylcholine
- hogere stroomsnelheid = meer gelijkend op weefsel vloeistof
pompen = HCO3-/Cl uitwisselaar
- nood aan voldoende Cl in lumen
–> CTFR cystic fobrosis transmembrane conductance regulator
- activatie door cAMP & ATP
- verhoogde permeabiliteit door secretine & acetylcholine
- overtollig H = uitwisseling met Na door gradiënt van Na/K-ATP-ase pompen
secretie door pancreas exocrien
- secretieproducten
- HCO3- door pylorus reflex
- KH = alfa-amylase
- vet = pancreaslipase
- EW = trypsinogeen -> tyrpinse pas in duodenum, anders afbraak van afvoergang & pancreaszyimine
- DNA & RNA = ribunucleasen - regulering
- cefale fase = door voedsel in mond: vrijstellen van VIP door n. vagus
- gastrische fase = door maag rekking: vrijstellen van gastrine door maag
- intestinale fase = door zure chymus: vrijstellen van pancreaspolypeptide
–> productie in pancreas kop, vooral bij suiker tekort
- effecten = verhoogde secretie, PP specifiek vertraagde secretie voor goede concentratie enzymen - GLP = glucose/glucagon like peptide
- betacellen gevoeliger maken
- door veel KH
- meer insuline prodcutie
secretie door pancreas endocrien
- eilandjes van langerhand
alfa-cellen = glucagon
- verhoogde afscheiding door GIP glucose-dependent insulinotropic polypeptide & rechter n. vagus
- inhibitie door OS
beta-cellen = insuline
- stimulering door OS
- verhoogde afscheiding door GLP glucose/glucagon like peptide
–> beide afgeven door exocytose - delta cellen van pancreas
- somatostatine productie
- ook aanmaak door maag = D-cellen
- identiek aan GI-IH
- remming productie groeihromoon
- remming op insuline, glucagon, thyreotroophormoon
- remming maagzuurproductie & maagontlediging
dikke darm
- bacterieën
- aerobe op opp
- anaerobe in darmplooiien
- enige secretie = voedingstoffen voor bacterieën: water, optimaal pH, zware metalen, …
- absorptie = metabolieten: VitK&B, zware metalen (Ca & Mg)
- overgang = ileocaecale sfincter (van bauhin) & peyerse platen = steriel houden dunne darm - motoriek
- mengbewegingen
- 3 lengte spierbundels
- zakvormige ruimten = haustrae
- grote contractie na maaltijd in colon ascendens = gastro-colische reflex
- per dag 150g feaces - resorbtie van water
- actief door Na/K-atp-ase
- passief door Cl
- iliostoma = vloeibare feaces
- colonstoma = vaste
delen dikke darm
1) caecenum = blinder darm
- dieren = cellulose vertering, mensen = rudimentair
2) colon ascendens
3) colon transversa
4) colon descendens
5) sigmoïd
6) rectum
7) anaalkanaal
deficatie
1) vulling van rectum
2) receptieve relaxatie = geen toename van druk
3) over drempelwaarde
4) druktoename gemeten door
- reksensoren
- mechanosensoren in bekkenbodemspieren
5) actie potentiaal naar dorsale hoorn ruggenmerg
6) recto-anale inhiberende reflex
- rechtstreeks naar dunne darm = contractie rectum
- indirecte via inhibterend tussen neuron = relaxatie van interne sfincter
7) geen deficatie door skeletspeiren = sommotische sensorische cortex = continentie
- mucosa anaalkanaal ≈ huid: tast-, thermo- & nociceptieve sensoren
- voelen substantie van vulling
- gas = ontspanning mag
- vloeibaar = hoge conctractie nodig
–> niet aanwezig bij kinderen = defecatiereflex = meteen ontslasting
8) defecatie
- ontspannen van externe sfincter
- opspannen van diafragma & buikspieren = buikpers
lever
- cellen = hepatocyten
- hexagonaal
- grote cellen
- duidelijke kern
- sterke mito, RER & GA, … - doorbloeding
- centrale vene
- hoekpunten = driehoek van kiernan = A/N/L
- zones van gradiënten zuurstofdiffusie
zone 1 = aeroob = KH & vet
zone 2
zone 3 = anaeroob = fatty acids & glycolyse - oorsprong bloed
- 3/4 = v. porta
- 1/4 = a. hepatica
- afvoer = v. hepatica
- 60ml/min
functies van lever
- weinig gedifferenteerd = veel functies & hoog metabolisme
–> altijd 1/2°C hoger als lichaam
1) KH-metabolisme
- glucose gebruik als substraat voor energie
- overschot aan glucose = glycogeenstapelen = glycogenese
–> door insuline in bloed
- omvorming naar vetten & eiwitten
- vrijgeven van glucose door glucogenolyse
–> door glucagon
2) eiwit metabolisme
- hoge productie van enzymen
- productie van essentiele eiwitten vb: albumie, hemoglobine, fibrinogeen, …
- transaminerinsprocessen: BCAA’s alfa-C afspliten = alfa-ketoglutaraat -> glutamine -> pyruvaat
- deamineringsprocessen & afplitsen & afvoeren van ureum
3) vet metabolisme
- omzetting glucose in vetten
- cholesterol
- galzouten
- stapelen vetoplosbare vitaminen vb vit K bij bloedstolling & vit C
–> beide anti-oxidanten
5) bloedplasma
- stollingsfactoren: fibrinogeen, protrombine
- plasma-eiwitten buiten Ig
- cholesterolgehalte
galblaas
- structuur
- cilindrisch epitheel
- elastische BW
- fibromuscular coat = uitdrijving - functie
- vetvertering door micellen = galzouten
- zure chymus neutraliseren = HCO3-
- bevorderen darmperistaltiek - zwangerschap
- verhoogde productie progesteron
- algemene inhibitie van gladde spiervezels = geen uitdrijving
- vasodilatatie & verminder excretie in GI
- maagproblemen, galstenen door teveel water ontrokken
galblaasreflex
= afh van CKK
1) CKK
2) vertraagde maaglediging
3) vertraagde massa bewegingen in dunne darm & meer darmvlok bewegingen
4) hogere secretie van darmsappen, HCO3- & pancreassappen = lipasen
5) hogere motoriek galblaas = opnen sfincter
6) vrijgave van micellen
regulering van honger
= hypothalamus
- verzadigingscentrum ventromediaal
- omringd door hongercentrum
- setpoint: na een bepaald dieet bijna automatisch terugkeren naar standaardgewicht door meer/minder honger te induceren
korte termijnregeling = afh van vet & glucose concentratie
–> dal van lichaamsgewicht sochtens, pieken na maaltijden
1) eetlustopwekkende peptiden = orexogene
- ghreline: productie bij lege maag= hongercentrumprikkelen
- lichaamstemperatuur: laag = hongercentrumprikkelen
2) eetlustremmende peptiden = anorexogene
- insuline: - afhankelijke sensoren in hypothalamus
- CCK, somatostatine & glucagon
lange termijn = leptine = vermageringshormoon