SCM 1 Flashcards

1
Q

Welke drie grootten supply chains zijn er en wat betekenen ze?

A
  • Korte supply chain: klant, onderneming, leverancier
  • Uitgebreide supply chain: bevat ook klant van klant en leverancier van leverancier.
  • Ultieme supply chain: alle organisaties, upstream, downstream, financieel, etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen supply chain en demand chain?

A

Supply chain is push gestuurd (afgestemd op verwachte vraag)
Demand chain is pull gestuurd (afgestemd op daadwerkelijke vraag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke grote actoren zijn er in supply chain?

A
  • Oerproducenten en toeleveranciers
  • Fabrikanten
  • Groothandelaren
  • Detaillisten
  • Logistiek dienstverleners
  • (lucht)havenbedrijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In het rapport “Building strategies for the new decade” worden 12 trends uitgezet die de komende jaren grote invloed hebben op ons koopgedrag. Noem er zes.

A
  • Verschuiving van macht
  • BRIC-landen (groei) blijven doorgroeien
  • Natuurlijke bronnen worden schaars
  • De bevolking vergrijst
  • De klant wordt veeleisender
  • Zorg voor milieu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem vijf kenmerken van supply chain management.

A
  • Bedrijfsoverstijgend
  • Gericht op upstream en downstream relaties
  • Gebaseerd op vrijwilligheid
  • Pie-growing ipv pie-sharing
  • Gericht op waarde creatie en kosten reductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem vijf voorwaarden van supply chain management

A
  • Interne integratie, bedrijf moet eerst zijn eigen zaken op orde hebben
  • Vertrouwen
  • Klantgericht denken
  • Benutten van ICT-middelen
  • Prestatiemeting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een omnichannel?

A

Een plek waar klanten makkelijk kunnen wisselen tussen online en offline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly