Situering deel 1 Flashcards

1
Q

6 indirecte omgevingsfactoren van een organisatie

A
  • Demografisch
  • Economisch
  • Sociologisch
  • Technologisch
  • Ecologisch
  • Politiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 hoofd-omgevingsfactoren van een organisatie

A
  • leveranciers
  • concurrenten
  • werknemers
  • klanten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 voorbeelden directe omgevingsfactoren onder de noemer ‘andere’

A
  • Vakbond
  • Overheid
  • Media
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

iedereen ‘handelt’

A

menselijk handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

economisch aspect van handelen

A

kiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

basisschema economie

A

inkomen -> keuze -> goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 aspecten vrije tijd

A
  • persoonlijke voorkeur
  • middelen, beperkingen, afstand
  • overheid en maatschappij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

behoefte

A

aanvoelen van een tekort en het streven dit tekort te bevredigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

4 soorten behoeften

A
  • primaire behoeften
  • immateriële behoeften
  • collectieve behoeften
  • individuele behoeften
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

primaire behoeften

A

levensnoodzakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voorbeeld primaire behoeften

A

eten, kledij, huisvesting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voorbeeld immateriële behoeften

A

onderwijs, ontspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

collectieve behoeften

A

gelijkaardig voor groot aantal personen + door gemeenschap als geheel bevredigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voorbeeld collectieve behoeften

A

recreatiezones, wegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

individuele behoeften

A

subjectief + bevrediging door inspanning personen of gezin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

voorbeeld individuele behoeften

A

voeding, huisvesting

17
Q

schaarse middelen gevolg

A

goederen/diensten in beperkte mate beschikbaar om talrijke behoeften te bevredigen

18
Q

schaarse goederen synoniem

A

economische goederen

19
Q

wil schaars zeggen dat het goed zeldzaam is?

A

nee

20
Q

wat is een economisch goed?

A

vraag en aanbod blijven in evenwicht

21
Q

wat is een schaars middel?

A

middel waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid zou overtreffen indien het gratis te beschikking zou zijn

22
Q

op wat duid schaarsheid uiteindelijk?

A

op de prijs en de beperktheid van ons inkomen

23
Q

nuttige middelen gevolg

A

goed/dienst enkel in aanmerking ter bevrediging van de behoeften in mate dat het voor de mens nuttig is

24
Q

zijn nuttige middelen voor iedereen hetzelfde?

A

nee, nuttige middelen zijn subjectief

25
Q

economisch principe stap 1

A

men tracht met zijn beschikbare middelen zo te kiezen, dat hij volgens zijn schatting een maximale behoeftebevrediging bereikt

26
Q

economisch principe stap 2

A

kiezen uit alternatieve mogelijkheden is dus noodzakelijk

27
Q

economisch principe stap 3

A

gebruikt men de beperkte middelen voor een bepaald goed, dan kan men ze niet meer inzetten bij de productie van een ander goed

28
Q
A