Exo- & Endocrien P Flashcards
nieren
functies
1) exocrien
- filteren bloed & uitscheiden afvalstoffen
- osmoregulatie & volume regulatie
- regulatie zuur-base
- regulatie elektrolyten huishouding
2) endocrien
- epo
- renine
- calcitsiol = vit D = Ca metabolisme
doorbloeding = a & v renalis
delen: cortex = schors & medulla = merg
- zowel in cortex als medulla nefronen
–> cortex > medulla
- medulla = verzamelbuisjes die leiden tot nierkelk
1) nefronen
2) calix minor = kleine verzamelbuisjes
3) calix major
4) pyelum = nierkelken
nefornen
= kleinste functionele eenheid
- filteren van bloed
- ruime overcapaciteit = maar 1 echt nodig
- corticale negronen = bijna volledig in schors buiten laatste deel
- juxtramedullaire nefronen = glomeruli bij overgang schors/merg
1) lichaampjes van malpighi = blaasje
2) glomerelus = bloedvaten met gefenestreerd endotheel
3) kapsel van bouwman = gefenestreerd epitheel
= filtratie
4) tubulus contortus proximalis = primaire kronkelbuis
5) lis van Henle
6) juxtra glomerulair apparaat = connectie afferent bloedvat x tubulus distalis
ook mesangium genoemd
–> tubulus cellen produceren renine = macula densa
–> endotheelcellen produceren epo = juxtraglomerulaire cellen
7) tubulus contortus distalis = secundaire kronkelbuis
= resporptie
8) tubulus colligens = verzamelbuis
filtratie
- enkel in glomerelus
- 20-50 paralelle cappilairen
- vas afferens > efferens = vorming van druk
- 3 lagen
endotheel van cappilairen = gefenesteerd
lamina basalis
- dikker als andere weefsels
- bepaalt uiteindelijke filtratie
- max 100 & minder goed permeabel door negatieve stoffen
- albumine kan niet passeren
epitheel van kapsel van bouwman
doorstroming
1. renale bloedstroom = 20% = 1,1l
2. renale plasmastroom = hematocriet van 45% = 675 ml
- 10% van bloed dient voor O2 = voornamelijk anaeroob werken
3. 125 ml filtreren = voorurine = ultrafiltraat
4. 124 ml resabsorptie samen met andere stoffen
5. 1 ml/min = urine = diurese
meten filtratie
- inuline = geen reabsorptie = meten van excretie
–> oud - creatinine klaring
CDK klaring - jong = stadia 1 = 90+
- stadia = 4->5 = dialyse nodig
+ para-aminohippuurzuur voor plasmadoorstroming te bepalen
filtratiedrukken
- hartzijde = hydrostatische druk & colloid osmotische druk
- weefselzijde = hydrostatische druk & cristaoid osmotische druk
–> geen colloid want eiwitten worden niet gefiltreerd
evenwicht is mogelijk = filtratie-evenwicht = starling-evenwicht
als: hydrostatische druk wordt bereikt door colloïdosmotische druk
–> komt normaal niet voor
weizigingen van bloeddruk = autoregulatie om filtratie te behouden
1) myogene responsie
- te laag = vas afferens verdikken & efferens vernauwen = druk verhogen
<=> te hoog
–> over drempelwaarde = effectieve weiziging van filtratie
2) juxtraglomerulaire apparaat = RAAS systeem
tubulus contortus proximalis cellen
cellen
- dik: borstelzoom aan lumen
- veel mito & andere = transport functie
- permeabel voor water: aquaporine-type1-moleculen
–> niet gevoelig voor ADH
- max 70% reabsorptie
tubulus contortus proximalis stoffen
opname
1. Na
- 2/3
- 75% gekoppeld aan Cl, 25% gekoppeld aan HCO3-
- kleine fractie door cotransport met glucose & AZ
2. K
- 2/3
- paracellulair door solvent drag samen met H2O
3. Mg, Ca & HCO3-
afgifte
- creatinine
- ureum = geen opname maar ook geen afgifte
- lichaamseigen: acetylcholine, adrenaline & histamine
- lichaamsvreemd: peniciline, para-aminohippuurzuur
tubulus contortus proximalis eerste deel
- algemeen
- enkel transcellulair
- luminale/apicale membraan = urine zijde
- peritubulaire/basolaterale membraan = bloedzijde - urine -> IN
- Na/H-antiport Na = IN
- gebruik bij acidose
- Na/glucose-symport
- tubulair maximun sneller bereik bij bezetting door verschillende soorten sacchariden - IN -> bloed
- Na/K-anitport = Na EX
- K/HCO3-antiport = K EX
- koppeling aan Na/H & Na/K poorten
- gebruik bij acidose - endocytose van eiwitten
tubulus contortus proximalis tweede deel
- van urine naar intracellulair = koppeling
- Na/anion-antiport = Na IN
- Cl/anion-antiport = Cl IN ≠ passieve volger
– - van intracellulair naar bloed
- Na/K-ATP-ase-pomp = Na EX
- K/Cl-symport = beide EX - van urine naar bloed = paracellulair (tussen gapjunctions)
- Na & Cl pasage
- K & Mg = + lading vormt watermantel = opname
–> solvent drag: reabsorptie door normale recuperatie van water = volgen
nierdrempel
- filtratie van glucose & AZ afh van maximale absorptiecapaciteit
- microvilli
- mitochondiron
- specifieke transporters - over DW in C
- hyperglycermie bij diabetes
- hoge eiwitafbraak na intense inspanning - geen volledige reabsoprtie
- eiwitten & glucose in urine
lis van henle
- dalend deel
- platte cellen met weinig celorganellen
- permeabel voor water
- inpermeabel voor stoffen
- stijgende osmotische waarden in urine door ontrekking water
- wordt gevolgd met stijgende osmotische waarde in weefsel gemaakt door opstijgend deel
- in bocht = 1200-1400 mosm/l
- langer corticaal als medulaire nefronen - dun stijgend deel
- inpermeabel voor water
- permeabel voor stoffen
- passieve opname door hoge osmotische waardes
- dalende osmotische waarden - dik stijgend deel
- actieve opname van stoffen door gedaalde osmotische waardes
- - microvilli & transport moleculen
- cotransporter door Na/K-ATP-ase = passieve volger chool = totaal: Na/K/2Cl
- maximaal isotoon: hypertone urine pas in distale tubulus - bloedvaten = tegenovergestelde richting vloeien
- omgekeerde osmotische drukken = continue absoptie vanuit cellen
plafondwaarde = maximale uitwisseling
- uitmonden in vasa recta
- tijdens afdaling = diffusie van stoffen & O2 (maar geen eiwitten) naar opstijgende deel
–> bocht = sterke osmotische waarde & hypertonie van RBC
–> cellen rond bocht = anaerobe metabolisme
- opname van water = hogere outflow als inflow van bloed
distale tubulus & verzamelbuis
- urine
- 15% over
- permeabiliteit afh van hormonen
- faculateive terugresorptie
- uiteindelijke urine bepalen
- opname afh van homeostasen
- mogelijkheid tot sterke hypertonie - pompen
- luminaal = Na/Cl-symport = beiden IN
- basolateraal = Na/K-antiport
regulering
1. ADH = anti-diuretische hormoon
- regulering aquaporine II kanalen
- 100% luminale membraan & 75% basolateraal
2. aldosteron
- stimulering door angiotensine II, ACTH & hoge extracellulaire K
- verhoogd Na-transport door meer Na/K-ATP-ase, meer ATP-ase vrijstellen & hogere transcriptie mito enzymen
- regulatie van Ca transport
- binding aan transport eiwit vit D
- gestimuleerd door parathyroïdhormoon PTH
urether & blaas
1) urether
- longitudinale & circulaire spieren = druk& weerstand opbouwen
- overgangsepitheel = afh van volling uitrekking
- 2 sfincters = urether afsluiten van pyelum
- peristaltieksche golf elke 10sec-3min
–> vaker & krachtiger oor parasympatische ZS
- strart vanuit pacemakercellen nierbekken
2) urineblaas
- mucosa = overgangsepitheel
- muscularis = 3 lagen
blaasvulling ≈maag
1) vullen zonder vorm verandering door stressrelaxatie ≈ receptieve relaxatie maag
2) over blaascapaciteit van 400ml= mictie drempelwaarde
3) reksensoren prikkelen
4) neuron in ruggenmerg = contractie van blaas
5) inhiberent interneuron in ruggenmerg = ontspanning van interne sfincter
–> mictie reflex
6) extern tegenhouden tot effectieve mictie
osmoregulatie
urine
- grote variatie afh van nood
- hypertone urine = dorst <=> hypotoon = veel plassen
- meestal licht hypertoon
- meten door SD = soortelijke dichtheid
- isotoon = 1.010
- maximale = 1.200/1.400 in lis van henle
aanpassingen van osmotische waarde
1. te hoog = te weinig water of te veel ionen
- gelijke fysiologische effecten als te laag bloedvolume
2. meting door sensoren
- centrale = hypothalamus
- perifere = nier
- barosensoren door samenhang met bloedvolume
- kristalloïd osmotische druk bepalen
- geen controle over colloïd via nier maar albumine productie in lever
3. doorsturen naar regelcentra = hypothalamus
4. prikkeling dorstcentrum & juxtraglomerulair apparaat
5. verhoogde water opname & verlaagde water excretie (opname van Na door aldosteron)
volume regulatie
- normale omstandigheiden
- intracellulair volume ICV & extracellulair volume ECV
- enkel effectief circulerend volume meetbaar
- ECV = 2xICV met zelfde osmotische waarden
- veranderingen in ICV veranderen ECV automatisch
- algemene verandering = NaCl C controleren
- sensoren = hoge & lage druk atriale volumesenosoren & osmosensorenin hypothalamus - intrisieke regulering
- ADH
- RAAS - extrinsieke regulering
- ANP & BNP
- orthosympatische activiteit:
- dorstcentrum = regulering vasoconstrictie (voornamelijk veneus)
- meer receptoren op vas afferens als efferens = andere verhouding = drukgradiënt
- regulering NaCl resobrtie
ANP & BNP
= atraiaal & brain natriuetische factor
1. rekking van myocard of hoge Na C
2. productie van ANP & BNP
- ANP = in atria
- BNP = in hersenen & ventrikels
- opslag in atriale granula
3. fysiologische effecten = reflex van Henry & Gauer
- remming Na absorptie nier = meer urine
- verhoging van GFR = algemene filtratie
- remming RAAS systeem
- vasodilatatie
- verhoogde permeabiliteit membranen
4. verlaging van bloedvolume
acidose & alkanose
respiratoir = pCO2 afwijking door longen
metabool = HCO3- afwijking door nieren
–> neutrale pH kan ook door dubbele afwijking zijn
acidose = teveel H+
alkanose = teweinig H+
1) acidose
- respiratoir = te hoge pCO2
- metabool = te lage HCO3-
2) alkanose
- respiratoir = te lage pCO2
- metabool = te hoge HCO3-
herstellen
- respiratoir = door nieren
- metabool = door longen
- leven enkel mogelijk 6,8-7,8
–> CO2 = vluchtig = longen
–> melkzuur (KH anaeroob), acetoazijnzuur (vetverbranding) & zwavelzuur (eiwitten) niet = nieren
alkalireserve = NaHCO3
NaHCO3 + H+ -> H2CO3 + Na+
op = metabole acidose
reabsorptie: vooral proximale tubulus
- proximale: Na/H-uitwisseling
- lis van henle: Na/H in opstijgend deel
- distale: elektrogene & niet-elketrogene (met K)
soorten buffers
1) koolzuur anhydrase
2) fosfaat buffers
- NaHPO4 + H+ <=> H2PO4 + Na+
- anorganische fosfaatverbindingen
- uitscheiding in urine
–> Na kan samen met HCO3- verder opgenomen worden
3) plasma-eiwit buffers
- bindingen met eiwitten in plasma
- in bloed = eiwitten functioneren best op pH = 7,4
–> bij afwijkingen binden
4) hemoglobine = vorming van carbahemoglobine
–> voornamelijkste buffer in bloed samen met HCO3-
5) ammoniakbuffer
- door desaminering van AZ
- NH3 in voor urine = 2 wegen
1) NH3 + H+ -> NH4+ + Cl -> NH4Cl = opname
2) Na/H-uitwisselingsysteem