Spaans Flashcards
Hallo (Spaans)
Hola (Spaans)
Hoe gaat het? (Spaans)
¿Cómo estás? (Spaans)
Dank je wel (Spaans)
Gracias (Spaans)
Dank je wel voor je hulp (Spaans)
Gracias por tu ayuda (Spaans)
Appel (Spaans)
Manzana (Spaans)
Ik eet een appel (Spaans)
Como una manzana (Spaans)
Huis (Spaans)
Casa (Spaans)
Ik woon in een huis (Spaans)
Vivo en una casa (Spaans)
Kat (Spaans)
Gato (Spaans)
De kat slaapt op het bed (Spaans)
El gato duerme en la cama (Spaans)
Hond (Spaans)
Perro (Spaans)
Mijn hond houdt van rennen (Spaans)
Mi perro le gusta correr (Spaans)
Boek (Spaans)
Libro (Spaans)
Ik lees een boek (Spaans)
Leo un libro (Spaans)
School (Spaans)
Escuela (Spaans)
De school is gesloten (Spaans)
La escuela está cerrada (Spaans)
Vrienden (Spaans)
Amigos (Spaans)
Ik houd van mijn vrienden (Spaans)
Me gustan mis amigos (Spaans)
Tafel (Spaans)
Mesa (Spaans)
De tafel is rond (Spaans)
La mesa es redonda (Spaans)
Bloem (Spaans)
Flor (Spaans)
Ik houd van deze bloem (Spaans)
Me gusta esta flor (Spaans)
Auto (Spaans)
Coche (Spaans)
De auto is groen (Spaans)
El coche es verde (Spaans)
Raam (Spaans)
Ventana (Spaans)
Het raam is open (Spaans)
La ventana está abierta (Spaans)
Kamer (Spaans)
Habitación (Spaans)
Mijn kamer is klein (Spaans)
Mi habitación es pequeña (Spaans)
Keuken (Spaans)
Cocina (Spaans)
De keuken is schoon (Spaans)
La cocina está limpia (Spaans)
Stoel (Spaans)
Silla (Spaans)
De stoel is comfortabel (Spaans)
La silla es cómoda (Spaans)
Apparaat (Spaans)
Aparato (Spaans)
Het apparaat werkt (Spaans)
El aparato funciona (Spaans)
Deur (Spaans)
Puerta (Spaans)
De deur is gesloten (Spaans)
La puerta está cerrada (Spaans)
Tuin (Spaans)
Jardín (Spaans)
De tuin is mooi (Spaans)
El jardín es bonito (Spaans)
Ochtend (Spaans)
Mañana (Spaans)
Het is ochtend (Spaans)
Es de mañana (Spaans)
Nacht (Spaans)
Noche (Spaans)
Het is nacht (Spaans)
Es de noche (Spaans)
Boekwinkel (Spaans)
Librería (Spaans)
Ik ga naar de boekwinkel (Spaans)
Voy a la librería (Spaans)
Straat (Spaans)
Calle (Spaans)
De straat is druk (Spaans)
La calle está ocupada (Spaans)
Winkel (Spaans)
Tienda (Spaans)
De winkel is dichtbij (Spaans)
La tienda está cerca (Spaans)
Restaurant (Spaans)
Restaurante (Spaans)
Het restaurant is groot (Spaans)
El restaurante es grande (Spaans)
Brood (Spaans)
Pan (Spaans)
Ik koop brood (Spaans)
Compro pan (Spaans)
Fruit (Spaans)
Fruta (Spaans)
Ik eet fruit (Spaans)
Como fruta (Spaans)
Vliegtuig (Spaans)
Avión (Spaans)
Het vliegtuig is snel (Spaans)
El avión es rápido (Spaans)
Hola (Spaans)
Hallo (Spaans)
¿Cómo estás? (Spaans)
Hoe gaat het? (Spaans)
Gracias (Spaans)
Dank je wel (Spaans)
Gracias por tu ayuda (Spaans)
Dank je wel voor je hulp (Spaans)
Manzana (Spaans)
Appel (Spaans)
Como una manzana (Spaans)
Ik eet een appel (Spaans)
Casa (Spaans)
Huis (Spaans)
Vivo en una casa (Spaans)
Ik woon in een huis (Spaans)
Gato (Spaans)
Kat (Spaans)
El gato duerme en la cama (Spaans)
De kat slaapt op het bed (Spaans)
Perro (Spaans)
Hond (Spaans)
Mi perro le gusta correr (Spaans)
Mijn hond houdt van rennen (Spaans)
Libro (Spaans)
Boek (Spaans)
Leo un libro (Spaans)
Ik lees een boek (Spaans)
Escuela (Spaans)
School (Spaans)
La escuela está cerrada (Spaans)
De school is gesloten (Spaans)
Amigos (Spaans)
Vrienden (Spaans)
Me gustan mis amigos (Spaans)
Ik houd van mijn vrienden (Spaans)
Mesa (Spaans)
Tafel (Spaans)
La mesa es redonda (Spaans)
De tafel is rond (Spaans)
Flor (Spaans)
Bloem (Spaans)
Me gusta esta flor (Spaans)
Ik houd van deze bloem (Spaans)
Coche (Spaans)
Auto (Spaans)
El coche es verde (Spaans)
De auto is groen (Spaans)
Ventana (Spaans)
Raam (Spaans)
La ventana está abierta (Spaans)
Het raam is open (Spaans)
Habitación (Spaans)
Kamer (Spaans)
Mi habitación es pequeña (Spaans)
Mijn kamer is klein (Spaans)
Cocina (Spaans)
Keuken (Spaans)
La cocina está limpia (Spaans)
De keuken is schoon (Spaans)
Silla (Spaans)
Stoel (Spaans)
La silla es cómoda (Spaans)
De stoel is comfortabel (Spaans)
Aparato (Spaans)
Apparaat (Spaans)
El aparato funciona (Spaans)
Het apparaat werkt (Spaans)
Puerta (Spaans)
Deur (Spaans)
La puerta está cerrada (Spaans)
De deur is gesloten (Spaans)
Jardín (Spaans)
Tuin (Spaans)
El jardín es bonito (Spaans)
De tuin is mooi (Spaans)
Mañana (Spaans)
Ochtend (Spaans)
Es de mañana (Spaans)
Het is ochtend (Spaans)
Noche (Spaans)
Nacht (Spaans)
Es de noche (Spaans)
Het is nacht (Spaans)
Librería (Spaans)
Boekwinkel (Spaans)
Voy a la librería (Spaans)
Ik ga naar de boekwinkel (Spaans)
Calle (Spaans)
Straat (Spaans)
La calle está ocupada (Spaans)
De straat is druk (Spaans)
Tienda (Spaans)
Winkel (Spaans)
La tienda está cerca (Spaans)
De winkel is dichtbij (Spaans)
Restaurante (Spaans)
Restaurant (Spaans)
El restaurante es grande (Spaans)
Het restaurant is groot (Spaans)
Pan (Spaans)
Brood (Spaans)
Compro pan (Spaans)
Ik koop brood (Spaans)
Fruta (Spaans)
Fruit (Spaans)
Como fruta (Spaans)
Ik eet fruit (Spaans)
Avión (Spaans)
Vliegtuig (Spaans)
El avión es rápido (Spaans)
Het vliegtuig is snel (Spaans)
Fiets (Spaans)
Bicicleta (Spaans)
Ik rij op de fiets (Spaans)
Yo monto en bicicleta (Spaans)
Kleding (Spaans)
Ropa (Spaans)
Ik koop nieuwe kleding (Spaans)
Compro ropa nueva (Spaans)
Tuin (Spaans)
Jardín (Spaans)
De tuin is groot (Spaans)
El jardín es grande (Spaans)
Zon (Spaans)
Sol (Spaans)
De zon schijnt (Spaans)
El sol brilla (Spaans)
Maan (Spaans)
Luna (Spaans)
De maan is mooi (Spaans)
La luna es bonita (Spaans)
Oor (Spaans)
Oído (Spaans)
Mijn oor doet pijn (Spaans)
Me duele el oído (Spaans)
Tand (Spaans)
Diente (Spaans)
Mijn tand is kapot (Spaans)
Mi diente está roto (Spaans)
Hand (Spaans)
Mano (Spaans)
Ik strek mijn hand uit (Spaans)
Extiendo mi mano (Spaans)
Voet (Spaans)
Pie (Spaans)
Mijn voet doet pijn (Spaans)
Me duele el pie (Spaans)
Vinger (Spaans)
Dedo (Spaans)
Mijn vinger is gewond (Spaans)
Mi dedo está herido (Spaans)
Boek (Spaans)
Libro (Spaans)
Ik lees een boek (Spaans)
Leo un libro (Spaans)
Film (Spaans)
Película (Spaans)
Ik kijk een film (Spaans)
Veo una película (Spaans)
Televisie (Spaans)
Televisión (Spaans)
Ik kijk naar de televisie (Spaans)
Veo la televisión (Spaans)
Muziek (Spaans)
Música (Spaans)
Ik luister naar muziek (Spaans)
Escucho música (Spaans)
Dans (Spaans)
Baile (Spaans)
Ik houd van dansen (Spaans)
Me gusta bailar (Spaans)
Zingen (Spaans)
Cantar (Spaans)
Ik houd van zingen (Spaans)
Me gusta cantar (Spaans)
Eten (Spaans)
Comida (Spaans)
Ik hou van eten (Spaans)
Me gusta la comida (Spaans)
Drinken (Spaans)
Beber (Spaans)
Ik drink water (Spaans)
Bebo agua (Spaans)
Koffie (Spaans)
Café (Spaans)
Ik drink koffie (Spaans)
Bebo café (Spaans)
Thee (Spaans)
Té (Spaans)
Ik drink thee (Spaans)
Bebo té (Spaans)
Suiker (Spaans)
Azúcar (Spaans)
Ik doe suiker in mijn thee (Spaans)
Pongo azúcar en mi té (Spaans)
Zout (Spaans)
Sal (Spaans)
Ik doe zout op mijn eten (Spaans)
Pongo sal en mi comida (Spaans)
Peper (Spaans)
Pimienta (Spaans)
Ik doe peper op mijn eten (Spaans)
Pongo pimienta en mi comida (Spaans)
Kaas (Spaans)
Queso (Spaans)
Ik eet kaas (Spaans)
Como queso (Spaans)
Vlees (Spaans)
Carne (Spaans)
Ik eet vlees (Spaans)
Como carne (Spaans)
Vis (Spaans)
Pez (Spaans)
Ik eet vis (Spaans)
Como pescado (Spaans)
Groente (Spaans)
Verduras (Spaans)
Ik eet groenten (Spaans)
Como verduras (Spaans)