Spijsverteringsstelsel P Flashcards

1
Q

algemeen spijsverteringsstelsel

A
  1. functie
    - absorptie = digestei
    - secretie
    - motorisch = peristaltie
    –> alles buiten mond, prox oesofagus & rectum = AZS
    - endocrien
  2. opbouw
    - muscosa = epitheel
    –> slokdarm = barriere, maag = secretoir, darm = resorptief
    - submuscosa = bloedvaten, zenuwen, lymfe, klieren, bw, anti-gen-presenterende cellen
    - musculares = gladspierweefsel
    - serosa ≈adventitia bloedvat
  3. delen
    - mondholte
    - keelholte
    - slokdarm
    - maag
    - dunne darm
    - dikke darm
    - rectum
    - anus
    –> veneuze pelxus rectum recht in circulatie ≠ rest = v. porta
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mondholte

A
  1. delen
    - tong-gedeelte = smaakpapillen
    - tand-gedeelte
    - gehemelte: palatinum durum (hard) & palatinum molle (zacht)
    - neusgedeelte: neusschelpen & ruiksensoren
    - keelgedeeltje: keelholte & larynx
    - trachea
  2. functies
    - kauwen = mechanisch verkleinen
    –> evolutionair: plantaardig -> dierlijk = korter SVstelsel & andere tanden
    - grotendeels automatisch door reflexen: prikkeling van smaak & tastsensoren
    - druk afhankelijk van sensoren uit parodontale membraan = verbinden gebit x kaak
    - lengte afhankelijk van gewoonte maar meestal 20-30 keer
  • mimiek
  • spraak
  • speekselproductie: pH-regulatie, 1e stap vertering & immuniteit
  • dieren: grijpfunctie & verdediging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tanden & tong

A

1) tanden
volwassen gebit = I2 C1 P2 M3 = totaal 32 tanden
melk gebit = I2 C1 M1 = totaal 20 tanden
–> code van tanden per kant
I = insisivi = snijtanden
C = canini = hoektand
P = premolare
M = molare
onder melktanden andere tanden groeien & omhoog duwen
–> pathologie: kapotte melktand = gemakkelijker aan de kant duwen = scheefgroeien van tanden

2) tong = voedsel vermengen met speeksel + reiniging gebit
- dwarsgestreept spierweefsel
- meerlagig verhoord plaveiselcelepitheel
- tonsil = ring van waldeyer = lymfoid weefsel
- smaakpapillen
–> vooraan = klein = zoet, zijkant = zuur & zout, achteraan = bitter
–> omami = door EW

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

werking mondholte

A
  1. motoriek
    - peristalstiek = maag -> anus
    - anti-peristaltiek = spuwen, hoesten, overgeven
  2. absorptie
    - enkel passief door diffusie
    - geen eiwitten
    - onmiddelijk in bloed
  3. slik reflex
    orale fase
    - voedselverkleinen
    - naar achterkant brengen door mong
    niet meer willekeurig: door centrum van brokka
    faryngeale fase
    - voelen voedselbrok door receptoren
    - openen BOF bovenste oesofageale sfincter & ontspannen glottis
    oesofageale fase
    - na 1/3 oesofagus = sluiten BOF & glottis opspannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

speeksel

A

samenstelling
1) water & slijm
2) alfa-amylase = ptyaline
- 1e stap van KH (amylum = zetmeel) metabolisme
- goede werking bij optimale pH: bij lege mond = 5,5, bij eten = 7
- zetmeel -> maltose, maltoriose & alfa-dextrinen
3) bicarbonaat = voor juiste pH
4) IgA
- immuno globulines tegen vreemde agentia
- productie door tonsillen
5) lyzozome = vertering & immuniteit
6) linguale lipase
- vetsplitsend
- vooral bij kinderen

3) grafiek
- meer speekselproductie = minder contact met afvoerbuis = meer gelijkend op weefselvloeistof
- toename Na & afname Ka = door Na-Ka-ATP-ase pompen
–> 3Na naar speeksel & 2Ka naar bloed baan
- Cl toename = passieve volger voor gelijkstellen van concentratie gradiënt
- HCO3- stijgt = daling van pH voorkomen
–> meer ionen = meer water aantrekken door stijging van osmotische waarde

4) functie
- vertering
- bescherming
- mechanisch
- smaak
- dorst (dorstsensoren & dorstcentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

speekselklieren

A
  1. oorspeekselklier = gandula parotidea = sereus
  2. onderkaakspeekselklier = glandula submandibularis
  3. ondertongspeekselklier = glandula sublingualis
  4. buccale speekselklieren = in slijmvlies mondholte = mukeus

acinuscellen
- producerende cellen ruw product
- modificatie door afvoergangen
- sereus = waterrijk
- mukeus = slijmrijk
- samenstelling afh van aard van eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

regulering van speeksel

A

= salivatie centrum

  1. afferente receptoren in mond, maag, keel & slokdarm
  2. chemische & mechanische prikkeling
  3. PZS
  4. CZS
  5. nucleus salivatorius = regelcentrum in medulla oblongata
  6. bij afwijking activeren
  7. efferente stimuli
    - ortho = vasocontrictie = minder ionen = minder speeksel -> droge mond bij stress
    –> bijkomend: prodcutie van kallikreïne -> bradykine = sterkvasodilaterend
    - para = vasodilatatie = meer ionen = meer speeksel
    - lymfesysteem ondercontrole van silvatiecentrum = controle van emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

slokdarm

A
  1. functie
    - enkel transit = 7 sec
    - weinig absortpie & secretie
    - geen doorgang = wanden tegen elkaar door longen = bescherming reflux
  2. samenstelling
    - plaveiselcelepitheel
    - veel elastine = grote voedingsbrok
    - long & circ spiervezels
    - proximaal = sneller contraherende vezels
  3. sfincters
    - BOF = skeletspierweefsel
    - OOF = gladspierweefsel
    - reflexmatige ontspanning na ontspanning van BOF
    - transiente relaxaties door maagwerdijing & vetrijke maaltijden = reflux
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

maag

A

1) delen
- cardiadeel = grootste deel
–> OOF = cardiasfincter = deel rond sfincter
- fondusdeel = bovenste hoek
–> opstapeling van gassen door verteringsprocessen
- pylorum anterum = verbinding met duodenum

2) structuur maagwand
- veel plooiingen = groot maken oppervlakte
–> porximaal meer = foveolae = putjes
- plexus in maagwand voor autonomie te regelen
- longtidinale, circulaire & schuine spierlaag = voor anti- & peristaltische bewegingen
–> vermalen van eten

3) functies
- motoriek constante, zwakke maar onregelmatige peristaltiek
- absorptie: passief
–> afh van concentratiegradiënt, contractie, vetoplosbaarheid & ionisatiegraad
- secratie: HCl & enzymen

eerst nog enige vertering in centrum van voedselbolus door enzymen van speeksel
–> zuurte van maag zal dit na enige tijd niet functioneel maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

motoriek maag

A
  1. maaglediging
    - normaal 3u
    - vettig eten = 1-2u
  2. hongercontracties
    - gevoel van honger
    - samentrekking van MMC = migrerende motorisch complex in hele GI
    - fase 1 = geen contracties
    - fase 2 = onregelmatige contracties
    - fase 3 = regelmatige contracties
    - onverteerde resten wegduwen = maag schoon houden
  3. proximale deel = fondus & 1/3 cardia
    - reserve van maag
    - geen contracties
  4. distale deel = pylorus & 2/3 cardia
    - peristaltische bewegingen naar pylorussfincter
    - retropulsies voor vermengingen
    - maaginhoud legen = alleen als pylorussfincter opent = gereguleerd door duodenum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

structuur klierbuis

A

1) lumen

2) halsslijmcellen = foveolaire cellen: mucus & bicarbonaat productie
–> bescherming tegen lage pH

3) parietale cellen = wandcellen = intrinsieke factoren
- HCl productie = zuur milieu pH = 1 voor denaturatie eiwitten & afbraak microben
- Ca voor binding met vitaminen voor voorkomen afbraak vb: vitB12

4) gespecialiseerde = zymogene cellen
- chiefcellen = pepsinogeen = eiwit & vet metabolsime
–> splitsen eiwitten & vetten
–> pepsinogeen - inhibitor-peptide in maag = pepsine
- enterochromaffineactige cellen = ECL-cellen = histamine productie voor betere doorbloeding = betere productie HCl

5) endocriene cellen
- D-cellen = somatostatine <=> histamine
–> inhibitie van HCl productie
- G-cellen = gastrine = motoriek & sectretie verbeteren (enzymen & HCl)

+ paneth-cellen = antibacterieël

pathologie = maagzwere,
1) helicobacter = slijmlaag als voedinsbron gebruiken
2) chronische stress = hoge hoeveelheid HCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

regulering maag

A

algemeen: vasoconstrictie = minder doorbloeding = minder secretie

  1. cefale fase
    - reflex van olefactorische prikkels, visueel, smaak, tast, …
    - secretie van enzymen zonder voedsel aanwezig
  2. gastrische fase
    - secretie door rek van maagwand
    - pylorus rek = vrijkomen van gastrisch afscheidend polypeptide
    - pylorus cellen produceren hierdoor gastrine
    - verhoogde doorbloeding & motoriek van maag
    - verhoogde secretie van alle enzymen <=> somatostatine
    - pH < 2,5 = geen productie meer = autoregulatie
  3. intestinale fase
    - feedback van duodenum
    - positieve feedback = niet genoeg enzymen = verhoogde secretie
    - negatieve feedback = pH < 4 = productie van secretine = verminderde secretie, vooral van HCl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

plasticiteit in maag

A

maagvulling
1. eten
2. verhoogde concentraties
3. cyclussen: hogere druk = uitrekken = lagere druk = compressie
–> receptieve relaxatie: spiertonus tegen gaan = maag laten vullen ≈rectum
4. eten over DW
5. reksensoren
6. ruggenmerg
7. fysiologische reacties
- hypothalamus = hongercentrum inhiberen
- verzadigingscentrum activeren
- verhoogde concentraties in maag
8. grote toename drk

maaglediging
1. voedselbolus voortduwen richting antrum pylorum
2. over DW van uitzetting AP
3. APS openen = antrum pylorum sfincter
4. naar duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

braken

A
  1. subliminale prikkel = onder drempelwaarde
  2. van maag & oesofagus tegelijk
  3. prikkel boven DW
  4. prikkel braakcentrum
  5. relexmatig contraheren diafragma: 50/50 fast/slow twitch vezels
  6. maaginhoud & duodenum uitbraken

geen verband met maagcontracties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ghreline & leptine

A

1) ghreline = hongerhormoon
- productie bij lege maag in fondus van maag
–> hongercontracties fundus zorgt voor hogere vrijstelling
- inhibitie bij volle maag
- verzadigings/hongercentrum van hypothalamus: honger stimuleren
- diabetes = verliezen van systeem
+ verhoogde lipide oxidatie van vetweefsel

2) leptine
- vrijgeven door vethoeveelheid
- veel vetweefsel = minder leptine = verzadiging
- gebruik van vetweefsel = meer = honger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dunne darm

A

delen
1) duodenum = 12 vingerige darm = hoefijzervorm
- aansluiting mer lever, galblaas & pancreas
2) jejenum
3) ilium = brushborder enzymen

functies
- grootste hoeveelheid vertering
- productie van hormonen & ontvangen hormonen van L, G & P

histologie
1) serosa = vorming van specifieke volgorde, mobiliteit & krokelingen van darm
- veel plooiingen & microvilli
- operatie = darm koorden
2) glad spierweefsel = longitundinaal, circulair & schuin = specifieke motoriek
3) submucosa = sterk gevasculariseerd & veel lymfe = darmvlok
- bovenste cellen = cytopempsis, onderste cellen = productie stoffen & enzymen
- snelle metastases van tumoren
4) musculares mucosa = laag spierweefsel net onder darmplooingen = voedselbolus mengen met enzymen

17
Q

innervatie GI

A

OS = inhibitie secretie & motoriek via n. sympaticus <=> PS = n. vagus

plexussen
1. maag
- regulering motoriek = autonoom
- plexus voor sfincters
2. duodenum
- geen autonomie
- zenuwknoop in orgaan = controle door externe prikkels
3. plexus van Auerbach
- netwerk van neuronen & ganglia
- tussen longitudinale & circulaire spierlaag = myentrisch
- controle van motoriek
4. plexus van Meissner
- neuronale aftakingen van Auerbach
- in submucosa
- regulering kliersecretie
5. plexus subserosus
- onder serosa
- enkel vasomotoriek

18
Q

doorbloeding GI

A

arterieel
- a. messenterica superior = ileum & jejenum
- a. coelicaus = duodenum

veneus
- v. messenterica
- v. porta = door lever

19
Q

motoriek van dunne darm

A
  1. lokale bewegingen = darmvlokbewegingen & plooienpatroon
    - bewegen van microvilli & darmplooien
    - muscularis mucosa
    - stoffen opnemen, enzymen afgeven & vermengen
  2. segmentaire bewegingen
    - enkele cm
    - circulaire laag
    - kneden van voedsel
  3. grote bewegingen
    - pendelbeweging = over lange afstand peri & antiperistaltische bewegingen
    - propulsieve bewegingen = tussen segmenten vb: duodenum & jejenum
    - migrerende bewegingen = naar dikke darm
    - longitudinale laag
    - pathologie = teveel versnellen = diarre
20
Q

regulering motoriek

A
  1. bewegingen
    - kleine bewegingen = circulair & musculares mucosae = single-unit
    - grote bewegingen = longitudinaal = multi-unit
  2. reflexen = onderlinge communicatie
    - gastro-ileale reflex = hogere activiteit van ilium door vulling van maag
    - ileo-gastrische reflex = verlaagde activiteit van maag door vulling van ileum
    –> overvulling tegengaan: teveel = doorgeven aan bacterieën
    - intestino-intestinale reflex = onderlinge reflexen op lokale overvullingen
    - bulbus duodenum = zure chymus naar uitgang gal & pancreas brengen
21
Q

secretie door de dunne darm

A

overal GI = water, slijm & bicarbonaat

  1. gehele dunne darm
    - eiwitten = proteïnasen = chymotrypsine & trypsinogeen -> trypsine door enterokinase
    - KH = disaccharidasen vb: maltase, lactase & sacchrase
  2. brush border enzymen = op microvilli
    - eiwitten = aminopeptidasen & enterokinase
    - KH = oligosaccharidasen
    - nucleotidase
22
Q

resorbtie van water

A

1) water in GI
- 2 liter opgenomen
- 7 liter verteringssappen
–> feaces = 150ml
reabsorptie
- enkel osmotisch
- begin bij duodenum

2) dunne darm
paracellulair = veel permeabeler als andere weefsel
- vooral bij jejunum = meer water
transcellulair
- waterkanalen verschillend in voorkomen = verschil in permeabiliteit
- vooral ileum
- kanalen in diepte van crytpen

23
Q

transporters die bijdrage bij water resobrptie

A

= dunne darm
vormen van osmotische gradient

1) Na & K
- Na/K-ATP-ase pomp
- intracellulaire Na C laag houden
- stijging van K = reflux door K-kanalen
–> uiteindelijke influx in weefsel door paracellulaire weg (samen met K vanuit slijmen)
- aandrijving van secundaire transportmechanismen
bijkomen
- Na/H-uitwisselaar
- Na-afh cotransporters voor glucose & AZ

2) Cl
- opname met NaCl
–> gekoppeld aan Na/H & Cl/HCO3-uitwisselaars
- ileum = specifieke Cl/HCO3-anionen-uitwisselaar
- cotransport: Na/K/2Cl ≈ nier
- secretie door cAMP-gestuurde ionenekanalan = CFTR

3) Mg
- slechte absorptie
- achterblijven & uitscheiden
- osmotische werking = water vasthouden
–> magnesiumsulfaat = laxeermiddel

24
Q

algemene vertering van KH

A

1) omzetting van vast zetmeel tot oligosaccariden door alfa-amylase van speeksel
2) neutralisering van alfa-amylase door maagzuur
3) verderzetting omzetting + begin van vloeibaar zetmeel door enzymen in dunne darm
4) oligosaccariden
5) ecto-enzymen aan apicale membraan dunne darm
6) resobtie door enterocyten
- sodium-glucose transport protein 1 = SGLT1
- gekoppeld aan Na/K-ATP-ase die Na concentratie in toon houd
7) transport naar intersitium
- vrije diffusie
- GLUT2 voor glucose
- GLUT5 voor fructose

teveel
- sterke zuurreactie = chymus
–> algemene remming maaglediging als chymus nog te zuur is
- zuur wordt doorgeschoven naar dunne darm
- verminderde werking van enzymen voor vertering
- verhoogde secretie van klieren van brunner = mucinerijk secreet als bescherming tegen zure chymus

reactie = secretine ≈ H+ overmaat
maag
- remming maaglediging & secretie
- verminderde HCl productie & verhoogde HCO3- productie
duodenum
- verhoogde disaccaridase productie
- verhoogde alfa-amylase productie

25
Q

algemene vertering van vetten

A

1) afbraak door linguale lipase = speeksel
2) afbraak door pepsine & maaglipase
3) afbraak door pancreaslipade
- afbraak = triglyceriden -> monoglyceriden
- hindering van bezetting met galzouten door colipase
4) emulgatie met galzouten = micellen
- groter opp voor contact met enzymen
- door waterige laag op apicale opp van entrocyten
5) opname van vetzuren & micellen
- micellen terug voeren naar lever = Enterohepatische cyclus
6) transport naar intersitium
- minder als 12C = directe diffusie
- meer = verwerken door GER
7) transport door lipoproteïnen: VLDL’s & chylomicronen
8) transport via lymfe

teveel
- overload in dunnedarm
- sectretine, CCK = cholycytokinine & GIP = gastric inhibitory polypeptide of glucose-dependent insulinotrpic peptide
–> vrijstellen remt maaglediging

maag
- verhoogde Gastric Lipase productie
- optimalisatie van pH voor enzumen
- vertraagde maaglediging
duodenum
- verhoogde pancreatic lipase productie
- verhoogde galzout productie

26
Q

algemene vertering van eiwitten

A

1) afbraak door pepsine in maag
2) afbraak door pancreassappen
- afbraak = omzetting tot oligopeptiden
- trypsine = activatie door enteropeptidase aan de wand v/d dunne darm
3) opname door entrocyten
- H+ gekoppeld transport met Na/k-ATP-ase pompen
- omvorming tot AZ in cytoplasma
+ mogelijke opname door endocytose
- veel in kindertijd vb: Ig in borstmelk
- minder op latere leeftijd
- allergieën

1/2 van opgenomen AZ = van voorafgaande enzymen
slechts 5% ontsnapt aan dunne darm = verteren door bacteriën

teveel = PZ pancreazymine
maag
- remming maaglediging voor vertering via lipase
- verhoogde pepsine productie
duodenum
- verhoogde (chymo)trypsine productie
- (alle stoffen) meer lokale bewegingen & minder grote bewegingen

27
Q

secretie door Lever

A

= eerst in galblaas

  1. inhoud
    - galzouten
    - cholesterol
    - galkleurstoffen
  2. regulering
    - cefaal & gastrisch = gastrine
    - intestinaal = CCK
    - verslappen sfincter van Oddi & samentrekkingen spierweefsel rond galblaas
    - enterohepatische kringloop = reabsorptie van galzouten uit dunne darm
  3. galzouten
    - micellen = zowel hydrofiel als hydrofoob = vetmetabolisme
    - hydrofoob = lipofiel
    - vanuit cholesterol
    - meest voorkomende = cholzuur & chenodesoxycholzuur
    - K of Na + glycine/taurine
28
Q

afbraak door Lever

A

ontgiftiging
- farmaca
- genotsmiddelen: specerijen, caffeïne, alcohol, drugs
=> bioinactivering
- ureum = eiwitten
- bilirubine = RBC
- hormonen vb: steroidhormonen

29
Q

pompen in pancreas

A

1) ruwproduct in acini

2) intralobulair
- actief transport van KHCO3
- toevoeging van ionen

3) extralobulair
- NaHCO3 toegevoegd
- door secretine & acetylcholine
- hogere stroomsnelheid = meer gelijkend op weefsel vloeistof
pompen = HCO3-/Cl uitwisselaar
- nood aan voldoende Cl in lumen
–> CTFR cystic fobrosis transmembrane conductance regulator
- activatie door cAMP & ATP
- verhoogde permeabiliteit door secretine & acetylcholine
- overtollig H = uitwisseling met Na door gradiënt van Na/K-ATP-ase pompen

30
Q

secretie door pancreas exocrien

A
  1. secretieproducten
    - HCO3- door pylorus reflex
    - KH = alfa-amylase
    - vet = pancreaslipase
    - EW = trypsinogeen -> tyrpinse pas in duodenum, anders afbraak van afvoergang & pancreaszyimine
    - DNA & RNA = ribunucleasen
  2. regulering
    - cefale fase = door voedsel in mond: vrijstellen van VIP door n. vagus
    - gastrische fase = door maag rekking: vrijstellen van gastrine door maag
    - intestinale fase = door zure chymus: vrijstellen van pancreaspolypeptide
    –> productie in pancreas kop, vooral bij suiker tekort
    - effecten = verhoogde secretie, PP specifiek vertraagde secretie voor goede concentratie enzymen
  3. GLP = glucose/glucagon like peptide
    - betacellen gevoeliger maken
    - door veel KH
    - meer insuline prodcutie
31
Q

secretie door pancreas endocrien

A
  1. eilandjes van langerhand
    alfa-cellen = glucagon
    - verhoogde afscheiding door GIP glucose-dependent insulinotropic polypeptide & rechter n. vagus
    - inhibitie door OS
    beta-cellen = insuline
    - stimulering door OS
    - verhoogde afscheiding door GLP glucose/glucagon like peptide
    –> beide afgeven door exocytose
  2. delta cellen van pancreas
    - somatostatine productie
    - ook aanmaak door maag = D-cellen
    - identiek aan GI-IH
    - remming productie groeihromoon
    - remming op insuline, glucagon, thyreotroophormoon
    - remming maagzuurproductie & maagontlediging
32
Q

dikke darm

A
  1. bacterieën
    - aerobe op opp
    - anaerobe in darmplooiien
    - enige secretie = voedingstoffen voor bacterieën: water, optimaal pH, zware metalen, …
    - absorptie = metabolieten: VitK&B, zware metalen (Ca & Mg)
    - overgang = ileocaecale sfincter (van bauhin) & peyerse platen = steriel houden dunne darm
  2. motoriek
    - mengbewegingen
    - 3 lengte spierbundels
    - zakvormige ruimten = haustrae
    - grote contractie na maaltijd in colon ascendens = gastro-colische reflex
    - per dag 150g feaces
  3. resorbtie van water
    - actief door Na/K-atp-ase
    - passief door Cl
    - iliostoma = vloeibare feaces
    - colonstoma = vaste
33
Q

delen dikke darm

A

1) caecenum = blinder darm
- dieren = cellulose vertering, mensen = rudimentair
2) colon ascendens
3) colon transversa
4) colon descendens
5) sigmoïd
6) rectum
7) anaalkanaal

34
Q

deficatie

A

1) vulling van rectum
2) receptieve relaxatie = geen toename van druk
3) over drempelwaarde
4) druktoename gemeten door
- reksensoren
- mechanosensoren in bekkenbodemspieren
5) actie potentiaal naar dorsale hoorn ruggenmerg
6) recto-anale inhiberende reflex
- rechtstreeks naar dunne darm = contractie rectum
- indirecte via inhibterend tussen neuron = relaxatie van interne sfincter
7) geen deficatie door skeletspeiren = sommotische sensorische cortex = continentie
- mucosa anaalkanaal ≈ huid: tast-, thermo- & nociceptieve sensoren
- voelen substantie van vulling
- gas = ontspanning mag
- vloeibaar = hoge conctractie nodig
–> niet aanwezig bij kinderen = defecatiereflex = meteen ontslasting
8) defecatie
- ontspannen van externe sfincter
- opspannen van diafragma & buikspieren = buikpers

35
Q

lever

A
  1. cellen = hepatocyten
    - hexagonaal
    - grote cellen
    - duidelijke kern
    - sterke mito, RER & GA, …
  2. doorbloeding
    - centrale vene
    - hoekpunten = driehoek van kiernan = A/N/L
    - zones van gradiënten zuurstofdiffusie
    zone 1 = aeroob = KH & vet
    zone 2
    zone 3 = anaeroob = fatty acids & glycolyse
  3. oorsprong bloed
    - 3/4 = v. porta
    - 1/4 = a. hepatica
    - afvoer = v. hepatica
    - 60ml/min
36
Q

functies van lever

A
  • weinig gedifferenteerd = veel functies & hoog metabolisme
    –> altijd 1/2°C hoger als lichaam

1) KH-metabolisme
- glucose gebruik als substraat voor energie
- overschot aan glucose = glycogeenstapelen = glycogenese
–> door insuline in bloed
- omvorming naar vetten & eiwitten
- vrijgeven van glucose door glucogenolyse
–> door glucagon

2) eiwit metabolisme
- hoge productie van enzymen
- productie van essentiele eiwitten vb: albumie, hemoglobine, fibrinogeen, …
- transaminerinsprocessen: BCAA’s alfa-C afspliten = alfa-ketoglutaraat -> glutamine -> pyruvaat
- deamineringsprocessen & afplitsen & afvoeren van ureum

3) vet metabolisme
- omzetting glucose in vetten
- cholesterol
- galzouten
- stapelen vetoplosbare vitaminen vb vit K bij bloedstolling & vit C
–> beide anti-oxidanten

5) bloedplasma
- stollingsfactoren: fibrinogeen, protrombine
- plasma-eiwitten buiten Ig
- cholesterolgehalte

37
Q

galblaas

A
  1. structuur
    - cilindrisch epitheel
    - elastische BW
    - fibromuscular coat = uitdrijving
  2. functie
    - vetvertering door micellen = galzouten
    - zure chymus neutraliseren = HCO3-
    - bevorderen darmperistaltiek
  3. zwangerschap
    - verhoogde productie progesteron
    - algemene inhibitie van gladde spiervezels = geen uitdrijving
    - vasodilatatie & verminder excretie in GI
    - maagproblemen, galstenen door teveel water ontrokken
38
Q

galblaasreflex

A

= afh van CKK

1) CKK
2) vertraagde maaglediging
3) vertraagde massa bewegingen in dunne darm & meer darmvlok bewegingen
4) hogere secretie van darmsappen, HCO3- & pancreassappen = lipasen
5) hogere motoriek galblaas = opnen sfincter
6) vrijgave van micellen

39
Q

regulering van honger

A

= hypothalamus
- verzadigingscentrum ventromediaal
- omringd door hongercentrum
- setpoint: na een bepaald dieet bijna automatisch terugkeren naar standaardgewicht door meer/minder honger te induceren

korte termijnregeling = afh van vet & glucose concentratie
–> dal van lichaamsgewicht sochtens, pieken na maaltijden
1) eetlustopwekkende peptiden = orexogene
- ghreline: productie bij lege maag= hongercentrumprikkelen
- lichaamstemperatuur: laag = hongercentrumprikkelen
2) eetlustremmende peptiden = anorexogene
- insuline: - afhankelijke sensoren in hypothalamus
- CCK, somatostatine & glucagon

lange termijn = leptine = vermageringshormoon