SM2.2. Kinematica Flashcards
Hoe bepaal je de gemiddelde snelheid?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De gemiddelde snelheid is de afgelegde weg tot de tijd.
B)) De gemiddelde snelheid is de tijd tot versnelling.
C)) De gemiddelde snelheid is de versnelling tot de tijd.
D)) De gemiddelde snelheid is de tijd tot de afgelegde weg
Oplossing;
A)) De gemiddelde snelheid is de afgelegde weg tot de tijd.
Wat is de definitie van snelheid?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Snelheid is de verandering van versnelling vermenigvuldigd met de tijdsduur waarin de versnelling gebeurt.
B)) Snelheid is de verandering van afstand vermenigvuldigd met de tijdsduur waarin de afstand wordt afgelegd.
C)) Snelheid is de verandering van versnelling in functie van de tijd.
D)) Snelheid is de verandering van afstand in functie van de tijd.
Oplossing;
D)) Snelheid is de verandering van afstand in functie van de tijd.
Hoe bepaal je de gemiddelde versnelling?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De gemiddelde versnelling is de tijd tot snelheid.
B)) De gemiddelde versnelling is de tijd tot de afgelegde weg.
C)) De gemiddelde versnelling is de afgelegde weg tot de tijd.
D)) De gemiddelde versnelling is de snelheid tot de tijd
Oplossing;
D)) De gemiddelde versnelling is de snelheid tot de tijd
Wat is de definitie van versnelling?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Versnelling is de verandering van snelheid vermenigvuldigd met de tijdsduur waarin de versnelling gebeurt.
B)) Versnelling is de verandering van afstand vermenigvuldigd met de tijdsduur waarin de afstand wordt afgelegd.
C)) Versnelling is de verandering van afgelegde weg in functie van de tijd.
D)) Versnelling is de verandering van snelheid in functie van de tijd.
Oplossing;
D)) Versnelling is de verandering van snelheid in functie van de tijd.
Wat kan je algemeen zeggen over de grootte van de snelheid bij een ECB?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) geen correct antwoord
B)) constant, maar niet gelijk aan 0 m/s.
C)) 0 m/s
D)) veranderlijk
Oplossing;
B)) constant, maar niet gelijk aan 0 m/s.
Opmerking(en):
Algemeen: De grootte blijft hetzelfde, de richting niet (maar de vraag ging enkel over de grootte van de snelheid)
Wat kan je algemeen zeggen over de grootte van de versnelling bij een ECB?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) veranderlijk
B)) 0 m/s²
C)) geen correct antwoord
D)) constant, maar niet gelijk aan 0 m/s
Oplossing;
D)) constant, maar niet gelijk aan 0 m/s
Opmerking(en):
Algemeen: Bij een ECB zal de (constante) versnelling enkel zorgen voor een richtingsverandering. (dat terwijl de grootte van de snelheid constant blijft).
Wat is het verband tussen een frequentie en een periode?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De frequentie en de periode zijn elkaars tegengestelde ( T + f = 0).
B)) De frequentie en de periode zijn een geheel veelvoud van elkaar. (T = constante * f)
C)) Er is geen verband tussen de frequentie en de periode.
D)) De frequentie en de periode zijn elkaars omgekeerde (T * f = 1).
E)) De frequentie en de periode zijn gelijk aan elkaar (T = f).
Oplossing;
D)) De frequentie en de periode zijn elkaars omgekeerde (T * f = 1).
Wat is de eenheid of eenheden van de periode? (meerdere antwoorden mogelijk, maar niet noodzakelijk)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) s
B)) /s
C)) V
D)) H
E)) Hz
Oplossing;
A)) s
Wat is het (wiskundig) verband tussen een frequentie en een toerental?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Geen correct antwoord.
B)) f = 60∙n
C)) f = n
D)) f = 60/n
E)) f = n/60
Oplossing;
E)) f = n/60
Opmerking(en):
Algemeen: De frequentie is namelijk het aantal ‘rotaties’ per seconden terwijl het toerental het aantal ‘rotaties’ per minuut is.
Wat is het (wiskundig) verband tussen een periode en een toerental?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) T = 60 * n
B)) T = 60/n
C)) T = n/60
D)) T = n
E)) Geen correct antwoord.
Oplossing;
B)) T = 60/n
Wat is een centripetale kracht?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De kracht die ontstaat wanneer twee voorwerpen bewegen ten opzichte van elkaar of trachten te bewegen.
B)) De kracht die een voorwerp in een cirkelvormige baan houdt.
C)) Een maat voor de kracht die een voorwerp op zijn ondersteuning of ophanging uitoefent,
D)) De aantrekkingskracht die ontstaat tussen voorwerpen met een massa.
E)) De (schijnbare) kracht die een voorwerp ervaart als gevolge van een cirkelvormige baan waarin het getrokken wordt.
Oplossing;
B)) De kracht die een voorwerp in een cirkelvormige baan houdt.
Opmerking(en):
A)) Dit is de weerstandskracht.
C)) Dit is het gewicht.
D)) Dit is de zwaartekracht.
E)) Dit is de centriPETale kracht.
Hoe noemt men de kracht die een voorwerp in een cirkvormige baan houdt/trekt?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De centrifugale kracht.
B)) De Archimedeskracht.
C)) De normaalkracht.
D)) De centripetale kracht.
E)) De circulaire kracht.
Oplossing;
D)) De centripetale kracht.
Wat is een centrifugale kracht?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De (schijnbare) kracht die een voorwerp ervaart als gevolge van een cirkelvormige baan waarin het getrokken wordt.
B)) Een maat voor de kracht die een voorwerp op zijn ondersteuning of ophanging uitoefent,
C)) De kracht die ontstaat wanneer twee voorwerpen bewegen ten opzichte van elkaar of trachten te bewegen.
D)) De kracht die een voorwerp in een cirkelvormige baan houdt.
E)) De aantrekkingskracht die ontstaat tussen voorwerpen met een massa.
Oplossing;
A)) De (schijnbare) kracht die een voorwerp ervaart als gevolge van een cirkelvormige baan waarin het getrokken wordt.
Opmerking(en):
B)) Dit is het gewicht.
C)) Dit is de weerstandskracht.
D)) Dit is de centriFUGale kracht.
E)) Dit is de zwaartekracht.
Hoe noemt men de (schijnbare) kracht die een voorwerp ervaart als gevolge van een cirkelvormige baan waarin het getrokken wordt?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De Archimedeskracht.
B)) De centripetale kracht.
C)) De circulaire kracht.
D)) De G-kracht
E)) De centrifugale kracht.
Oplossing;
E)) De centrifugale kracht.
Opmerking(en):
D)) Met G-kracht wordt de versnelling, uitgedrukt in de vrijevalversnelling g {\displaystyle g}, aangeduid die een bewegend voorwerp ondervindt als gevolg van veranderingen van grootte of richting van de snelheid.
Waarom moet men resonantie zien te vermijden?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Omdat resonantie geluidsoverlast kan bezorgen.
B)) Omdat het voorwerp anders gaat trillen.
C)) Omdat resonantie schade kan veroorzaken.
D)) Omdat resonantie veel energieverliezen met zich meebrengt.
Oplossing;
C)) Omdat resonantie schade kan veroorzaken.
Wat is de amplitude van een harmonische trilling? (definitie, m.a.w. hoe bepaal je de amplitude van een harmonische trilling?)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De amplitude is de tijd die nodig is om van de ene maximale uitwijking naar de andere maximale uitwijking te gaan.
B)) De amplitude is de afstand van de evenwichtspositie tot de maximale uitwijking.
C)) De amplitude is de afstand tussen de twee uiterste uitwijkingen.
D)) De amplitude is de tijd die nodig is vooraleer die trilling herhaalt.
E)) De amplitude is de tijd die nodig is voor een trilling om terug in dezelfde positie te komen.
Oplossing;
B)) De amplitude is de afstand van de evenwichtspositie tot de maximale uitwijking.
Wat is de periode van een harmonische trilling? (definitie, m.a.w. hoe bepaal je de amplitude van een harmonische trilling?)
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De periode is de tijd die nodig is om van de ene maximale uitwijking naar de andere maximale uitwijking te gaan.
B)) De periode is de tijd die nodig is vooraleer die trilling herhaalt.
C)) Geen correct antwoord.
D)) De periode is de tijd die nodig is om na het verlaten van de evenwichtspositie terug in die evenwichtspositie te komen.
E)) De periode is de tijd die nodig is voor een trilling om terug in dezelfde positie te komen.
Oplossing;
B)) De periode is de tijd die nodig is vooraleer die trilling herhaalt.
Wanneer ontstaat resonantie?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) Resonantie ontstaat wanneer de opgelegde frequentie verschillend is van de natuurlijke frequentie van het systeem.
B)) Resonantie ontstaat wanneer de eigen frequentie van een systeem gelijk is aan de natuurlijke frequentie.
C)) Resonantie ontstaat wanneer de opgelegde frequentie gelijk is aan de natuurlijke frequentie van het systeem en deze in tegenfase zijn.
D)) Resonantie ontstaat wanneer de opgelegde frequentie gelijk is aan de natuurlijke frequentie van het systeem.
E)) Resonantie ontstaat wanneer een vrije trilling trilt aan zijn natuurlijke frequentie.
Oplossing;
D)) Resonantie ontstaat wanneer de opgelegde frequentie gelijk is aan de natuurlijke frequentie van het systeem.
Opmerking(en):
B)) De natuurlijke frequentie en eigenfrequentie zijn synoniemen van elkaar.
E)) Wanneer een systeem een vrije trilling uitvoert dan zal er geen uitwendige kracht op inwerken en zal het systeem automatisch aan zijn natuurlijke frequentie trillen.
Wat is een eigenfrequentie?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De frequentie waarmee een voorwerp uit zichzelf trilt
B)) De frequentie waarbij de energie in een systeem minimaal is.
C)) Het moment waarop een systeem zijn maximale amplitude bereikt.
D)) De hoogste frequentie waarop een systeem kan trillen.
E)) De frequentie van een extern signaal dat op een systeem werkt.
Oplossing;
A)) De frequentie waarmee een voorwerp uit zichzelf trilt
Hoe noemt men de frequentie waarmee een voorwerp uitzichzelf trilt?
.
(Probeer eerst zonder MCQ!)
.
.
A)) De oorspronkelijke frequentie.
B)) De aangelegde frequentie.
C)) De vrije frequentie
D)) De eigenfrequentie
E)) De zwevende frequentie
Oplossing;
D)) De eigenfrequentie