Somatosensibele Evoked Potentials Flashcards

1
Q

SSEP, stimulatie, instellingen

A

Somatosensibele EP, op diverse plaatsen gemeten na stimulatie van een arm- of beenzenuw.

Gemengde zenuw stimuleren, kathode proximaal, anode ook boven de zenuw, stimulusduur 0,2 ms, frequentie 1-3 Hz. 2 series van 250 middelingen. Prestimulus interval 1/4 van de analysetijd. Stimulussterkte zo dat spier net contraheert.

Bandbreedte filters 5-1500 Hz, tijdbasis 60 ms armzenuw, 100 ms beenzenuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

N. medianus SEP, stimulatie, verloop, orde neuronen

A

Stimuleren kathode 3 cm proximaal van pols. Volley (groep synchrone actiepotentialen in samenliggende zenuwvezels) van perifeer naar centraal.

1e orde neuronen: cellichaam in sensibele ganglion dorsale van wortels C6-8. Perifere uitlopers in plexus brachialis en n. medianus. Centrale uitlopers in sensibele wortels C6-8 en achterstrengen. Van binnentredende uitlopers splitsen korte horizontale takken af die op horizontaal georiënteerde neuronen van de grijze stof projecteren. Centrale uitlopers in achterstreng synapteren met cellichamen van 2e orde neuronen in achterstrengkern (nu. cuneatus) laag in hersenstam.

2e orde neuronen: axonen lopen in de lemniscus medialis van de hersenstam en synapteren met 3e orde neuronen in de thalamus.

3e orde neuronen: axonen projecteren naar de gyrus postcentralis (hand bij C3/C4).

Plaatje in klapper!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Caudaal van cortex gegenereerde componenten, N9/P9, CNAP

A

P9: contralateraal van simulatie, maximaal op hoofd
N9: ipsilateraal van stimulatie, maximaal op acromion

Ontstaan door een niet-bewegende bron, dus dipool, ontstaat als volley de overgang van arm naar romp passeert.

CNAP ook te meten in delen van de plexus brachialis, punt van erb, latentie ongeveer gelijk aan N9/P9 (meten met afleiding Erb-Fz, is negatief), vergelijken met P9.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Plexuslaesie/wortellaesie, CNAP

A

Plexuslaesie: P9/N9 niet meer te meten of verlaagde amplitude, perifere uitlopers van cellichamen in ganglion dorsale beschadigd die degeneren, CNAP niet meer te registreren.

Wortellaesie: P9/N9 normaal, daarna afwijkend, centrale uitlopers beschadigd, perifere onaangedaan, dus CNAP wel nog te meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Caudaal van cortex gegenereerde componenten, P14, N18

A

Ontbreken bij hoog-cervicale laesie, blijven bestaan na laesie van thalamus of cortex.

Gegenereerd in de stam, caudaal van thalamus, waarschijnlijk in lemniscus medialis.

Op hoofd te meten (extracraniële referentie), niet op nek, amplitude maximaal boven op hoofd, klein op mastoïd.

Afleiding pariëtaal (ipsilateraal van stim.) - mastoïd geschikt voor meten ervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Caudaal van cortex gegenereerde componenten, N13/P13

A

N13: op nek negatieve potentiaalverandering meten (extracraniële referentie), maximum processus spinosis C6 .

P13: tegelijk met N13 positieve potentiaalverandering aan voorzijde hals/oesofagus.

N13/P13 boven C1 niet meer te meten.

Niet-bewegende bron.

Ontstaan wanneer de horizontale neuronen in de grijze stof van ruggenmergsegmenten C6-8 gedepolariseerd worden.

Blijft bestaan bij hoog-cervicale laeasie, verdwijnt bij laesie wortels C6-8.

Bij syringomyelie (holtevorming centraal in ruggenmerg) kunnen de neuronen die de N13/P13 genereren beschadigd zijn, terwijl achterstrengvezels goed blijven, dan alleen N13/P13 niet te meten, N9/P9, P13, N18 en corticaal normaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Corticaal gegenereerde componenten, volgorde, oriëntatie

A

N20 pariëtaal, P20 frontaal
P25 centraal
P27 pariëtaal
N30 frontaal, P30 pariëtaal
N35 centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Corticaal gegenereerde componenten, ontstaan

A

Tangentiële bron in area 3b (dieper in gyrus postcentralis):
- eerst negatief achter en positief voor: N20 en P20
- later positief achter en negatief voor: P30 en N30

Radiaire bron in area 1 (oppervlakkiger in gyrus postcentralis):
- eerst negatief diep, positief oppervlakkig: P25
- later positief diep, negatief oppervlakkig: N35

Normale SSEP t/m N18 wijst op afwijking in thalamus, thalamocorticale verbindingen of de cortex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

SSEP, klinische praktijk, welke afleidingen

A

N20 belangrijkste component (grootste amplitude en meeste door 1 bron bepaald).

Afleidingen:
- P4-A1 voor P14 en N18, N20 en P27
- P3-A1 voor P14 en N18 (om onderscheid te maken tussen N18 en N20)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

N. ulnaris SSEP

A

Stimuleren bij pols, kathode 3 cm proximaal van pols, adductie van vingers door m. interossei.

Wortels C8-Th1.

Latentie iets langer dan bij medianus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

N. tibialis SSEP, stimulatie, componenten

A

Stimuleren bij enkel, kathode tussen malleolus en achillespees, contractie teenflexoren.

Componenten: N8, N22/P22, P30. P38/N38

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

N. tibialis SSEP, meten/ontstaan componenten

A

N8: CNAP gemeten in knieholte

N22/P22: op rug (Th12-L1) negativiteit N22 en op buik positiviteit P22, ontstaan in grijze stof in myelumsegmenten L5 en S1 (afleiding Th12-buik) (vergelijkbaar met N13/P13)

P30: diffuse positiviteit op hoofd met maximum op Fpz (vergelijkbaar met P14), ontstaat in hersenstam, afleiding Fpz-processus spinosus C6

P38/N38: eerste corticaal gegenereerde component, positiviteit P38 met maximum centro-pariëtaal in de midline (of ipsilateraal tov stimulatie) en negativiteit N38 contralateraal met pariëtaal maximum. Ontstaat door activiteit in scheef georiënteerde neuronen in corticale voetgebied (op overgang convexiteit en fissura interhemisferica). Afleiding halverwege Cz en Pz - Fz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

N. peroneus SSEP

A

Stimuleren bij enkel, kathode tussen mediale en laterale malleolus, tenen strekken (edb).

Grotere latentie dan tibialis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dermatoom SSEP, verdeling

A

Dermatoom is een huidgebied dat specifiek geïnnerveerd wordt door de afferente zenuwvezels van 1 spinaal ganglion. Valt vaak samen met het verzorgingsgebied van een puur sensibele zenuw.

Plaatje in klapper!!! Zenuwen en dermatomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dermatoom SSEP, registratietechniek

A

Stimuleren: EMG-stimulator, ringelektroden voor C6 (duim), C7 (middelvinger) en C8 (pink).

Duur 0,2-0,3 ms.

2-4 Hz.

Stimulussterkte: sensation level bepalen (net voelbaar), dan 2-3 x zo sterk (spierstimulatie vermijden).

1000-2000 middelingen (ongunstige signaal-ruisverhouding).

Tijdbasis: 60 ms armen, 100 ms benen (latenties iets langer dan bij normale SSEP, amplitudes iets lager).

Elektrodeplaatsing zelfde als normale SSEP.

Corticale responsies vaak V- of W-vorm, Erb-C6 en Th12 vaak mono-of bifasische vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Alternatieve stimulatiewijzen, LEP, CHEP

A

Doel: functioneren van dunne ongemyeliniseerde vezels te beoordelen (pijn, temperatuur).

Laser evoked potential: afleiden aan hoofd, maximum op Cz, tijdbasis 1000 ms, filters 1-30 Hz, 10-12 middelingen, diodelaser gebruiken, LEP bestaat uit negatief-positief complex N-P latentie 200-400 ms.

Contact heat evoked potential: alleen corticaal afleiden, maximum Cz, tijdbasis 1000 ms, 10-12 middelingen, aandacht belangrijk, contactelektrode die warm wordt, zelfde vorm als LEP, latentie vanaf 400 ms.

17
Q

Indicaties voor SSEP

A

Laesies, etc. opsporen die met beeldvormend onderzoek niet te zien zijn.

IONM.

SEP’s zijn niet afwijkend bij stoornis aan vitale sensibele systeem (pijn en temperatuur).

SEP-componenten gegenereerd door verschillende delen van het somato-sensibele systeem, daarom gebruikmaken van intervaltijden tussen componenten.

Medianus: stimulatie-N9, N9-P14, P14-N20
Tibialis: stimulatie-N8, N8-N22, N22-N38

18
Q

Trauma plexus brachialis/cervicale wortelavulsie

A

Rek op de plexus en/of cervicale wortels bij ongelukken.

  • ernstige axonale beschadiging van gehele of deel van de plexus brachialis, geen SEP-componenten te meten.
  • multiple wortelavulsies: diverse wortels uit cervicale myelum getrokken, N9 normaal, rest niet te meten.
  • combinatie van vorige twee.
19
Q

Multiple sclerose, kenmerken, 2 gevolgen, welke componenten aangedaan

A

Haarden van demyelinisatie in de witte stof van het centrale zenuwstelsel.

Medianus: N9 (in perifeer ZS) en N13 (in grijze stof) normaal.
Tibialis: N8 en N22 normaal.

2 gevolgen:
- geleidingsvertraging: geen klinische verschijnselen, wel vertraging en soms amplitudereductie, lokaliseren door intervallen te meten, ook stille laesies opzoeken.
- geleidingsblokkade: wel klinische verschijnselen, componenten rostraal opgeheven of in amplitude verlaagd

20
Q

Cervicale myelopathie, symptomen, welke componenten aangedaan

A

Cervicale myelum bekneld door botwoekering van de wervelkolom, ook vasculaire stoornissen van myelum, waardoor beknelling.

Daardoor zowel in grijze als witte stof van het myelum demyeliniserende en axonale laesies.

Medianus: N9 normaal, verder kan vertraagd of opgeheven zijn.
Tibialis: N8 en N22 normaal, P38 kan vertraagd of opgeheven zijn.

SSEP kan ook stille laesies aantonen hierbij.

MEP is gevoeliger voor aantonen cervicale myelopathie dan SSEP.

21
Q

Lokalisatie sulcus centralis

A

Stimulatie contralaterale medianus, meten met 20-64 kleine elektroden in matje op sulcus.

N20 en P20 meten, punt van omslag is sulcus centralis.

Amplitude heel groot, weinig middelingen nodig.

22
Q

SSEP als IONM, doel, voorwaarden, techniek

A

Intraoperatieve neurofysiologische monitoring.

Doel: bewaken van de neurofysiologische functies tijdens operaties om stoornissen hierin snel vast te stellen en te kunnen handelen. Info duidelijk naar chirurg toe geven, regelmatig info geven, veranderingen snel melden.

Voorwaarden:
- chirurg moet noodzaak inzien
- moet praktisch haalbaar zijn
- personeel moet deskundig zijn
- anesthesie moet bekend zijn
- documentatie bijhouden

Techniek:
- storingsbronnen
- veel middelingen nodig
- elektroden, oppervlakte, soms corkscrew

23
Q

SSEP en hersendood

A

N9 en N13 van medianus normaal, P14 en corticale componenten opgeheven.

Kan echter ook bij intoxicaties, dus differentiatie ertussen niet mogelijk met SSEP.

24
Q

Prognose comateuze patiënten

A

Postanoxische encefalopathie of postanoxisch coma na periode van anozie of ischaemie.

PROPAC: prognose postanoxisch coma

N20 belangrijkste component. Er mag pas van afwijkende N20 gesproken worden als de caudale componenten (N9, N13) normaal zijn.

Bij afwezige N20 beiderzijds prognose zeer slecht, alle andere gevallen geen uitspraak mogelijk.

25
Q

Toepassing dermatoom SSEP

A
  • Diagnostiek radiculopathiën:

Bijvoorbeeld radiculopathie L4, dan kan de medianus-SSEP nog normaal zijn, via wortels L5 en S1, dan dermatoom-SSEP L4 doen, wel afwijkingen.

  • Diagnostiek letsels proximale beenzenuwen:

Veel sensibele zenuwen in de benen moeilijk toegankelijk voor EMG (bijv. n. ilio inguinalis, n. cutaneus femoris), dan kan dermatoom-SSEP wel duidelijkheid geven.

Bijvoorbeeld n. cutaneus femoris lateralis bekneld tgv adipositas bij uittrede plaats uit het bekken, klachten zijn tintelend, branderig gevoel aan laterale zijde bovenbeen, meralgia paresthetica).