SM2.4. Fluïdomechanica Flashcards

1
Q

Hoe zal een vast voorwerp met een relatieve dichtheid van groter dan 1 komen te ‘liggen’ in het water?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Het voorwerp zal drijven in het water.
B)) De relatieve dichtheid van een vaste stof zal niet bepalen of een lichaam drijft of zinkt in het water.
C)) Het voorwerp zal zinken in het water.
D)) De relatieve dichtheid van een vaste stof bepaalt wel of het voorwerp zal drijven of zinken, maar om dat te bepalen moet men de relatieve dichtheid van water weten.

A

Oplossing;
C)) Het voorwerp zal zinken in het water.

Opmerking(en):
Algemeen: De relatieve dichtheid (van een vloeistof of vaste stof) is de dichtheid van die stof t.o.v. de dichtheid van water. Indien die relatieve dichtheid groter is dan 1 dan wil dit zeggen dat de dictheid van die stof groter is dan 1. Dit wil zeggen dat deze stof voor hetzelfde volume meer weegt dan water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat geeft de dichtheid van een stof weer? (definitie)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De dichtheid per massaeenheid geeft het volume weer.
B)) De dichtheid per massaeenheid geeft het volume weer.
C)) De dichtheid per massaeenheid is de inwendige druk.
D)) Dichtheid is de hoeveelheid massa per volume-eenheid.
E)) Dichtheid is de hoeveelheid volume per massaeenheid.

A

Oplossing;
D)) Dichtheid is de hoeveelheid massa per volume-eenheid.

Opmerking(en):
Algemeen: ρ = m/V = [kg]/[m³]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een fluïdum?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een fluïdum is alles wat men als samendrukbaar kan beschouwen.
B)) Een fluïda is een mengsel van verschillende vloeistoffen.
C)) Een fluïdum is alles wat kan vloeien, m.a.w. de verzameling van vloeistoffen en gassen.
D)) Een fluïdum zijn alle vloeistoffen en gassen die men niet als samendrukbaar kan beschouwen.
E)) Een fluïdum is hetzelfde als een vloeistof. (afkomstig uit het Engelse “fluid”)

A

Oplossing;
C)) Een fluïdum is alles wat kan vloeien, m.a.w. de verzameling van vloeistoffen en gassen.

Opmerking(en):
D)) De niet-samendrukbaarheid is van toepassing bij een ideaal fluïda.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De dichtheid van water bedraagt:
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) 1 g/m³
B)) 1 kg/cm³
C)) 1000 g/dm³
D)) 100 g/l
E)) 1000 g/m³

A

Oplossing;
C)) 1000 g/dm³

Opmerking(en):
Algemeen: ρ = 1 kg/l = 1 kg/dm³ = 1000 g/dm³

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de eenheid van de relatieve dichtheid (of soortelijk gewicht)?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De relatieve dichtheid wordt uitgedrukt in m²/kg
B)) De relatieve dichtheid wordt uitgedrukt in kg/m³.
C)) De relatieve dichtheid wordt uitgedrukt in m³/kg.
D)) De relatieve dichtheid heeft geen eenheid.
E)) De relatieve dichtheid wordt uitgedrukt in N.

A

Oplossing;
D)) De relatieve dichtheid heeft geen eenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zal een vast voorwerp met een relatieve dichtheid (of soortelijk gewicht) van 2 doen wanneer men het in water gooit?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een vast voorwerp met een relatieve dichtheid van 2 zal drijven in/op water.
B)) Niet te bepalen aangezien men daarvoor de relatieve dichtheid van water in de gegeven situatie moet kennen.
C)) Een vast voorwerp met een relatieve dichtheid van 2 zal zinken in water.

A

Oplossing;
C)) Een vast voorwerp met een relatieve dichtheid van 2 zal zinken in water.

Opmerking(en):
Algemeen: De relatieve dichtheid (van een vloeistof of vaste stof) is de dichtheid van die stof t.o.v. de dichtheid van water. Indien die relatieve dichtheid groter is dan 1 dan wil dit zeggen dat de dictheid van die stof groter is dan 1. Dit wil zeggen dat deze stof voor hetzelfde volume meer weegt dan water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zal een vast voorwerp met een relatieve dichtheid (of soortelijk gewicht) van 0,5 doen wanneer men het in water gooit?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een vast voorwerp met een relatieve dichtheid van 0,5 zal drijven in/op water.
B)) Een vast voorwerp met een relatieve dichtheid van 0,5 zal zinken in water.
C)) Niet te bepalen aangezien men daarvoor de relatieve dichtheid van water in de gegeven situatie moet kennen.

A

Oplossing;
A)) Een vast voorwerp met een relatieve dichtheid van 0,5 zal drijven in/op water.

Opmerking(en):
Algemeen: Een stof met een relatieve dichtheid van 0,5 weegt voor hetzelfde volume half zoveel als water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kan je zeggen over de samendrukbaarheid van gassen bij een ideaal fluïdum?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Gassen in een ideaal fluïdum moet men enkel als samendrukbaar beschouwen als deze niet in beweging is.
B)) Gassen in een ideaal fluïdum mogen enkel als niet-samendrukbaar beschouwd worden indien de stromingssnelheid voldoende klein is.
C)) Gassen in een ideaal fluïdum mogen enkel als niet-samendrukbaar beschouwd worden, als de stromingssnelheid voldoende groot is.
D)) Gassen in een ideaal fluïdum moet men enkel als samendrukbaar beschouwen als deze in beweging is.
E)) Gassen in een ideaal fluïdum moet men altijd als samendrukbaar beschouwen.

A

Oplossing;
B)) Gassen in een ideaal fluïdum mogen enkel als niet-samendrukbaar beschouwd worden indien de stromingssnelheid voldoende klein is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe groot is de dichtheid van een (vast) voorwerp met een relatieve dichtheid (of soortelijk gewicht) van 5?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) ρ = 5 kg/cm³
B)) niet te bepalen
C)) ρ = 5 g/dm³
D)) ρ = 5 kg/m³
E)) ρ = 5000 g/dm³

A

Oplossing;
E)) ρ = 5000 g/dm³

Opmerking(en):
Algemeen: De relatieve dichtheid is de dichtheid van de stof t.o.v. de dichtheid van water. Bij een relatieve dichtheid van 5 zal de stof een dichtheid hebben die 5 keren groter is dan water. Aangezien de dichtheid van water 1 kg/l is zal de dichtheid van deze stof 5 kg/l zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voorwerp A heeft een relatieve dichtheid van 3 terwijl voorwerp B een relatieve dichtheid heeft van 6. Wat kan je zeggen over het gewicht van voorwerp A t.o.v. voorwerp B indien ze beiden hetzelfde volume hebben?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Voorwerp A is 3 keren zwaarder dan voorwerp B.
B)) Voorwerp A is 6 keren lichter dan voorwerp B.
C)) Voorwerp A is 3 keren lichter dan voorwerp B.
D)) Voorwerp A is dubbel zo zwaar als voorwerp B.
E)) Voorwerp A is half zo zwaar als voorwerp B.

A

Oplossing;
E)) Voorwerp A is half zo zwaar als voorwerp B.

Opmerking(en):
Algemeen: Voorwerp A zal voor hetzelfde volume 3 keer zwaarder zijn dan water, terwijl voorwerp B voor hetzelfde volume 6 keer zwaarder zal zijn dan water. Dit wil zeggen dat voorwerp B dubbel zo zwaar is dan voorwerp A (met hetzelfde volume)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de relatieve dichtheid van een vaste stof of vloeistof?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De relatieve dichtheid van een vaste stof of vloeistof is de dichtheid van die stof t.o.v. de absolute dichtheid.
B)) De relatieve dichtheid van een vaste stof of vloeistof is de dichtheid van die stof t.o.v. de dichtheid van een andere willekeurig gekozen stof.
C)) De relatieve dichtheid van een vaste stof of vloeistof is de dichtheid van die stof t.o.v. de van de atmosfeer.
D)) De relatieve dichtheid van een vaste stof of vloeistof is de dichtheid van die stof t.o.v. de dichtheid van water.

A

Oplossing;
D)) De relatieve dichtheid van een vaste stof of vloeistof is de dichtheid van die stof t.o.v. de dichtheid van water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke grootheid meet men met een hydrometer.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een hydrometer meet de snelheid van een vloeistof.
B)) Een hydrometer meet de viscositeit van een vloeistof.
C)) Een hydrometer meet de druk in een vloeistof.
D)) Geen correct antwoord.
E)) Een hydrometer meet de dichtheid van een vloeistof.

A

Oplossing;
E)) Een hydrometer meet de dichtheid van een vloeistof.

Opmerking(en):
B)) De viscositeit meet men met een viscometer
C)) De druk meet men met een manometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een convergerende stroombuis?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een convergerende stroombuis is een stroombuis die opsplitst in verschillende stroombuizen.
B)) Een convergerende stroombuis is een stroombuis waarvan de dwarsdoorsnede groter wordt.
C)) Een convergerende stroombuis is een stroombuis waarvan de dwarsdoorsnede kleiner wordt.
D)) Een convergerende stroombuis is een stroombuis die ontstaat door meerdere stroombuizen die samen komen.

A

Oplossing;
C)) Een convergerende stroombuis is een stroombuis waarvan de dwarsdoorsnede kleiner wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een divergerende stroombuis?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een divergerende stroombuis is een stroombuis die ontstaat door meerdere stroombuizen die samen komen.
B)) Een divergerende stroombuis is een stroombuis die opsplitst in verschillende stroombuizen.
C)) Een divergerende stroombuis is een stroombuis waarvan de dwarsdoorsnede groter wordt.
D)) Een divergerende stroombuis is een stroombuis waarvan de dwarsdoorsnede kleiner wordt.

A

Oplossing;
C)) Een divergerende stroombuis is een stroombuis waarvan de dwarsdoorsnede groter wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke druk kan men rechtstreeks meten?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Statische druk
B)) Statische druk en Totale druk
C)) Totale druk
D)) Dynamische druk
E)) Statische druk en Dynamische druk

A

Oplossing;
B)) Statische druk en Totale druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke druk kan men niet rechtstreeks meten?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Dynamische druk
B)) Statische druk en Dynamische druk
C)) Totale druk
D)) Statische druk
E)) Statische druk en Totale druk

A

Oplossing;
A)) Dynamische druk

Opmerking(en):
C)) De totale druk meet men met een pitotbuis. Deze druk moet men evenwijdig met de stroming meten.
D)) De statische druk meet men met een manometer. Aangezien de statische druk de druk van een fluïdum in rust is wil dit ook zeggen dat men deze druk loodrecht op de stroming moet meten.

17
Q

Hoe moet men een drukmeting uitvoeren zodat men de totale druk in een stromende vloeistof kan bepalen?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De totale druk is niet afhankelijk van de richting (// of Ʇ) waarin men de druk meet.
B)) De totale druk is niet rechtstreeks meetbaar.
C)) De totale druk meet men evenwijdig met de stroming.
D)) De totale druk meet men loodrecht op de stroming.

A

Oplossing;
C)) De totale druk meet men evenwijdig met de stroming.

Opmerking(en):
B)) De dynamische druk is niet rechtstreeks meetbaar.
D)) De statische druk meet men met een manometer. Aangezien de statische druk de druk van een fluïdum in rust is wil dit ook zeggen dat men deze druk loodrecht op de stroming moet meten.

18
Q

Hoe moet men een drukmeting uitvoeren zodat men de statische druk in een stromende vloeistof kan bepalen?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De statische druk is niet rechtstreeks meetbaar.
B)) De statische druk is niet afhankelijk van de richting (// of Ʇ) waarin men de druk meet.
C)) De statische druk meet men evenwijdig met de stroming.
D)) De statische druk meet men loodrecht op de stroming.

A

Oplossing;
D)) De statische druk meet men loodrecht op de stroming.

19
Q

Wat wordt er bedoeld met: ”dynamische druk”?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De trillingsenergie die de verschillende moleculen bezitten.
B)) De energie die de moleculen in beweging bezitten.
C)) De botsingsenergie van moleculen die over het algemeen in een bepaalde richting bewegen.
D)) De botsingsenergie van moleculen die kriskras door elkaar heen bewegen.
E)) De potentiële energie die de bewegende moleculen bezitten.

A

Oplossing;
C)) De botsingsenergie van moleculen die over het algemeen in een bepaalde richting bewegen.

19
Q

Hoe moet men een drukmeting uitvoeren zodat men de dynamische druk in een stromende vloeistof kan bepalen?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De dynamische druk meet men evenwijdig met de stroming.
B)) De dynamische druk meet men loodrecht op de stroming.
C)) De dynamische druk is niet rechtstreeks meetbaar.
D)) De dynamische druk is niet afhankelijk van de richting (// of Ʇ) waarin men de druk meet.

A

Oplossing;
C)) De dynamische druk is niet rechtstreeks meetbaar.

20
Q

Wat wordt er bedoeld met: ”statische druk”?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De trillingsenergie die de verschillende moleculen bezitten.
B)) De botsingsenergie van moleculen die kriskras door elkaar heen bewegen.
C)) De botsingsenergie van moleculen die over het algemeen in een bepaalde richting bewegen.
D)) De potentiële energie die de stilstaande moleculen bezitten.

A

Oplossing;
B)) De botsingsenergie van moleculen die kriskras door elkaar heen bewegen.

21
Q

Hoe verandert de statische druk bij een convergerende stroombuis?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De statische druk zal toenemen.
B)) De statische druk zal afnemen.
C)) De statische druk zal veranderen, maar dat is afhankelijk van andere factoren.
D)) De statische druk zal constant blijven.

A

Oplossing;
B)) De statische druk zal afnemen.

Opmerking(en):
Algemeen: De diameter neemt af, waardoor de snelheid van de vloeistof toeneemt. Hierdoor neemt de dynamische druk wel toe, maar zal de statische druk afnemen zodat de totale druk constant blijft.

22
Q

Hoe verandert de statische druk bij een divergerende stroombuis?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De statische druk zal afnemen.
B)) De statische druk zal toenemen.
C)) De statische druk zal constant blijven.
D)) De statische druk zal veranderen, maar dat is afhankelijk van andere factoren.

A

Oplossing;
B)) De statische druk zal toenemen.

23
Q

Hoe verandert de dynamische druk bij een convergerende stroombuis? ((verklaring?))
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De dynamische druk zal constant blijven.
B)) De dynamische druk zal veranderen, maar dat is afhankelijk van andere factoren.
C)) De dynamische druk zal toenemen.
D)) De dynamische druk zal afnemen.

A

Oplossing;
C)) De dynamische druk zal toenemen.

24
<< COPY vraag >>
**Oplossing;** **B))** Volgens het venturi principe zal een plaatselijke vernauwing zorgen voor een onderdruk waarmee men o.a. een andere stof zou kunnen aanzuigen. **Opmerking(en):** Algemeen: Door de vernauwing zal het fluïdum versnellen waardoor de dynamische druk toeneemt. Aangezien de dynamische druk toeneemt zal de statische afnemen omdat de totale druk constant blijft volgens de wet van Bernouilli.
25
Wat gebeurt er met de dynamische en statische druk als stilstaande lucht begint te stromen. . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** De dynamische druk neemt af, terwijl de statische druk constant blijft. **B))** De dynamische druk neemt toe, terwijl de statische druk afneemt. **C))** De dynamische druk neemt toe, terwijl de statische druk constant blijft. **D))** De dynamische druk neemt af, terwijl de statische druk toe neemt. **E))** De dynamische en statische druk blijven constant.
**Oplossing;** **B))** De dynamische druk neemt toe, terwijl de statische druk afneemt.
26
Van welke factor(en) hangt de viscositeit van een vloeistof hangt van af? . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** De viscositeit hangt af van de temperatuur en de soort stof. **B))** De viscositeit hangt af van de temperatuur, de soort stof en de snelheid van de vloeistof. **C))** De viscositeit hangt af van de temperatuur, de soort stof en de wanden waarlangs het stroomt **D))** De viscositeit hangt af van de temperatuur van de stof.
**Oplossing;** **A))** De viscositeit hangt af van de temperatuur en de soort stof.
27
Wat wil een hogere viscositeitscoëfficiënt zeggen over een vloeistof? . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** Het fluïdum vloeit moeilijk. **B))** Het fluïdum vloeit makkelijk. **C))** Het fluïdum is zeer plakkerig(er) is. **D))** Het fluïdum is minder plakkerig(er) is.
**Oplossing;** **A))** Het fluïdum vloeit moeilijk.
28
Hoe verandert de viscositeit van een gas als de temperatuur stijgt? . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** Het is afhankelijk van het soort gas of de viscositeit toe- of afneemt bij toenemende temperatuur. **B))** De viscositeit van een gas zal stijgen bij een toenemende temperatuur. **C))** De viscositeit van een gas zal afnemen bij een toenemende temperatuur. **D))** De viscositeit van een gas zal niet veranderen bij een toenemende temperatuur.
**Oplossing;** **B))** De viscositeit van een gas zal stijgen bij een toenemende temperatuur.
29
Hoe verandert de viscositeit van een vloeistof als de temperatuur stijgt? ((verklaring?)) . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** De viscositeit van een vloeistof zal niet veranderen bij een toenemende temperatuur. **B))** De viscositeit van een vloeistof zal afnemen bij een toenemende temperatuur. **C))** Het is afhankelijk van het soort vloeistof of de viscositeit toe- of afneemt bij toenemende temperatuur. **D))** De viscositeit van een vloeistof zal toenemen bij een toenemende temperatuur.
**Oplossing;** **B))** De viscositeit van een vloeistof zal afnemen bij een toenemende temperatuur.
30
Wat is de viscositeit van een fluïdum? . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** Een maat voor de oplosbaarheid van een stof in een vloeistof. **B))** "Een maat voor de dichtheid van een fluïdum t.o.v. de dichtheid van water.  " **C))** Viscositeit is de interne weerstand die een fluïdum biedt tegen stroming. M.a.w. de dikvloeibaarheid van een fluïdum. **D))** Viscositeit is een maat voor de plakkerigheid van een stof. **E))** Een maat voor de snelheid waarmee een stof verdampt.
**Oplossing;** **C))** Viscositeit is de interne weerstand die een fluïdum biedt tegen stroming. M.a.w. de dikvloeibaarheid van een fluïdum.
31
Wat kan men zeggen over een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex. . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** Een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex is zeer ‘plakkerig’. **B))** Een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal een kleine inwendige weerstand hebben tegen het vloeien. **C))** Een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal een grote inwendige weerstand hebben tegen het vloeien. **D))** Bij een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal de viscositeit weinig veranderen bij veranderende temperatuur. **E))** Bij een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal de viscositeit veel veranderen bij veranderende temperatuur.
**Oplossing;** **D))** Bij een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal de viscositeit weinig veranderen bij veranderende temperatuur.
32
Wat kan men zeggen over een smeermiddel met een lage viscositeitsindex. . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** Bij een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal de viscositeit weinig veranderen bij veranderende temperatuur. **B))** Een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal een kleine inwendige weerstand hebben tegen het vloeien. **C))** Een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal een grote inwendige weerstand hebben tegen het vloeien. **D))** Een smeermiddel met een lage viscositeitsindex is zeer ‘plakkerig’. **E))** Bij een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal de viscositeit veel veranderen bij veranderende temperatuur.
**Oplossing;** **E))** Bij een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal de viscositeit veel veranderen bij veranderende temperatuur.
33
Wat geeft de viscositeitsindex van een smeermiddel weer? . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** De viscositeitsindex van een smeermiddel geeft de mate weer hoe snel de viscositeit veranderd bij een veranderende temperatuur. **B))** De viscositeitsindex van een smeermiddel geeft weer bij welke temperaturen het smeermiddel effectief is. **C))** De viscositeitsindex van een smeermiddel geeft weer over welk type smeermiddel het is. (minerale smeermiddelen, synthetische smeermiddelen, …) **D))** De viscositeitsindex van een smeermiddel geeft de mate van de plakkerigheid van het smeermiddel weer. **E))** De viscositeitsindex van een smeermiddel geeft de mate weer waarin het smeermiddel zich verzet tegen het vloeien.
**Oplossing;** **A))** De viscositeitsindex van een smeermiddel geeft de mate weer hoe snel de viscositeit veranderd bij een veranderende temperatuur.
34
Wat wil het zeggen als een smeerolie een hoge viscositeitsindex heeft? . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** Bij een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal het smeermiddel moeilijk vloeibaar zijn. **B))** Bij een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal het smeermiddel goed vloeibaar zijn. **C))** Bij een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal de viscositeit van het smeermiddel sterk veranderen bij een veranderende temperatuur. **D))** Bij een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal het smeermiddel toepasbaar zijn bij zeer hoge temperaturen. **E))** Bij een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal de viscositeit van het smeermiddel weinig veranderen bij een veranderende temperatuur.
**Oplossing;** **E))** Bij een smeermiddel met een hoge viscositeitsindex zal de viscositeit van het smeermiddel weinig veranderen bij een veranderende temperatuur.
35
Wat wil het zeggen als een smeerolie een lage viscositeitsindex heeft? . (Probeer eerst zonder MCQ!) . . **A))** Bij een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal de viscositeit van het smeermiddel weinig veranderen bij een veranderende temperatuur. **B))** Bij een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal het smeermiddel moeilijk vloeibaar zijn. **C))** Bij een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal de viscositeit van het smeermiddel sterk veranderen bij een veranderende temperatuur. **D))** Bij een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal het smeermiddel goed vloeibaar zijn. **E))** Bij een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal het smeermiddel toepasbaar zijn bij zeer hoge temperaturen.
**Oplossing;** **C))** Bij een smeermiddel met een lage viscositeitsindex zal de viscositeit van het smeermiddel sterk veranderen bij een veranderende temperatuur.