Reflexive Flashcards
1
Q
Equivocarse
A
Vergissen
2
Q
Lavarse
A
Wassen
3
Q
Scheren
A
Afeitarse
4
Q
Schamen voor
A
Apenarse por
5
Q
Voelen
A
Sentirse
6
Q
Aankleden
A
Vestirse
7
Q
Uitkleden
A
Desvestirse
8
Q
Bemoeien
A
Entrometerse
9
Q
Ergeren aan
A
Molestarse por algo
10
Q
Haasten
A
Afanarse
11
Q
Herinneren
A
Acordarse
12
Q
Interesseren
A
Interesarse
13
Q
Verheugen op
A
Looking forward to
14
Q
Verslapen
A
Quedarse dormido
15
Q
Vervelen
A
Aburrirse
16
Q
Voorbereiden op
A
Prepararse para
17
Q
Voornemen
A
Tener la intención de hacer algo
18
Q
Voorstellen
A
Presentarse
19
Q
Uitmaken
A
Matter
Tmb split
20
Q
Inschrijven
A
Inscribirse
Tmb split
21
Q
Verbazen
A
Wonder
Zij verbaasde zich over de dingen die hij haar had verteld
22
Q
Zorgen maken
A
Preocuparse
23
Q
Melden
A
Report yourself
24
Q
Aanpassen
A
Adaptarse