Spaans Flashcards

1
Q

Hallo (Spaans)

A

Hola (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe gaat het? (Spaans)

A

¿Cómo estás? (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dank je wel (Spaans)

A

Gracias (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dank je wel voor je hulp (Spaans)

A

Gracias por tu ayuda (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Appel (Spaans)

A

Manzana (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik eet een appel (Spaans)

A

Como una manzana (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Huis (Spaans)

A

Casa (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik woon in een huis (Spaans)

A

Vivo en una casa (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kat (Spaans)

A

Gato (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De kat slaapt op het bed (Spaans)

A

El gato duerme en la cama (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hond (Spaans)

A

Perro (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mijn hond houdt van rennen (Spaans)

A

Mi perro le gusta correr (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Boek (Spaans)

A

Libro (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik lees een boek (Spaans)

A

Leo un libro (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

School (Spaans)

A

Escuela (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De school is gesloten (Spaans)

A

La escuela está cerrada (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vrienden (Spaans)

A

Amigos (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ik houd van mijn vrienden (Spaans)

A

Me gustan mis amigos (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Tafel (Spaans)

A

Mesa (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De tafel is rond (Spaans)

A

La mesa es redonda (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bloem (Spaans)

A

Flor (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ik houd van deze bloem (Spaans)

A

Me gusta esta flor (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Auto (Spaans)

A

Coche (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De auto is groen (Spaans)

A

El coche es verde (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Raam (Spaans)

A

Ventana (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Het raam is open (Spaans)

A

La ventana está abierta (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Kamer (Spaans)

A

Habitación (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Mijn kamer is klein (Spaans)

A

Mi habitación es pequeña (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Keuken (Spaans)

A

Cocina (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

De keuken is schoon (Spaans)

A

La cocina está limpia (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Stoel (Spaans)

A

Silla (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

De stoel is comfortabel (Spaans)

A

La silla es cómoda (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Apparaat (Spaans)

A

Aparato (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Het apparaat werkt (Spaans)

A

El aparato funciona (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Deur (Spaans)

A

Puerta (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

De deur is gesloten (Spaans)

A

La puerta está cerrada (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Tuin (Spaans)

A

Jardín (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

De tuin is mooi (Spaans)

A

El jardín es bonito (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Ochtend (Spaans)

A

Mañana (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Het is ochtend (Spaans)

A

Es de mañana (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Nacht (Spaans)

A

Noche (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Het is nacht (Spaans)

A

Es de noche (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Boekwinkel (Spaans)

A

Librería (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Ik ga naar de boekwinkel (Spaans)

A

Voy a la librería (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Straat (Spaans)

A

Calle (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

De straat is druk (Spaans)

A

La calle está ocupada (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Winkel (Spaans)

A

Tienda (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

De winkel is dichtbij (Spaans)

A

La tienda está cerca (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Restaurant (Spaans)

A

Restaurante (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Het restaurant is groot (Spaans)

A

El restaurante es grande (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Brood (Spaans)

A

Pan (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Ik koop brood (Spaans)

A

Compro pan (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Fruit (Spaans)

A

Fruta (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Ik eet fruit (Spaans)

A

Como fruta (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Vliegtuig (Spaans)

A

Avión (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Het vliegtuig is snel (Spaans)

A

El avión es rápido (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hola (Spaans)

A

Hallo (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

¿Cómo estás? (Spaans)

A

Hoe gaat het? (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Gracias (Spaans)

A

Dank je wel (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Gracias por tu ayuda (Spaans)

A

Dank je wel voor je hulp (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Manzana (Spaans)

A

Appel (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Como una manzana (Spaans)

A

Ik eet een appel (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Casa (Spaans)

A

Huis (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Vivo en una casa (Spaans)

A

Ik woon in een huis (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Gato (Spaans)

A

Kat (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

El gato duerme en la cama (Spaans)

A

De kat slaapt op het bed (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Perro (Spaans)

A

Hond (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Mi perro le gusta correr (Spaans)

A

Mijn hond houdt van rennen (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Libro (Spaans)

A

Boek (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Leo un libro (Spaans)

A

Ik lees een boek (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Escuela (Spaans)

A

School (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

La escuela está cerrada (Spaans)

A

De school is gesloten (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Amigos (Spaans)

A

Vrienden (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Me gustan mis amigos (Spaans)

A

Ik houd van mijn vrienden (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Mesa (Spaans)

A

Tafel (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

La mesa es redonda (Spaans)

A

De tafel is rond (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Flor (Spaans)

A

Bloem (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Me gusta esta flor (Spaans)

A

Ik houd van deze bloem (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Coche (Spaans)

A

Auto (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

El coche es verde (Spaans)

A

De auto is groen (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Ventana (Spaans)

A

Raam (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

La ventana está abierta (Spaans)

A

Het raam is open (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Habitación (Spaans)

A

Kamer (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Mi habitación es pequeña (Spaans)

A

Mijn kamer is klein (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Cocina (Spaans)

A

Keuken (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

La cocina está limpia (Spaans)

A

De keuken is schoon (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Silla (Spaans)

A

Stoel (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

La silla es cómoda (Spaans)

A

De stoel is comfortabel (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Aparato (Spaans)

A

Apparaat (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

El aparato funciona (Spaans)

A

Het apparaat werkt (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Puerta (Spaans)

A

Deur (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

La puerta está cerrada (Spaans)

A

De deur is gesloten (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Jardín (Spaans)

A

Tuin (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

El jardín es bonito (Spaans)

A

De tuin is mooi (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Mañana (Spaans)

A

Ochtend (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Es de mañana (Spaans)

A

Het is ochtend (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Noche (Spaans)

A

Nacht (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Es de noche (Spaans)

A

Het is nacht (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Librería (Spaans)

A

Boekwinkel (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Voy a la librería (Spaans)

A

Ik ga naar de boekwinkel (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Calle (Spaans)

A

Straat (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

La calle está ocupada (Spaans)

A

De straat is druk (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Tienda (Spaans)

A

Winkel (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

La tienda está cerca (Spaans)

A

De winkel is dichtbij (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Restaurante (Spaans)

A

Restaurant (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

El restaurante es grande (Spaans)

A

Het restaurant is groot (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Pan (Spaans)

A

Brood (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Compro pan (Spaans)

A

Ik koop brood (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Fruta (Spaans)

A

Fruit (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Como fruta (Spaans)

A

Ik eet fruit (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Avión (Spaans)

A

Vliegtuig (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

El avión es rápido (Spaans)

A

Het vliegtuig is snel (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Fiets (Spaans)

A

Bicicleta (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Ik rij op de fiets (Spaans)

A

Yo monto en bicicleta (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Kleding (Spaans)

A

Ropa (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Ik koop nieuwe kleding (Spaans)

A

Compro ropa nueva (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Tuin (Spaans)

A

Jardín (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

De tuin is groot (Spaans)

A

El jardín es grande (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Zon (Spaans)

A

Sol (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

De zon schijnt (Spaans)

A

El sol brilla (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Maan (Spaans)

A

Luna (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

De maan is mooi (Spaans)

A

La luna es bonita (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Oor (Spaans)

A

Oído (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Mijn oor doet pijn (Spaans)

A

Me duele el oído (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Tand (Spaans)

A

Diente (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Mijn tand is kapot (Spaans)

A

Mi diente está roto (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Hand (Spaans)

A

Mano (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Ik strek mijn hand uit (Spaans)

A

Extiendo mi mano (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Voet (Spaans)

A

Pie (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Mijn voet doet pijn (Spaans)

A

Me duele el pie (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Vinger (Spaans)

A

Dedo (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Mijn vinger is gewond (Spaans)

A

Mi dedo está herido (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Boek (Spaans)

A

Libro (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Ik lees een boek (Spaans)

A

Leo un libro (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Film (Spaans)

A

Película (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Ik kijk een film (Spaans)

A

Veo una película (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

Televisie (Spaans)

A

Televisión (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Ik kijk naar de televisie (Spaans)

A

Veo la televisión (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

Muziek (Spaans)

A

Música (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Ik luister naar muziek (Spaans)

A

Escucho música (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Dans (Spaans)

A

Baile (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

Ik houd van dansen (Spaans)

A

Me gusta bailar (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Zingen (Spaans)

A

Cantar (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

Ik houd van zingen (Spaans)

A

Me gusta cantar (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

Eten (Spaans)

A

Comida (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

Ik hou van eten (Spaans)

A

Me gusta la comida (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

Drinken (Spaans)

A

Beber (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Ik drink water (Spaans)

A

Bebo agua (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

Koffie (Spaans)

A

Café (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
150
Q

Ik drink koffie (Spaans)

A

Bebo café (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
151
Q

Thee (Spaans)

A

Té (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
152
Q

Ik drink thee (Spaans)

A

Bebo té (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

Suiker (Spaans)

A

Azúcar (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
154
Q

Ik doe suiker in mijn thee (Spaans)

A

Pongo azúcar en mi té (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
155
Q

Zout (Spaans)

A

Sal (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
156
Q

Ik doe zout op mijn eten (Spaans)

A

Pongo sal en mi comida (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
157
Q

Peper (Spaans)

A

Pimienta (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
158
Q

Ik doe peper op mijn eten (Spaans)

A

Pongo pimienta en mi comida (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
159
Q

Kaas (Spaans)

A

Queso (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
160
Q

Ik eet kaas (Spaans)

A

Como queso (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
161
Q

Vlees (Spaans)

A

Carne (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
162
Q

Ik eet vlees (Spaans)

A

Como carne (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
163
Q

Vis (Spaans)

A

Pez (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
164
Q

Ik eet vis (Spaans)

A

Como pescado (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
165
Q

Groente (Spaans)

A

Verduras (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
166
Q

Ik eet groenten (Spaans)

A

Como verduras (Spaans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
167
Q

Fruit (Spaans)

A

Fruta (Spaans)

168
Q

Ik eet fruit (Spaans)

A

Como fruta (Spaans)

169
Q

Appel (Spaans)

A

Manzana (Spaans)

170
Q

Ik eet een appel (Spaans)

A

Como una manzana (Spaans)

171
Q

Bicicleta (Spaans)

A

Fiets (Spaans)

172
Q

Yo monto en bicicleta (Spaans)

A

Ik rij op de fiets (Spaans)

173
Q

Ropa (Spaans)

A

Kleding (Spaans)

174
Q

Compro ropa nueva (Spaans)

A

Ik koop nieuwe kleding (Spaans)

175
Q

Jardín (Spaans)

A

Tuin (Spaans)

176
Q

El jardín es grande (Spaans)

A

De tuin is groot (Spaans)

177
Q

Sol (Spaans)

A

Zon (Spaans)

178
Q

El sol brilla (Spaans)

A

De zon schijnt (Spaans)

179
Q

Luna (Spaans)

A

Maan (Spaans)

180
Q

La luna es bonita (Spaans)

A

De maan is mooi (Spaans)

181
Q

Oído (Spaans)

A

Oor (Spaans)

182
Q

Me duele el oído (Spaans)

A

Mijn oor doet pijn (Spaans)

183
Q

Diente (Spaans)

A

Tand (Spaans)

184
Q

Mi diente está roto (Spaans)

A

Mijn tand is kapot (Spaans)

185
Q

Mano (Spaans)

A

Hand (Spaans)

186
Q

Extiendo mi mano (Spaans)

A

Ik strek mijn hand uit (Spaans)

187
Q

Pie (Spaans)

A

Voet (Spaans)

188
Q

Me duele el pie (Spaans)

A

Mijn voet doet pijn (Spaans)

189
Q

Dedo (Spaans)

A

Vinger (Spaans)

190
Q

Mi dedo está herido (Spaans)

A

Mijn vinger is gewond (Spaans)

191
Q

Libro (Spaans)

A

Boek (Spaans)

192
Q

Leo un libro (Spaans)

A

Ik lees een boek (Spaans)

193
Q

Película (Spaans)

A

Film (Spaans)

194
Q

Veo una película (Spaans)

A

Ik kijk een film (Spaans)

195
Q

Televisión (Spaans)

A

Televisie (Spaans)

196
Q

Veo la televisión (Spaans)

A

Ik kijk naar de televisie (Spaans)

197
Q

Música (Spaans)

A

Muziek (Spaans)

198
Q

Escucho música (Spaans)

A

Ik luister naar muziek (Spaans)

199
Q

Baile (Spaans)

A

Dans (Spaans)

200
Q

Me gusta bailar (Spaans)

A

Ik houd van dansen (Spaans)

201
Q

Cantar (Spaans)

A

Zingen (Spaans)

202
Q

Me gusta cantar (Spaans)

A

Ik houd van zingen (Spaans)

203
Q

Comida (Spaans)

A

Eten (Spaans)

204
Q

Me gusta la comida (Spaans)

A

Ik hou van eten (Spaans)

205
Q

Beber (Spaans)

A

Drinken (Spaans)

206
Q

Bebo agua (Spaans)

A

Ik drink water (Spaans)

207
Q

Café (Spaans)

A

Koffie (Spaans)

208
Q

Bebo café (Spaans)

A

Ik drink koffie (Spaans)

209
Q

Té (Spaans)

A

Thee (Spaans)

210
Q

Bebo té (Spaans)

A

Ik drink thee (Spaans)

211
Q

Azúcar (Spaans)

A

Suiker (Spaans)

212
Q

Pongo azúcar en mi té (Spaans)

A

Ik doe suiker in mijn thee (Spaans)

213
Q

Sal (Spaans)

A

Zout (Spaans)

214
Q

Pongo sal en mi comida (Spaans)

A

Ik doe zout op mijn eten (Spaans)

215
Q

Pimienta (Spaans)

A

Peper (Spaans)

216
Q

Pongo pimienta en mi comida (Spaans)

A

Ik doe peper op mijn eten (Spaans)

217
Q

Queso (Spaans)

A

Kaas (Spaans)

218
Q

Como queso (Spaans)

A

Ik eet kaas (Spaans)

219
Q

Carne (Spaans)

A

Vlees (Spaans)

220
Q

Como carne (Spaans)

A

Ik eet vlees (Spaans)

221
Q

Pez (Spaans)

A

Vis (Spaans)

222
Q

Como pescado (Spaans)

A

Ik eet vis (Spaans)

223
Q

Verduras (Spaans)

A

Groente (Spaans)

224
Q

Como verduras (Spaans)

A

Ik eet groenten (Spaans)

225
Q

Fruta (Spaans)

A

Fruit (Spaans)

226
Q

Como fruta (Spaans)

A

Ik eet fruit (Spaans)

227
Q

Manzana (Spaans)

A

Appel (Spaans)

228
Q

Como una manzana (Spaans)

A

Ik eet een appel (Spaans)

229
Q

Zapato (Thah-pah-toh) (Spaans)

A

Schoen (Spaans)

230
Q

Yo llevo zapatos (Yo yeh-boh thah-pah-tohs) (Spaans)

A

Ik draag schoenen (Spaans)

231
Q

Camisa (Kah-mee-sah) (Spaans)

A

Hemd (Spaans)

232
Q

Yo llevo una camisa (Yo yeh-boh oo-nah kah-mee-sah) (Spaans)

A

Ik draag een hemd (Spaans)

233
Q

Pantalones (Pahn-tah-loh-nehhs) (Spaans)

A

Broek (Spaans)

234
Q

Yo llevo pantalones (Yo yeh-boh pahn-tah-loh-nehhs) (Spaans)

A

Ik draag een broek (Spaans)

235
Q

Falda (Fahl-dah) (Spaans)

A

Rok (Spaans)

236
Q

Yo llevo una falda (Yo yeh-boh oo-nah fahl-dah) (Spaans)

A

Ik draag een rok (Spaans)

237
Q

Sombrero (Som-breh-roh) (Spaans)

A

Hoed (Spaans)

238
Q

Yo llevo un sombrero (Yo yeh-boh oon som-breh-roh) (Spaans)

A

Ik draag een hoed (Spaans)

239
Q

Guantes (Gwahn-tehs) (Spaans)

A

Handschoenen (Spaans)

240
Q

Yo llevo guantes (Yo yeh-boh gwahnt-tehs) (Spaans)

A

Ik draag handschoenen (Spaans)

241
Q

Chaqueta (Chah-keh-tah) (Spaans)

A

Jas (Spaans)

242
Q

Yo llevo una chaqueta (Yo yeh-boh oo-nah chah-keh-tah) (Spaans)

A

Ik draag een jas (Spaans)

243
Q

Bufanda (Boo-fahn-dah) (Spaans)

A

Sjaal (Spaans)

244
Q

Yo llevo una bufanda (Yo yeh-boh oo-nah boo-fahn-dah) (Spaans)

A

Ik draag een sjaal (Spaans)

245
Q

Gorro (Goh-rroh) (Spaans)

A

Muts (Spaans)

246
Q

Yo llevo un gorro (Yo yeh-boh oon goh-rroh) (Spaans)

A

Ik draag een muts (Spaans)

247
Q

Camiseta (Kah-mee-seh-tah) (Spaans)

A

T-shirt (Spaans)

248
Q

Yo llevo una camiseta (Yo yeh-boh oo-nah kah-mee-seh-tah) (Spaans)

A

Ik draag een t-shirt (Spaans)

249
Q

Traje (Trah-heh) (Spaans)

A

Pak (Spaans)

250
Q

Yo llevo un traje (Yo yeh-boh oon trah-heh) (Spaans)

A

Ik draag een pak (Spaans)

251
Q

Zapatillas (Thah-pah-tee-yahs) (Spaans)

A

Pantoffels (Spaans)

252
Q

Yo llevo zapatillas (Yo yeh-boh thah-pah-tee-yahs) (Spaans)

A

Ik draag pantoffels (Spaans)

253
Q

Pijama (Pee-hah-mah) (Spaans)

A

Pyjama (Spaans)

254
Q

Yo llevo un pijama (Yo yeh-boh oon pee-hah-mah) (Spaans)

A

Ik draag een pyjama (Spaans)

255
Q

Schoen (Spaans)

A

Zapato (Thah-pah-toh) (Spaans)

256
Q

Ik draag schoenen (Spaans)

A

Yo llevo zapatos (Yo yeh-boh thah-pah-tohs) (Spaans)

257
Q

Hemd (Spaans)

A

Camisa (Kah-mee-sah) (Spaans)

258
Q

Ik draag een hemd (Spaans)

A

Yo llevo una camisa (Yo yeh-boh oo-nah kah-mee-sah) (Spaans)

259
Q

Broek (Spaans)

A

Pantalones (Pahn-tah-loh-nehhs) (Spaans)

260
Q

Ik draag een broek (Spaans)

A

Yo llevo pantalones (Yo yeh-boh pahn-tah-loh-nehhs) (Spaans)

261
Q

Rok (Spaans)

A

Falda (Fahl-dah) (Spaans)

262
Q

Ik draag een rok (Spaans)

A

Yo llevo una falda (Yo yeh-boh oo-nah fahl-dah) (Spaans)

263
Q

Hoed (Spaans)

A

Sombrero (Som-breh-roh) (Spaans)

264
Q

Ik draag een hoed (Spaans)

A

Yo llevo un sombrero (Yo yeh-boh oon som-breh-roh) (Spaans)

265
Q

Handschoenen (Spaans)

A

Guantes (Gwahn-tehs) (Spaans)

266
Q

Ik draag handschoenen (Spaans)

A

Yo llevo guantes (Yo yeh-boh gwahnt-tehs) (Spaans)

267
Q

Jas (Spaans)

A

Chaqueta (Chah-keh-tah) (Spaans)

268
Q

Ik draag een jas (Spaans)

A

Yo llevo una chaqueta (Yo yeh-boh oo-nah chah-keh-tah) (Spaans)

269
Q

Sjaal (Spaans)

A

Bufanda (Boo-fahn-dah) (Spaans)

270
Q

Ik draag een sjaal (Spaans)

A

Yo llevo una bufanda (Yo yeh-boh oo-nah boo-fahn-dah) (Spaans)

271
Q

Muts (Spaans)

A

Gorro (Goh-rroh) (Spaans)

272
Q

Ik draag een muts (Spaans)

A

Yo llevo un gorro (Yo yeh-boh oon goh-rroh) (Spaans)

273
Q

T-shirt (Spaans)

A

Camiseta (Kah-mee-seh-tah) (Spaans)

274
Q

Ik draag een t-shirt (Spaans)

A

Yo llevo una camiseta (Yo yeh-boh oo-nah kah-mee-seh-tah) (Spaans)

275
Q

Pak (Spaans)

A

Traje (Trah-heh) (Spaans)

276
Q

Ik draag een pak (Spaans)

A

Yo llevo un traje (Yo yeh-boh oon trah-heh) (Spaans)

277
Q

Pantoffels (Spaans)

A

Zapatillas (Thah-pah-tee-yahs) (Spaans)

278
Q

Ik draag pantoffels (Spaans)

A

Yo llevo zapatillas (Yo yeh-boh thah-pah-tee-yahs) (Spaans)

279
Q

Pyjama (Spaans)

A

Pijama (Pee-hah-mah) (Spaans)

280
Q

Ik draag een pyjama (Spaans)

A

Yo llevo un pijama (Yo yeh-boh oon pee-hah-mah) (Spaans)

281
Q

Zapato (Za-pa-to) (Spaans)

A

Schoen (Spaans)

282
Q

Camisa (Ka-mee-sa) (Spaans)

A

Hemd (Spaans)

283
Q

Pantalón (Pan-ta-lon) (Spaans)

A

Broek (Spaans)

284
Q

Falda (Fal-da) (Spaans)

A

Rok (Spaans)

285
Q

Sombrero (Som-bre-ro) (Spaans)

A

Hoed (Spaans)

286
Q

Guantes (Gwan-tes) (Spaans)

A

Handschoenen (Spaans)

287
Q

Abrigo (A-bri-go) (Spaans)

A

Jas (Spaans)

288
Q

Bufanda (Bu-fan-da) (Spaans)

A

Sjaal (Spaans)

289
Q

Gorro (Go-rro) (Spaans)

A

Muts (Spaans)

290
Q

Camiseta (Ka-mee-se-ta) (Spaans)

A

T-shirt (Spaans)

291
Q

Traje (Tra-he) (Spaans)

A

Pak (Spaans)

292
Q

Zapatillas (Za-pa-ti-llas) (Spaans)

A

Pantoffels (Spaans)

293
Q

Pijama (Pee-ja-ma) (Spaans)

A

Pyjama (Spaans)

294
Q

Corbata (Kor-ba-ta) (Spaans)

A

Stropdas (Spaans)

295
Q

Ropa (Ro-pa) (Spaans)

A

Kleding (Spaans)

296
Q

Chaqueta (Cha-ke-ta) (Spaans)

A

Jas (Spaans)

297
Q

Bañador (Ba-nyador) (Spaans)

A

Zwembroek (Spaans)

298
Q

Vestido (Ves-ti-do) (Spaans)

A

Jurk (Spaans)

299
Q

Calcetines (Kal-se-ti-nes) (Spaans)

A

Sokken (Spaans)

300
Q

Traje de baño (Tra-he de ba-ño) (Spaans)

A

Badpak (Spaans)

301
Q

Pantalones cortos (Pan-ta-lo-nes kor-tos) (Spaans)

A

Korte broek (Spaans)

302
Q

Gafas (Ga-fas) (Spaans)

A

Bril (Spaans)

303
Q

Reloj (Re-loh) (Spaans)

A

Horloge (Spaans)

304
Q

Pulsera (Pool-se-ra) (Spaans)

A

Armband (Spaans)

305
Q

Collar (Ko-ljar) (Spaans)

A

Ketting (Spaans)

306
Q

Anillo (A-ni-jo) (Spaans)

A

Ring (Spaans)

307
Q

Zapatos de tacón (Za-pa-tos de ta-kon) (Spaans)

A

Laarzen (Spaans)

308
Q

Zapatos deportivos (Za-pa-tos de-por-ti-vos) (Spaans)

A

Sportschoenen (Spaans)

309
Q

Chaqueta de cuero (Cha-ke-ta de kwe-ro) (Spaans)

A

Leren jas (Spaans)

310
Q

Chaleco (Cha-le-ko) (Spaans)

A

Gilet (Spaans)

311
Q

Camisa de manga larga (Ka-mee-sa de man-ga lar-ga) (Spaans)

A

Overhemd met lange mouwen (Spaans)

312
Q

Camisa de manga corta (Ka-mee-sa de man-ga kor-ta) (Spaans)

A

Hemd met korte mouwen (Spaans)

313
Q

Traje de fiesta (Tra-he de fjes-ta) (Spaans)

A

Feestoutfit (Spaans)

314
Q

Billetera (Bi-ye-te-ra) (Spaans)

A

Portemonnee (Spaans)

315
Q

Mochila (Mo-chi-la) (Spaans)

A

Rugzak (Spaans)

316
Q

Maleta (Ma-le-ta) (Spaans)

A

Koffer (Spaans)

317
Q

Silla (Si-ya) (Spaans)

A

Stoel (Spaans)

318
Q

Mesa (Me-sa) (Spaans)

A

Tafel (Spaans)

319
Q

Sofá (So-fa) (Spaans)

A

Bank (Spaans)

320
Q

Estantería (Es-tan-te-ri-a) (Spaans)

A

Boekenrek (Spaans)

321
Q

Cortina (Kor-ti-na) (Spaans)

A

Gordijn (Spaans)

322
Q

Lámpara (Lam-pa-ra) (Spaans)

A

Lamp (Spaans)

323
Q

Ventilador (Ven-ti-la-dor) (Spaans)

A

Ventilator (Spaans)

324
Q

Nevera (Ne-ve-ra) (Spaans)

A

Koelkast (Spaans)

325
Q

Microondas (Mi-kro-on-das) (Spaans)

A

Magnetron (Spaans)

326
Q

Horno (Or-no) (Spaans)

A

Oven (Spaans)

327
Q

Lavadora (La-va-do-ra) (Spaans)

A

Wasmachine (Spaans)

328
Q

Secadora (Se-ka-do-ra) (Spaans)

A

Droger (Spaans)

329
Q

Cocina (Ko-ci-na) (Spaans)

A

Keuken (Spaans)

330
Q

Cuadro (Kwad-ro) (Spaans)

A

Schilderij (Spaans)

331
Q

Llavero (Ya-ve-ro) (Spaans)

A

Sleutelhanger (Spaans)

332
Q

Almohada (Al-mo-ha-da) (Spaans)

A

Slaapkamerkussen (Spaans)

333
Q

Toalla (To-a-lla) (Spaans)

A

Handdoek (Spaans)

334
Q

Sábanas (Sa-ba-nas) (Spaans)

A

Bedlinnen (Spaans)

335
Q

Colchón (Kol-chon) (Spaans)

A

Matras (Spaans)

336
Q

Espejo (Es-pe-ho) (Spaans)

A

Spiegel (Spaans)

337
Q

Plato (Pla-to) (Spaans)

A

Bord (Spaans)

338
Q

Tenedor (Te-ne-dor) (Spaans)

A

Vork (Spaans)

339
Q

Cuchillo (Ku-chi-jo) (Spaans)

A

Mes (Spaans)

340
Q

Cucharita (Ku-cha-ree-ta) (Spaans)

A

Theelepel (Spaans)

341
Q

Vaso (Va-so) (Spaans)

A

Glas (Spaans)

342
Q

Taza (Ta-za) (Spaans)

A

Kopje (Spaans)

343
Q

Sopa (So-pa) (Spaans)

A

Soep (Spaans)

344
Q

Pan (Pan) (Spaans)

A

Brood (Spaans)

345
Q

Carne (Kar-ne) (Spaans)

A

Vlees (Spaans)

346
Q

Pescado (Pes-ka-do) (Spaans)

A

Vis (Spaans)

347
Q

Verduras (Ver-du-ras) (Spaans)

A

Groente (Spaans)

348
Q

Fruta (Fru-ta) (Spaans)

A

Fruit (Spaans)

349
Q

Schoen (Spaans)

A

Zapato (Za-pa-to) (Spaans)

350
Q

Hemd (Spaans)

A

Camisa (Ka-mee-sa) (Spaans)

351
Q

Broek (Spaans)

A

Pantalón (Pan-ta-lon) (Spaans)

352
Q

Rok (Spaans)

A

Falda (Fal-da) (Spaans)

353
Q

Hoed (Spaans)

A

Sombrero (Som-bre-ro) (Spaans)

354
Q

Handschoenen (Spaans)

A

Guantes (Gwan-tes) (Spaans)

355
Q

Jas (Spaans)

A

Abrigo (A-bri-go) (Spaans)

356
Q

Sjaal (Spaans)

A

Bufanda (Bu-fan-da) (Spaans)

357
Q

Muts (Spaans)

A

Gorro (Go-rro) (Spaans)

358
Q

T-shirt (Spaans)

A

Camiseta (Ka-mee-se-ta) (Spaans)

359
Q

Pak (Spaans)

A

Traje (Tra-he) (Spaans)

360
Q

Pantoffels (Spaans)

A

Zapatillas (Za-pa-ti-llas) (Spaans)

361
Q

Pyjama (Spaans)

A

Pijama (Pee-ja-ma) (Spaans)

362
Q

Stropdas (Spaans)

A

Corbata (Kor-ba-ta) (Spaans)

363
Q

Kleding (Spaans)

A

Ropa (Ro-pa) (Spaans)

364
Q

Jas (Spaans)

A

Chaqueta (Cha-ke-ta) (Spaans)

365
Q

Zwembroek (Spaans)

A

Bañador (Ba-nyador) (Spaans)

366
Q

Jurk (Spaans)

A

Vestido (Ves-ti-do) (Spaans)

367
Q

Sokken (Spaans)

A

Calcetines (Kal-se-ti-nes) (Spaans)

368
Q

Badpak (Spaans)

A

Traje de baño (Tra-he de ba-ño) (Spaans)

369
Q

Korte broek (Spaans)

A

Pantalones cortos (Pan-ta-lo-nes kor-tos) (Spaans)

370
Q

Bril (Spaans)

A

Gafas (Ga-fas) (Spaans)

371
Q

Horloge (Spaans)

A

Reloj (Re-loh) (Spaans)

372
Q

Armband (Spaans)

A

Pulsera (Pool-se-ra) (Spaans)

373
Q

Ketting (Spaans)

A

Collar (Ko-ljar) (Spaans)

374
Q

Ring (Spaans)

A

Anillo (A-ni-jo) (Spaans)

375
Q

Laarzen (Spaans)

A

Zapatos de tacón (Za-pa-tos de ta-kon) (Spaans)

376
Q

Sportschoenen (Spaans)

A

Zapatos deportivos (Za-pa-tos de-por-ti-vos) (Spaans)

377
Q

Leren jas (Spaans)

A

Chaqueta de cuero (Cha-ke-ta de kwe-ro) (Spaans)

378
Q

Gilet (Spaans)

A

Chaleco (Cha-le-ko) (Spaans)

379
Q

Overhemd met lange mouwen (Spaans)

A

Camisa de manga larga (Ka-mee-sa de man-ga lar-ga) (Spaans)

380
Q

Hemd met korte mouwen (Spaans)

A

Camisa de manga corta (Ka-mee-sa de man-ga kor-ta) (Spaans)

381
Q

Feestoutfit (Spaans)

A

Traje de fiesta (Tra-he de fjes-ta) (Spaans)

382
Q

Portemonnee (Spaans)

A

Billetera (Bi-ye-te-ra) (Spaans)

383
Q

Rugzak (Spaans)

A

Mochila (Mo-chi-la) (Spaans)

384
Q

Koffer (Spaans)

A

Maleta (Ma-le-ta) (Spaans)

385
Q

Stoel (Spaans)

A

Silla (Si-ya) (Spaans)

386
Q

Tafel (Spaans)

A

Mesa (Me-sa) (Spaans)

387
Q

Bank (Spaans)

A

Sofá (So-fa) (Spaans)

388
Q

Boekenrek (Spaans)

A

Estantería (Es-tan-te-ri-a) (Spaans)

389
Q

Gordijn (Spaans)

A

Cortina (Kor-ti-na) (Spaans)

390
Q

Lamp (Spaans)

A

Lámpara (Lam-pa-ra) (Spaans)

391
Q

Ventilator (Spaans)

A

Ventilador (Ven-ti-la-dor) (Spaans)

392
Q

Koelkast (Spaans)

A

Nevera (Ne-ve-ra) (Spaans)

393
Q

Magnetron (Spaans)

A

Microondas (Mi-kro-on-das) (Spaans)

394
Q

Oven (Spaans)

A

Horno (Or-no) (Spaans)

395
Q

Wasmachine (Spaans)

A

Lavadora (La-va-do-ra) (Spaans)

396
Q

Droger (Spaans)

A

Secadora (Se-ka-do-ra) (Spaans)

397
Q

Keuken (Spaans)

A

Cocina (Ko-ci-na) (Spaans)

398
Q

Schilderij (Spaans)

A

Cuadro (Kwad-ro) (Spaans)

399
Q

Sleutelhanger (Spaans)

A

Llavero (Ya-ve-ro) (Spaans)

400
Q

Slaapkamerkussen (Spaans)

A

Almohada (Al-mo-ha-da) (Spaans)

401
Q

Handdoek (Spaans)

A

Toalla (To-a-lla) (Spaans)

402
Q

Bedlinnen (Spaans)

A

Sábanas (Sa-ba-nas) (Spaans)

403
Q

Matras (Spaans)

A

Colchón (Kol-chon) (Spaans)

404
Q

Spiegel (Spaans)

A

Espejo (Es-pe-ho) (Spaans)

405
Q

Bord (Spaans)

A

Plato (Pla-to) (Spaans)

406
Q

Vork (Spaans)

A

Tenedor (Te-ne-dor) (Spaans)

407
Q

Mes (Spaans)

A

Cuchillo (Ku-chi-jo) (Spaans)

408
Q

Theelepel (Spaans)

A

Cucharita (Ku-cha-ree-ta) (Spaans)

409
Q

Glas (Spaans)

A

Vaso (Va-so) (Spaans)

410
Q

Kopje (Spaans)

A

Taza (Ta-za) (Spaans)

411
Q

Soep (Spaans)

A

Sopa (So-pa) (Spaans)

412
Q

Brood (Spaans)

A

Pan (Pan) (Spaans)

413
Q

Vlees (Spaans)

A

Carne (Kar-ne) (Spaans)

414
Q

Vis (Spaans)

A

Pescado (Pes-ka-do) (Spaans)

415
Q

Groente (Spaans)

A

Verduras (Ver-du-ras) (Spaans)

416
Q

Fruit (Spaans)

A

Fruta (Fru-ta) (Spaans)