Dingen HET Flashcards
1
Q
Billete, tiquete
A
Het biljet
2
Q
Dinero
A
Het geld
3
Q
Lata
A
Het blik
4
Q
Regalo
A
Het cadeau
5
Q
Cuento
A
Het verhaal
6
Q
Juguete
A
Het speelgoed
7
Q
Prescripción, receta
A
Het recept
8
Q
Jueguito
A
Het wedstrijdje
9
Q
Fiesta
A
Het feest
10
Q
Problema
A
Het probleem
11
Q
Pieza, pedazo
A
Het stukje
12
Q
Thing
A
Het ding
13
Q
Matrimonio (ante la autoridad)
A
Het huwelijk
14
Q
Espuma
A
Het schuim
15
Q
Siesta
A
Det dutje