Pools Flashcards
Hallo (Pools)
Cześć (Czeshch) (Pools)
Hoe gaat het? (Pools)
Jak się masz? (Yak shye mash?) (Pools)
Dank je wel (Pools)
Dziękuję (Dzienkoo-ye) (Pools)
Ik eet (Pools)
Jem (Yem) (Pools)
Appel (Pools)
Jabłko (Yablko) (Pools)
Ik eet een appel (Pools)
Jem jabłko (Yem yablko) (Pools)
Huis (Pools)
Dom (Dohm) (Pools)
Ik woon in een huis (Pools)
Mieszkam w domu (Myeshkam v dohmoo) (Pools)
Kat (Pools)
Kot (Kawt) (Pools)
De kat slaapt (Pools)
Kot śpi (Kawt shpee) (Pools)
Hond (Pools)
Pies (Pyess) (Pools)
De hond rent (Pools)
Pies biega (Pyess byeh-gah) (Pools)
Boek (Pools)
Książka (Kshyonzh-kah) (Pools)
Ik lees een boek (Pools)
Czytam książkę (Chytam kshyonzh-keh) (Pools)
School (Pools)
Szkoła (Shkwoh-wah) (Pools)
De school is gesloten (Pools)
Szkoła jest zamknięta (Shkwoh-wah yest zahm-knyen-tah) (Pools)
Vrienden (Pools)
Przyjaciele (Pzhih-yah-cheh-leh) (Pools)
Mijn vrienden houden van mij (Pools)
Moi przyjaciele mnie lubią (Moy pzhih-yah-cheh-leh mnyuh loo-byoh) (Pools)
Tafel (Pools)
Stół (Stool) (Pools)
De tafel is rond (Pools)
Stół jest okrągły (Stool yest oh-kron-gwih) (Pools)
Bloem (Pools)
Kwiat (Kfyaht) (Pools)
Ik geniet van bloemen (Pools)
Cieszę się kwiatami (Chyesh-eh shye kfyahtah-mee) (Pools)
Auto (Pools)
Samochód (Sah-moh-hood) (Pools)
De auto is groen (Pools)
Samochód jest zielony (Sah-moh-hood yest zheh-loh-nee) (Pools)
Raam (Pools)
Okno (Ohk-noh) (Pools)
Het raam is open (Pools)
Okno jest otwarte (Ohk-noh yest ot-var-teh) (Pools)
Kamer (Pools)
Pokój (Poh-koy) (Pools)
Mijn kamer is klein (Pools)
Mój pokój jest mały (Moy poh-koy yest mah-wih) (Pools)
Keuken (Pools)
Kuchnia (Kooh-hnyah) (Pools)
De keuken is schoon (Pools)
Kuchnia jest czysta (Kooh-hnyah yest chih-stah) (Pools)
Stoel (Pools)
Krzesło (Kshzeh-swaw) (Pools)
De stoel is comfortabel (Pools)
Krzesło jest wygodne (Kshzeh-swaw yest vih-gohd-neh) (Pools)
Apparaat (Pools)
Urządzenie (Oo-zhon-dzen-yeh) (Pools)
Het apparaat werkt (Pools)
Urządzenie działa (Oo-zhon-dzen-yeh dzhyah-wah) (Pools)
Deur (Pools)
Drzwi (Zhfwee) (Pools)
De deur is gesloten (Pools)
Drzwi są zamknięte (Zhfwee sohm zahm-knyen-teh) (Pools)
Tuin (Pools)
Ogród (Oh-groot) (Pools)
De tuin is mooi (Pools)
Ogród jest piękny (Oh-groot yest pyeh-knih) (Pools)
Ochtend (Pools)
Rano (Rah-noh) (Pools)
Het is ochtend (Pools)
Jest rano (Yest rah-noh) (Pools)
Nacht (Pools)
Noc (Nots) (Pools)
Het is nacht (Pools)
Jest noc (Yest nots) (Pools)
Boekwinkel (Pools)
Księgarnia (Kshyeng-ahr-nya) (Pools)
Ik ga naar de boekwinkel (Pools)
Idę do księgarni (Id-eh doh kshyeng-ahr-nee) (Pools)
Straat (Pools)
Ulica (Oo-leet-sah) (Pools)
De straat is breed (Pools)
Ulica jest szeroka (Oo-leet-sah yest sheh-roh-kah) (Pools)
Winkel (Pools)
Sklep (Sklep) (Pools)
De winkel is dichtbij (Pools)
Sklep jest blisko (Sklep yest blee-skoh) (Pools)
Restaurant (Pools)
Restauracja (Res-tau-rah-tsyah) (Pools)
Het restaurant is groot (Pools)
Restauracja jest duża (Res-tau-rah-tsyah yest doo-zha) (Pools)
Brood (Pools)
Chleb (Khleb) (Pools)
Ik koop brood (Pools)
Kupuję chleb (Koop-yay khleb) (Pools)
Fruit (Pools)
Owoc (Oh-vots) (Pools)
Ik eet fruit (Pools)
Jem owoce (Yem oh-vots-eh) (Pools)
Vliegtuig (Pools)
Samolot (Sah-moh-loht) (Pools)
Het vliegtuig vliegt snel (Pools)
Samolot leci szybko (Sah-moh-loht leh-chee ship-koh) (Pools)
Cześć (Czeshch) (Pools)
Hallo (Pools)
Jak się masz? (Yak shye mash?) (Pools)
Hoe gaat het? (Pools)
Dziękuję (Dzienkoo-ye) (Pools)
Dank je wel (Pools)
Jem (Yem) (Pools)
Ik eet (Pools)
Jabłko (Yablko) (Pools)
Appel (Pools)
Jem jabłko (Yem yablko) (Pools)
Ik eet een appel (Pools)
Dom (Dohm) (Pools)
Huis (Pools)
Mieszkam w domu (Myeshkam v dohmoo) (Pools)
Ik woon in een huis (Pools)
Kot (Kawt) (Pools)
Kat (Pools)
Kot śpi (Kawt shpee) (Pools)
De kat slaapt (Pools)
Pies (Pyess) (Pools)
Hond (Pools)
Pies biega (Pyess byeh-gah) (Pools)
De hond rent (Pools)
Książka (Kshyonzh-kah) (Pools)
Boek (Pools)
Czytam książkę (Chytam kshyonzh-keh) (Pools)
Ik lees een boek (Pools)
Szkoła (Shkwoh-wah) (Pools)
School (Pools)
Szkoła jest zamknięta (Shkwoh-wah yest zahm-knyen-tah) (Pools)
De school is gesloten (Pools)
Przyjaciele (Pzhih-yah-cheh-leh) (Pools)
Vrienden (Pools)
Moi przyjaciele mnie lubią (Moy pzhih-yah-cheh-leh mnyuh loo-byoh) (Pools)
Mijn vrienden houden van mij (Pools)
Stół (Stool) (Pools)
Tafel (Pools)
Stół jest okrągły (Stool yest okrągły) (Pools)
De tafel is rond (Pools)
Kwiat (Kfyaht) (Pools)
Bloem (Pools)
Cieszę się kwiatami (Chyesh-eh shye kfyahtah-mee) (Pools)
Ik geniet van bloemen (Pools)
Samochód (Sah-moh-hood) (Pools)
Auto (Pools)
Samochód jest zielony (Sah-moh-hood yest zielony) (Pools)
De auto is groen (Pools)
Okno (Ohk-noh) (Pools)
Raam (Pools)
Okno jest otwarte (Ohk-noh yest ot-var-teh) (Pools)
Het raam is open (Pools)
Pokój (Poh-koy) (Pools)
Kamer (Pools)
Mój pokój jest mały (Moy poh-koy yest mah-wih) (Pools)
Mijn kamer is klein (Pools)
Kuchnia (Kooh-hnyah) (Pools)
Keuken (Pools)
Kuchnia jest czysta (Kooh-hnyah yest chih-stah) (Pools)
De keuken is schoon (Pools)
Krzesło (Kshzeh-swaw) (Pools)
Stoel (Pools)
Krzesło jest wygodne (Kshzeh-swaw yest vih-gohd-neh) (Pools)
De stoel is comfortabel (Pools)
Urządzenie (Oo-zhon-dzen-yeh) (Pools)
Apparaat (Pools)
Urządzenie działa (Oo-zhon-dzen-yeh dzhyah-wah) (Pools)
Het apparaat werkt (Pools)
Drzwi (Zhfwee) (Pools)
Deur (Pools)
Drzwi są zamknięte (Zhfwee sohm zahm-knyen-teh) (Pools)
De deur is gesloten (Pools)
Ogród (Oh-groot) (Pools)
Tuin (Pools)
Ogród jest piękny (Oh-groot yest pyeh-knih) (Pools)
De tuin is mooi (Pools)
Rano (Rah-noh) (Pools)
Ochtend (Pools)
Jest rano (Yest rah-noh) (Pools)
Het is ochtend (Pools)
Noc (Nots) (Pools)
Nacht (Pools)
Jest noc (Yest nots) (Pools)
Het is nacht (Pools)
Księgarnia (Kshyeng-ahr-nya) (Pools)
Boekwinkel (Pools)
Idę do księgarni (Id-eh doh kshyeng-ahr-nee) (Pools)
Ik ga naar de boekwinkel (Pools)
Ulica (Oo-leet-sah) (Pools)
Straat (Pools)
Ulica jest szeroka (Oo-leet-sah yest sheh-roh-kah) (Pools)
De straat is breed (Pools)
Sklep (Sklep) (Pools)
Winkel (Pools)
Sklep jest blisko (Sklep yest blee-skoh) (Pools)
De winkel is dichtbij (Pools)
Restauracja (Res-tau-rah-tsyah) (Pools)
Restaurant (Pools)
Restauracja jest duża (Res-tau-rah-tsyah yest doo-zha) (Pools)
Het restaurant is groot (Pools)
Chleb (Khleb) (Pools)
Brood (Pools)
Kupuję chleb (Koop-yay khleb) (Pools)
Ik koop brood (Pools)
Owoc (Oh-vots) (Pools)
Fruit (Pools)
Jem owoce (Yem oh-vots-eh) (Pools)
Ik eet fruit (Pools)
Samolot (Sah-moh-loht) (Pools)
Vliegtuig (Pools)
Samolot leci szybko (Sah-moh-loht leh-chee ship-koh) (Pools)
Het vliegtuig vliegt snel (Pools)
Rower (Roh-veh-r) (Pools)
Fiets (Pools)
Jeżdżę na rowerze (Yeh-zh-jeh nah roh-veh-rzeh) (Pools)
Ik rij op de fiets (Pools)
Odzież (Ohd-yesh) (Pools)
Kleding (Pools)
Kupuję nową odzież (Koop-yeh noh-vah ohd-yesh) (Pools)
Ik koop nieuwe kleding (Pools)
Ogród (Oh-groot) (Pools)
Tuin (Pools)
Ogród jest duży (Oh-groot yest doo-zhi) (Pools)
De tuin is groot (Pools)
Słońce (Swon-tseh) (Pools)
Zon (Pools)
Słońce świeci (Swon-tseh shfyeh-tsee) (Pools)
De zon schijnt (Pools)
Księżyc (Kshyen-zhits) (Pools)
Maan (Pools)
Księżyc jest piękny (Kshyen-zhits yest pyeh-knih) (Pools)
De maan is mooi (Pools)
Ucho (Oo-hoh) (Pools)
Oor (Pools)
Moje ucho boli (Moy-eh oo-hoh boh-lee) (Pools)
Mijn oor doet pijn (Pools)
Ząb (Zahm-b) (Pools)
Tand (Pools)
Mój ząb jest zepsuty (Moy zahm yest zehp-soo-tee) (Pools)
Mijn tand is kapot (Pools)
Dłoń (Dwohn) (Pools)
Hand (Pools)
Wyciągam dłoń (Vee-tsyah-gahm dwohn) (Pools)
Ik strek mijn hand uit (Pools)
Stopa (Stoh-pah) (Pools)
Voet (Pools)
Moja stopa boli (Moy-ah stoh-pah boh-lee) (Pools)
Mijn voet doet pijn (Pools)
Palec (Pah-lehts) (Pools)
Vinger (Pools)
Mój palec jest zraniony (Moy pah-lehts yest zrah-nyoh-nee) (Pools)
Mijn vinger is gewond (Pools)
Książka (Kshyonzh-kah) (Pools)
Boek (Pools)
Czytam książkę (Chy-tam kshyonzh-keh) (Pools)
Ik lees een boek (Pools)
Film (Film) (Pools)
Film (Pools)
Oglądam film (O-glah-dahm film) (Pools)
Ik kijk een film (Pools)
Telewizja (Teh-leh-vizh-yah) (Pools)
Televisie (Pools)
Oglądam telewizję (O-glah-dahm teh-leh-vizh-yeh) (Pools)
Ik kijk naar de televisie (Pools)
Muzyka (Moo-zy-kah) (Pools)
Muziek (Pools)
Słucham muzyki (Swookh-hahm moo-zy-kee) (Pools)
Ik luister naar muziek (Pools)
Taniec (Tah-nyehts) (Pools)
Dans (Pools)
Lubię tańczyć (Loo-byeh tah-nch-its) (Pools)
Ik houd van dansen (Pools)
Śpiewać (Shpyev-atch) (Pools)
Zingen (Pools)
Lubię śpiewać (Loo-byeh shpyev-atch) (Pools)
Ik houd van zingen (Pools)
Jedzenie (Yed-zeh-nyeh) (Pools)
Eten (Pools)
Kocham jedzenie (Koh-hahm yed-zeh-nyeh) (Pools)
Ik hou van eten (Pools)
Picie (Pee-chyeh) (Pools)
Drinken (Pools)
Piję wodę (Pee-yeh voh-deh) (Pools)
Ik drink water (Pools)
Kawa (Kah-vah) (Pools)
Koffie (Pools)
Piję kawę (Pee-yeh kah-veh) (Pools)
Ik drink koffie (Pools)
Herbata (Her-bah-tah) (Pools)
Thee (Pools)
Piję herbatę (Pee-yeh her-bah-teh) (Pools)
Ik drink thee (Pools)
Cukier (Tsoo-keer) (Pools)
Suiker (Pools)
Wkładam cukier do herbaty (Vkwah-dahm tsoo-keer doh her-bah-teh) (Pools)
Ik doe suiker in mijn thee (Pools)
Sól (Sool) (Pools)
Zout (Pools)
Wkładam sól na jedzenie (Vkwah-dahm sool nah yed-zeh-nyeh) (Pools)
Ik doe zout op mijn eten (Pools)
Pieprz (Pyeh-pz) (Pools)
Peper (Pools)
Wkładam pieprz na jedzenie (Vkwah-dahm pyeh-pz nah yed-zeh-nyeh) (Pools)
Ik doe peper op mijn eten (Pools)
Ser (Sehr) (Pools)
Kaas (Pools)
Jem ser (Yem sehr) (Pools)
Ik eet kaas (Pools)
Mięso (Myeh-soh) (Pools)
Vlees (Pools)
Jem mięso (Yem mye-soh) (Pools)
Ik eet vlees (Pools)
Ryba (Rih-bah) (Pools)
Vis (Pools)
Jem rybę (Yem ri-beh) (Pools)
Ik eet vis (Pools)
Warzywa (Vah-zhih-vah) (Pools)
Groente (Pools)
Jem warzywa (Yem vah-zhih-vah) (Pools)
Ik eet groenten (Pools)