SM1. Materie Flashcards

1
Q

In de kern van een atoom bevinden zich …
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) enkel en alleen de elektronen
B)) enkel en alleen de protonen
C)) protonen en neutronen
D)) protonen en elektronen
E)) elektronen en neutronen

A

Oplossing;
C)) protonen en neutronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rond de kern van een atoom bevinden zich …
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) elektronen en neutronen
B)) protonen en neutronen
C)) enkel en alleen de protonen
D)) protonen en elektronen
E)) enkel en alleen elektronen.

A

Oplossing;
E)) enkel en alleen elektronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Protonen bevinden zich …
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) in de kern van het atoom.
B)) in banen/schillen rondom de kern van het atoom.
C)) op de buitenste baan/schil rond de kern.
D)) in een rooster rondom de kern.
E)) nergens in een atoom.

A

Oplossing;
A)) in de kern van het atoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Elektronen bevinden zich …
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) nergens in een atoom.
B)) in banen/schillen rondom de kern van het atoom.
C)) in een rooster rondom de kern.
D)) in de kern van het atoom.
E)) op de buitenste baan/schil rond de kern.

A

Oplossing;
B)) in banen/schillen rondom de kern van het atoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neutronen bevinden zich …
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) op de buitenste baan/schil rond de kern.
B)) in een rooster rondom de kern.
C)) in banen/schillen rondom de kern van het atoom.
D)) in de kern van het atoom.
E)) nergens in een atoom.

A

Oplossing;
D)) in de kern van het atoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ionen bevinden zich …
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) nergens in een atoom.
B)) in de kern van het atoom.
C)) in banen/schillen rondom de kern van het atoom.
D)) in een rooster rondom de kern.
E)) op de buitenste baan/schil rond de kern.

A

Oplossing;
A)) nergens in een atoom.

Opmerking(en):
Algemeen: Een ion is geen deeltje van een atoom, maar wel de benaming van een geladen atoom.
E)) Een geladen atoom (= positief of negatief) noemt men een ion.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De lading van een atoom is …
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) altijd positief
B)) positief of negatief, maar niet neutraal.
C)) altijd negatief
D)) neutraal

A

Oplossing;
D)) neutraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de lading van de deeltjes in de atoomkern?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Positief
B)) Negatief
C)) Positief of Neutraal
D)) Negatief of Neutraal
E)) Positief of Negatief

A

Oplossing;
C)) Positief of Neutraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De lading van de kern van een atoom is …
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) positief
B)) positief of negatief
C)) negatief
D)) neutraal
E)) negatief of neutraal

A

Oplossing;
A)) positief

Opmerking(en):
Algemeen: Een kern bevat protonen en neutronen. Aangezien protonen positief zijn en neutronen neutraal zijn, zal het geheel positief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe noemt men de deeltjes van een atoom die positief geladen zijn?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Elektronen.
B)) Protonen.
C)) Isotopen.
D)) Neutronen.
E)) Ionen.

A

Oplossing;
B)) Protonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De deeltjes van een atoom die negatief geladen zijn noemt men …
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) neutronen.
B)) Isotopen.
C)) elektronen.
D)) ionen.
E)) protonen.

A

Oplossing;
C)) elektronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk(e) deeltje(s) bepaalt of bepalen het atoomnummer?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Het aantal valentie elektronen bepaalt het atoomnummer.
B)) Het aantal protonen en neutronen bepaalt het atoomnummer.
C)) Het aantal neutronen bepaalt het atoomnummer.
D)) Het aantal neutronen en elektronen bepaalt het atoomnummer.
E)) Het aantal protonen bepaalt het atoomnummer.

A

Oplossing;
E)) Het aantal protonen bepaalt het atoomnummer.

Opmerking(en):
Algemeen: In principe kan je het argument geven dat bij een neutraal atoom het atoomnummer ook gelijk is aan het aantal elektronen. Los van het feit dat dit geen antwoordmogelijkheid was moet je daarmee oppassen. Zoals aangehaald zal bij een neutraal atoom het atoomnummer gelijk zijn aan het aantal elektronen, maar het aantal elektronen bepaalt niet het soort element en dus het atoomnummer. Als een neutraal atoom elektronen zou opnemen of afgeven dan blijft het nog altijd hetzelfde atoom en blijft het atoomnummer ook nog altijd hetzelfde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kan men afleiden uit het aantal protonen van een (neutraal) atoom?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Het atoomnummer, de isotoop van een element en het aantal valentie-elektronen.
B)) Het atoomnummer, het aantal neutronen en het aantal valentie-elektronen.
C)) Het atoomnummer, het aantal neutronen en het aantal elektronen.
D)) Het atoomnummer, het soort element en het aantal elektronen.
E)) Het atoomnummer, de isotoop van een element en het aantal elektronen.

A

Oplossing;
D)) Het atoomnummer, het soort element en het aantal elektronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een ion?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een ion is enkel en alleen een negatief geladen atoom.
B)) Een ion is een positief of negatief geladen atoom.
C)) Een ion is enkel en alleen een positief geladen atoom.
D)) Een ion is een neutraal atoom.
E)) Een ion is zowel een positief, negatief als neutraal atoom.

A

Oplossing;
B)) Een ion is een positief of negatief geladen atoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een ion?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een ion is een atoom waarbij het aantal elektronen en neutronen verschillend zijn.
B)) Een ion is een atoom waarbij het aantal neutronen en portonen niet hetzelfde zijn.
C)) Een ion is een atoom waarbij het aantal elektronen en protonen verschillend zijn.
D)) Een ion is een atoom waarbij de verhouding tussen het aantal protonen en neutronen te groot is. (te veel of te weinig protonen i.v.m. het aantal neutronen.)
E)) Een ion is een atoom waarbij het aantal elektronen en protonen hetzelfde zijn.

A

Oplossing;
C)) Een ion is een atoom waarbij het aantal elektronen en protonen verschillend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe noemt men een geladen atoom?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een geladen atoom is een ion.
B)) Een geladen atoom is een vrij elektron.
C)) Een geladen atoom is een molecule.
D)) Een geladen atoom is een isotoop.
E)) Een geladen atoom is een onstabiel atoom.

A

Oplossing;
A)) Een geladen atoom is een ion.

17
Q

Wat is een molecule?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een molecule is een verbinding tussen atomen.
B)) Een molecule is een verzameling van atomen.
C)) Een molecule is een samensmelting/fusie van atomen.
D)) Een molecule is een geladen atoom.

A

Oplossing;
A)) Een molecule is een verbinding tussen atomen.

18
Q

Wat is de definitie van een molecule?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Moleculen zijn de kleinste deeltjes waarin materie opgedeeld kan worden.
B)) Moleculen zijn de kleinste deeltjes waarin materie m.b.v. scheikundige methodes opgedeeld kunnen worden.
C)) Een molecule is het kleinste deeltje van een moleculaire stof dat nog de chemische eigenschappen van die stof bezit.
D)) Moleculen zijn de kleinste deeltjes waarin materie m.b.v. kernsplijting opgedeeld kunnen worden.

A

Oplossing;
C)) Een molecule is het kleinste deeltje van een moleculaire stof dat nog de chemische eigenschappen van die stof bezit.

19
Q

Wat is GEEN correcte beschrijving van een molecule?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Een molecule is een verbinding tussen atomen.
B)) Moleculen zijn deeltjes die niet veranderen bij een fysisch verschijnsel.
C)) Moleculen zijn de kleinste deeltjes waarin materie m.b.v. scheikundige methodes opgedeeld kunnen worden.
D)) Een molecule is het kleinste deeltje van een moleculaire stof dat nog de chemische eigenschappen van die stof bezit.

A

Oplossing;
C)) Moleculen zijn de kleinste deeltjes waarin materie m.b.v. scheikundige methodes opgedeeld kunnen worden.

20
Q

Waar is de aggregatietoestand van een zuivere stof afhankelijk van?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De aggregatietoestand van een zuivere stof is enkel afhankelijk van de temperatuur en de soort stof, maar niet van de druk.
B)) De aggregatietoestand van een zuivere stof is enkel afhankelijk van de temperatuur.
C)) De aggregatietoestand van een zuivere stof is afhankelijk van de soort stof, van de druk en de temperatuur.
D)) De aggregatietoestand van een zuivere stof is enkel afhankelijk van de druk en temperatuur, maar niet van de soort stof.
E)) De aggregatietoestand van een zuivere stof is enkel afhankelijk van de druk.

A

Oplossing;
C)) De aggregatietoestand van een zuivere stof is afhankelijk van de soort stof, van de druk en de temperatuur.

21
Q

Welke grootheid blijft constant bij een faseovergang van een zuivere stof?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Geen van de vermelde grootheden
B)) De temperatuur
C)) De hoeveelheid energie
D)) De druk

A

Oplossing;
B)) De temperatuur

Opmerking(en):
Algemeen: “fyi: Bij mengsels kan men er niet altijd van uitgaan dat de temperatuur gedurende de faseovergang constant blijft.
Zo zal bij het verdampen van alcohol uit wijn de temperatuur wel constant blijven, maar als je brons (= legering van tin en kopper) smelt dan zal de temperatuur toch blijven stijgen nadat men de smelttemperatuur van tin bereikt en overstijgt. Lucht is een ander voorbeeld van een mengsel waarbij de temperatuur tijdens een faseovergang van één van de enkelvoudige stoffen constant blijft.”

22
Q

Wat is latente energie?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Latente energie is de hoeveelheid energie in de vorm van warmte die moet aan- of afgevoerd worden om van zijn huidige toestand tot het begin van een fasevergang te gaan. (bijvoorbeeld als je water hebt van 20 °C, alle warmte die moet aangevoerd worden om tot het kookpunt te komen.)
B)) Latente energie is energie die tot een temperatuursverandering leidt.
C)) Latente energie is de hoeveelheid energie in de vorm van warmte die nodig is om van de ene faseovergang naar de andere te kunnen gaan. (bijvoorbeeld alle warmte die aangevoerd moet worden om vanaf het vriespunt tot aan het kookpunt te geraken.)
D)) Latente energie is de toe- of afgevoerde energie die niet tot een temperatuursverandering leidt.

A

Oplossing;
D)) Latente energie is de toe- of afgevoerde energie die niet tot een temperatuursverandering leidt.

Opmerking(en):
Algemeen: Dit is bijvoorbeeld bij de faseovergang van een zuiver stof.

23
Q

Met hoeveel aggregatietoestanden komt een technieker in de luchtvaart in aanraking?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) 1.
B)) 0.
C)) 6.
D)) 2.
E)) 3.

A

Oplossing;
E)) 3.

Opmerking(en):
Algemeen: Gassen, vloeistoffen en vaste stoffen.

24
Q

Bij welke aggregatietoestand(en) zitten de moleculen dicht bij elkaar en kunnen ze enkel maar trillen rond vaste posities?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Bij vloeistoffen
B)) Bij gassen
C)) Bij gassen en plasma
D)) Bij vaste stoffen
E)) Bij plasma

A

Oplossing;
D)) Bij vaste stoffen

25
Q

Bij welke aggregatietoestand(en) zitten de moleculen dicht bij elkaar en kunnen ze t.o.v. elkaar ‘glijden’.
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Bij gassen en plasma
B)) Bij vloeistoffen
C)) Bij vaste stoffen
D)) Bij plasma
E)) Bij gassen

A

Oplossing;
B)) Bij vloeistoffen

26
Q

Bij welke aggregatietoestand(en) kunnen de moleculen vrij bewegen t.o.v. elkaar?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Bij gassen
B)) Bij gassen en plasma
C)) Bij plasma
D)) Bij vloeistoffen
E)) Bij gassen

A

Oplossing;
B)) Bij gassen en plasma

27
Q

Bij welke aggregatietoestand(en) zitten de moleculen dicht bij elkaar?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Bij vloeistoffen
B)) Bij vaste stoffen
C)) Bij plasma
D)) Bij gassen
E)) Bij vaste stoffen en vloeistoffen

A

Oplossing;
E)) Bij vaste stoffen en vloeistoffen