Psychiatrische stoornissen Flashcards

(114 cards)

1
Q

3 belangrijke criteria (VB)

A
  1. Intelligentiecriterium
  2. Sociale redzaamheidscriterium
  3. Ontstaan in de ontwikkelingsleeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Raven progressive matrices meet (VB)

A

Het logisch redeneervermogen
Het vermogen om met nieuwe ordeningsprincipes rekening te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Adaptief gedrag (VB)

A

Vaardigheden die mensen geleerd hebben om in het dagelijkse leven te kunnen functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale redzaamheidscriterium (VB)

A

Sociale vaardigheden
Praktische vaardigheden
Conceptuele vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Co-morbiditeit (VB)

A

Gedragsproblemen
Psychiatrische stoornissen
Somatische problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Flinn-effect (VB)

A

Mensen worden intelligenter dus wordt er een hogere norm gelegd bij recente testen (WAIS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oververtegenwoordiging PVB in literatuur redenen (VB)

A

Vatbaarheidshypothese
Feiten worden sneller opgemerkt, sneller gearresteerd en veroordeeld
VB meer geassocieerd met andere risicofactoren
De-institutionalisering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vatbaarheidshypothese (VB)

A

Weten niet goed welk gedrag wnr wel en wnr niet is toegestaan
Lage frustratietolerantie
Zeer beïnvloedbaar en gevoelig voor groepsdruk
Weinig probleemoplossend vermogen
Overzien gevolgen van hun daden niet
Kunnen ongenoegens niet op andere manier uiten
Impulsiever, meer uit op onmiddelijke behoeftebevrediging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stemmingsstoornis soorten

A

Depressief
Eufoor
Dysfoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken depressieve stoornis

A
  1. Affectieve symptomen
    • Anhedonie
    • Sterke neerslachtigheid, somberheid
  2. Lichamelijke klachten
  3. Cognitieve symptomen
    • Psychotische depressie
  4. Conatieve symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ontstaan depressie

A
  1. Biologisch
    • Afwijkende stressregulatie
    • Verstoringen neurotransmitter systemen
    • Deels genetisch
  2. Psychologisch
    • Sterke gewetensfunctie
    • Discrepantie verwachtingen en idealen met eigen functioneren en de werkelijkheid
    • Sterk afhankelijk van bevestiging
    • Neurotische mensen
  3. Omgevingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Behandeling depressie

A

Psycho-educatie
Psychotherapie
Mediactie
Psychotherapie + medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Andere behandelingen depressie

A

ECT: Elektroconvulsie Therapie
Lichttherapie
TMS: Transcraniele Magnetische Stimulatie
DBS: Deep Brain Stimulation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Postpartum depressie

A

Tijdens zwangerschap, vlak na geboorte tot enkele maanden nadien
Vaak angst, agitatie
Obsessieve gedachten
Zeer ernstig: infanticide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Manie (bipolaire stoornis)

A

Stemming abnormaal verhoogd/prikkelbaar
+ toegenomen activiteit en energie (min 1 week)
Ernstige manie: roekeloos, ongeremd en chaotisch
Zeer ernstige manie: psychotische kenmerken (grootheidswanen en oordeelsstoornissen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hypomanie (bipolaire stoornis)

A

Soort van afgezwakte manie
Leidt niet tot moeilijkheden
Positief opgenomen: toegenomen activiteit en creativiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ontstaan bipolaire stoornis

A

Erfelijke biologische kwetsbaarheid
Stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Behandeling bipolaire stoornis

A

Psycho-educatie
Gesprekstherapie
Medicatie
Stemmingsstabilisatoren
ECT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Suïcide

A

Een daad met een dodelijk afloop, gesteld door het individu zelf met de verwachting van een potentiële dodelijke afloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Suïcidepoging

A

Een niet-habitueel gedrag zonder dodelijke afloop, gesteld/geïnitieerd door het individu zelf met de verwachting van een potentiële dodelijke afloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Automutilatie/zelfbeschadiging

A

Gewoontepatroon waarbij geen suïcidale intentie aanwezig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Suïcidale gedachten

A

Actief denken aan, of het overwegen van suïcide, als mogelijkheid of als uitweg om ervaren problemen te verminderen of op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Onstaan suïcidaliteit

A

Een onevenwicht tussen beschermende en risicoverhogende (stress) factoren
Ook drempelverhogende en drempelverlagende factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Preventiestrategieën VAS (suïcidaliteit)

A
  1. Geestelijke gezondheidsbevordering met betrekking tot het individu en de maatschappij
  2. Suïcidepreventie door laagdrempelige telefonische en online hulp
  3. Bevorderen van deskundigheid en netwerkvorming bij intermediairs
  4. Strategieën voor specifieke risicogroepen
  5. De ontwikkeling en implementatie van aanbevelingen en hulpmiddelen voor de preventie van suïcide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Uitgangspunten richtlijn suïcidepreventie
1. Suïcide kan voorkomen worden 2. Suïcidaliteit krijgt altijd voorrang 3. Suïcidaal gedrag is een op zichzelf staande problematiek 4. Suïcidepreventie is een taak van elke hulpverlener 5. Suïcidepreventie speelt zich af op verschillende niveaus - universeel - selectief - geïndiceerd
26
Signalen suïcidaliteit
Expliciete dreigingen Waarschuwingssignalen
27
Risicofactoren suïcide
Familiale, genetische belasting Persoonlijkheidskenmerken Beperkte foetale groei en perinatale omstandigheden Vroege traumatische levensgebeurtenissen Psychiatrische stoornis Lichamelijke aandoening Psychosociale crisistoestand Beschikbaarheid van middelen Blootstelling aan voorbeelden uit omgeving of media
28
Risicofactoren psychiatrische stoornissen voor suïcidaliteit
Depressieve stoornis Bipolaire stoornis Schizofrenie Afhankelijkheid drugs Afhankelijkheid alcohol Angststoornissen Enigerlei psychiatrische stoornis
29
Belangrijkste aandachtspunten bij detectie en hulpverlening aan suïcidale patiënten
1. Contact maken 2. Veiligheid bevorderen 3. Naasten betrekken 4. Continuïteit van zorg
30
Redenen hoog suïcidecijfer gedetineerden
1. Nog voor opsluiting vormen ze een kwetsbare groep - lage SE status - impulsiviteit - psych stoornissen - middelenmisbruik - veel voorgaande suïcide pogingen 2. Tijdens detentie blootgesteld aan stressfactoren en ontberingen - verlies vrijheid en autonomie - verlies steunfiguren - pesterijen
31
Risicofactoren suïcidaliteit gedetineerden
Statuut van beklaagde Alleen op cel verblijven Veroordeeld zijn tot een levenslange gevangenisstraf Recente suïcidale gedachten Voorgeschiedenis suïcidepogingen Psych diagnose
32
Extended suicide
Slachtoffer dat in de dood wordt meegenomen Altruïsme Vaak suïcidepoging bij dader nadien
33
Fillicide (suïcidaliteit)
Het doden van een kind door een ouder of stiefouder
34
Reclame alcohol
In Frankrijk geen reclame alcohol In België wel (niks met naakte vrouwen of dat alcohol gezond is)
35
Verloop verslaving
Bij cannabis en cocaïne is de helft na 5 jaar gestopt Bij alcohol en nicotine duurt het langer
36
Stigma verslaving
Causale attributie verantwoordelijkheid Chronische hersenziekte Zelfstigma Succesnorm in de samenleving: geld, drank en seks
37
Gevolgen stigma verslaving
Schamen Verstoppen Negeren Negatieve prognose Desinteresse hulpverlening
38
Maatschappelijk antwoord verslaving
Preventie Mogelijkheden tot behandeling Harm reduction Maatschappelijk herstel Kwaliteitscontrole producten
39
Geschiedenis begrip verslaving
1. Morele model 2. Farmacologische model 3. Symptomatische model 4. Ziekte model 5. Leertheoretisch model 6. Sociale model 7. Hersenziekte model
40
Drank en drugs aantrekkelijk? (verslaving)
Beïnvloeding autonome zenuwstelsels - orthosympatisch - parasympatisch Beïnvloeding waarneming, gevoelens en gedachten Roes
41
Beschrijvende diagnose DSM 5 (verslaving)
- Tolerantie - Onthoudingsverschijnselen - Controleverlies - Weinig succesvolle stoppogingen ondanks de wil ertoe - Groot deel van de tijd gaat op aan inspanningen om middel te bekomen, te gebruiken of te recupereren van het gebruik - Belangrijke bezigheden worden opgegeven of verminderd - Gebruik wordt voortgezet ondanks wetenschap dat er een belangrijk lichamelijk of psychisch probleem is - Hunkering (Craving) of een sterke wens of drang naar het middel
42
Verslavingsgedrag
Blijven gebruiken ondanks de gevolgen Tevergeefs minderen Ambivalentie Negeren, ontkennen, verstoppen. Schuldgevoelens, onmacht. Genot versus afzien Herval na langere abstinentie. Preoccupatie met gebruik, verwerven, verklaren. Plotse hunkering, geen uitstel. Existentieel lijden Vervullen van een drang
43
Beleving verslaving
Het product wordt overgewaardeerd Men is supergemotiveerd om het te bemachtigen Het innamegedrag is moeilijk te onderdrukken Mensen ervaren een enorme machteloosheid om het gedrag te veranderen.
44
Gevolgen dopamine verhoging (verslaving)
Dopamine codeert de drang Dopamine signaleert de beschikbaarheid Actiever wanneer de beloning groter lijkt dan verwacht
45
Preventie doelstellingen (verslaving)
* Niet-gebruik aanmoedigen * Experimenteergedrag uitstellen * Verantwoordelijk gedrag bevorderen * Vroegtijdige aanpak stimuleren * Schade beperken
46
Preventie strategieën (verslaving)
* Structurele preventie: beschikbaarheid, prijs, reclame, beginleeftijd * Persoonsgericht: educatie, counseling * Universeel, selectief, geïndiceerd
47
Motiverende gespreksvoering (verslaving)
1. Voorbeschouwing 2. Beschouwing 3. Beslissing 4. Actieve verandering 5. Consolidatie 6. Terugval
48
Residentiële centra (verslaving)
Psychiatrische ziekenhuizen Psychiatrische afdelingen algemene ziekenhuizen PAAZ Huisartsen
49
Keuze behandelplaats ambulant (verslaving)
* Eerste keuze * Stepped care * Zeker bij ‘onbeslist’ * Als harm-reduction * Nodig als nazorg * In 33% van de nieuwe behandelingen
50
Keuze behandelplaats residentieel (verslaving)
* Wanneer zelf stoppen te moeilijk is. * Bij lichamelijke complicaties * Bij dubbel diagnoses (niet alle) * Altijd gevolgd door nazorg * In 67% van de nieuwe behandelingen
51
Criminaliteit bij alcoholgebruik (verslaving)
Vermogensdelcten: minder sterk verband ivm drugs Geweldsdelicten: sterker verband ivm drugs Partnergeweld: minder sterk verband ivm drugs
52
Beperkingen onderzoek druggebruik in Vlaamse gevangenissen (verslaving)
Zelfrapportage 1/3 deelnemers
53
Prevalentie middelen abusus in detentie (verslaving
Alcoholmisbruik: mannen Drugmisbruik: vrouwen
54
Middelen misbruik for settings (verslaving)
Polygebruik: 1/2 delinquenten met stoornis Veel comorbiditeit met andere psych stoornissen
55
Link middelengebruik - criminaliteit (verslaving)
1. Middelengebruik veroorzaakt criminaliteit 2. Criminaliteit veroorzaakt middelengebruik 3. Het wederkerige model: beide veroorzaken elkaar 4. Er is een andere, gezamenlijke factor dat het verband tussen middelengebruik en criminaliteit verklaart
56
Foetaal alcohol syndroom (verslaving)
Gezichtsafwijkingen, verstandelijke beperking, hyperactiviteit en slecht sociaal functioneren Als volwassene een verhoogde kans op middelenmisbruik en het plegen van delicten
57
Doel gedragsinterventies (verslaving)
Kennis van hun middelengebruik en delictgedrag en inzicht in de eigen patronen die hiertoe leiden Motivatie verhogen om tot verandering te komen en het onder controle te krijgen van het gebruik
58
Medisch-sociale opvangcentra (verslaving)
Harm-reductionmodel: substitutiebehandelingen, medische en sociale begeleiding, spuitenruil
59
Ambulante drugzorg/dagcentra beleid (verslaving)
Ondersteuning op psychosociaal, administratief en juridisch vlak; dagstructuur Individueel of in groep
60
Residentiële alcohol en drughulpverlening (verslaving)
Crisisinterventiecentra Eenheid Psychiatrie Spoed Interventie Ontwenningsafdelingen algemeen psych ziekenhuizen Therapeutische Gemeenschappen
61
Laagdrempelige hulp (verslaving)
Zelfhulpgroepen Straathoekwerk Druglijn
62
Drug Treatment Courts (DTC) (verslaving)
Matig positief effect op recidive Druggerelateerde criminaliteit Afname gebruik
63
Drug Treatment Courts kenmerken (verslaving)
1. Algemene en gespecialiseerde (drug)hulp- en dienstverleningsvoorzieningen 2. DTC-cliënten worden op een neutrale wijze benaderd en er is interactie tussen DTC-cliënten en magistraten 3. Op frequente basis afname alcohol- en drugtesten 4. DTC-cliënten worden beloond of gestraft al naargelang ze het programma naleven 5. Doelstellingen van het DTC-traject worden tijdens verscheidene zittingen opgevolgd en geëvalueerd 6. Samenwerkingsverband tussen de DTC, overheidsinstanties en hulpverleningsorganisaties
64
Drugbehandelingskamer (DBK) (verslaving)
Een gespecialiseerde kamer die alle strafdossiers in verband met middelenmisbruik en dossiers over strafbare feiten druggebruik centraliseert Beklaagde krijgt de kans om iets te doen aan zijn/haar drugprobleem voordat de rechter een veroordeling uitspreekt Liaison aanwezig Opvolging: eerst om de twee weken, later min een keer per maand
65
Drughulpverlening detentie (verslaving)
Drugvrije afdelingen (DVA) B.Leave-programma Substitutietherapie Centraal aanmeldingspunt voor drugsverslaafden (CAP)
66
TANDEM: toeleiding en aanmelding na detentie en meer (verslaving)
Dit project wil alle gedetineerden met een geestelijk gezondheidsprobleem helpen met het vinden van de gepast zorg- en hulpverlening na detentie Prioritaire en bijzondere aandacht gaan naar verslavingsproblematiek
67
Doelstellingen TANDEM (verslaving)
* Verschaffen van informatie rond bestaande hulpverlening * Verhogen van motivatie en bereidheid tot het volgen van behandeling * Contact leggen met en het gericht doorverwijzen naar externe (hulpverlenings-) diensten
68
Kenmerken ASS
* Persisterende deficienties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties * Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten * Vanaf de vroege ontwikkelinsperiode * Significante lijdensdruk of beperkingen in functioneren
69
Centrale coherentie (ASS)
Het zien van samenhang in losse elementen
70
Sterk in (ASS)
Oog voor detail, eerlijk en loyaal, goed analytisch denken en goed technisch inzicht
71
Diagnose (ASS)
Vooral op basis van gedragskenmerken Soms diagnostische instrumenten ADOS
72
Theory of mind (TOM) (ASS)
Mensen met autisme hebben moeite om zich in het perspectief van de ander te verplaatsen bv Sally-Anne, Faux Pas Onderscheid tussen congitieve en emotionele empathie
73
ASS maakt meer kwetsbaar
1. Sociale naïviteit 2. Vasthouden aan regels en routines 3. Niet begrijpen van sociale situaties-sociale exclusie 4. Gefixeerde interesses 5. Moreel redeneren
74
Persoonlijkheidsstoornis
Persoonlijkheidstrekken zijn in extreme mate aanwezig Op dezelfde manier in hoge mate reageren (star reactiepatroon) Vanaf adolescentie of vroegvolwassenheid
75
Patroon persoonlijkheidsstoornis
Duidelijk afwijkend Star Breed terrein Langere tijd aanwezig Veroorzaakt duidelijk lijden/beperkingen
76
Algemene criteria persoonlijkheidsstoornis DSM-5
A. Er moet een duurzaam afwijkend patroon zijn van belevingen en gedragingen op minstens 2 gebieden: * Cognities * Affecten * Interpersoonlijk functioneren * Impulsbeheersing B. Het duurzame patroon is inflexibel en komt tot uiting in een breed scala van persoonlijke en sociale situaties. C. Het duurzame patroon veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen. D. Het patroon is stabiel en van lange duur, en het begin ervan kan worden herleid tot op zijn laatst de adolescentie of de jonge volwassen leeftijd. E. Het duurzame patroon kan niet worden verklaard als een uiting of gevolg van een andere psychische stoornis. F. Het duurzame patroon kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of aan een somatische aandoening .
77
DSM perspectief (PS)
Categoraal = persoonlijkheidsstoornissen zijn afzonderlijke, klinische syndromen die ofwel aanwezig zijn ofwel afwezig zijn
78
Diagnostiek (PS)
1. Interview 2. Zelfrapportage 3. Performance based assessment
79
Ontstaan (PS)
Biologische, psychologische en omgevingsfactoren Hechting in vroege kindertijd
80
Behandeling (PS)
Basisbehandeling: psychotherapie, langdurig en intensief Soms medicatie
81
Clusters (PS)
Cluster A: vreemd, excentriek Cluster B: dramatisch, emotioneel Cluster C: zorgelijk, vreesachtig
82
Cluster C (PS)
Sociale vermijding, dwangmatig handelen en onzelfstandigheid - Afhankelijke PS - Ontwijkende/vermijdende PS - Dwangmatige PS
83
Vermijdende PS
Sociaal geremd, gevoel van tekortschieten, hypersensitief voor negatief oordeel Faalangst Gevoel van incompetentie Wel behoefte aan contact maar bang ervoor
84
Afhankelijke PS
Onderdanig en aanklampend, behoefte om verzorgd te worden Zien zichzelf als zwak en niet in staat een zelfstandig bestaan op te bouwen Laag zelfwaardegevoel Hechten zich aan sterke partner Angstig om andere te verliezen
85
Dwangmatige PS
Controle, ordelijkheid en perfectie Alleen focus op details Houden van netheid Gierig Moeilijk beslissingen nemen Hogen eisen
86
Cluster A (PS)
Afstandelijk, zonderling Gelijkenissen schizofrenie - Schizoiede PS - Schizotypale PS - Paranoiede PS
87
Schizoiede PS
Afstandelijk, vlak in sociale relaties en beperkt scala van emotionele expressies Kluizenaar Maken zich niet druk om wat anderen denken Werken graag met computers
88
Schizotypale PS
Afstandelijk in sociale relaties, vreemde denkpatronen en excentriek gedrag Spraak is vaag en wijdlopig Vreemde ideeën Sterk bijgelovig Weinig emoties of emoties niet passend bij gebeurtenis Angstig in sociale situaties
89
Paranoiede PS
Achterdocht, een voortdurend wantrouwen jegens anderen Vermoed dat anderen hem zullen bedriegen Onrechtvaardige twijfels over betrouwbaarheid Voortdurende waakzaamheid Stereotiep denken In relaties vaak dominant en beperkend
90
Cluster B (PS)
Moeite beheersen impulsen en emoties Streven naar snelle behoeftebevrediging - Histrionische of theatrale PS - Narcistische PS - Borderline PS - Antisociale PS
91
Histrionische of theatrale PS
Excessieve emotionaliteit en aandacht Middelpunt van belangstelling Overdrijven in gedrag/uiterlijk/emoties Femme fatale Overgevoelig voor afwijzing Emoties komen onecht over
92
Narcistische PS
Grandiositeit, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie Zelfingenomen en ijdel Gepreoccupeerd met aanzien, macht en succes Voelen zich superieur Gevoelig voor kritiek
93
Borderline PS
Instabiliteit in relaties, zelfbeeld en affect, vaak in crisis Extreme en snel wisselende stemmingen Zwart-wit denken Dreigen met zelfverwondend of suïcidaal gedrag Wisselend zelfbeeld Lokken verlating uit Gevoel van leegte
94
Omgaan met iemand met bordeline (PS)
1. Betrokken blijven zonder meegezogen te worden 2. Heftige emoties ontmijnen 3. Grenzen stellen 4. Samenwerken 5. Zorgen voor jezelf
95
Antisociale PS
Gebrek aan respect voor en schending van rechten van anderen Egoïsme en impulsiviteit Oneerlijk en onbetrouwbaar "tref de ander voor hij jou treft" -> sterke voorspellers recidive
96
DSM-5 criteria antisociale PS
1. Diepgaand patroon van gebrek aan achting voor en schending van de rechten van anderen vanaf het vijtiende levensjaar 2. De leeftijd is ten minste 18 jaar 3. Er zijn aanwijzingen voor normoverschrijdend-gedragsstoornis begonnen voor de leeftijd van 10 jaar
97
Psychopathie
The mask of sanity Problemen in emotieregulatie: emotionele hyporesponsiviteit die resulteert in onbevreesdheid en gebrek aan empathie waardoor hun geweten onderontwikkeld blijft en hun morele socialisatie faalt
98
Psychopathie volgens Hare
1. Interpersoonlijke kenmerken: glad, narcistisch, oppervlakking charmerend, manipulatief 2. Affectieve kenmerken: kil, zonder schuldgevoel/empathie, oppervlakkige emoties 3. Impulsieve en antisociale levensstijl: risicogedrag, geen doelen, onverantwoordelijk, sensatiezoeker
99
Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R) (PSY)
20 persoonlijkheidskenmerken Dossierstudie en soms interview 0,1 of 2 Totaalscore: 40
100
2 factoren PCL-R (PSY)
Factor 1: combineert kenmerken die verwijzen naar een egocentrisch, kil en meedogenloos gebruik maken van anderen. -> ‘arrogant-bedriegende interpersoonlijke stijl’ en ‘kil-emotioneel oppervlakkig functioneren’ -> persoonlijkheid Factor 2: groepeert kenmerken van een chronisch instabiele, antisociale en sociaal afwijkende gedragsstijl -> ’impulsief en onverantwoordelijk handelen’ en ‘antisociaal gedrag’ -> gedrag
101
Verband tussen psychopathie en externaliserende problemen (PSY)
Gedragsstoornis ADHD Antisociale PS en narcistische PS Alcohol- en drugmisbruik
102
Uitingsvorm vrouwen (PSY)
Gedrag: meer theatraal, manipulatief, zetten seksualiteit in, zetten anderen aan tot geweld Interpersoonlijk: grandiositeit/narcisme is meer verborgen Psychologische betekenis: gebruiken promiscuïteit als strategie Invloed sociale normen: financiële afhankelijkheid
103
Distress theory (PSY)
Affectief-empathisch deficit waardoor morele socialisatie faalt
104
Startle reflex paradigma (PSY)
Oogknipperreflex meten bij mensen die naar stimulus kijken Negatieve stimulus/angst bevorderende omgeving: meer knipperen (fps)
105
Lexicale decisie taak (PSY)
Zo snel mogelijk beslissen of een letterreeks ook een echt worod vormt en op knop drukken Geen verschil in reactietijd bij alle soorten woorden
106
Gewetensontwikkeling (PSY)
Morele cognities Morele emoties Moreel gedrag
107
Problemen behandeling interpersoonlijk (PSY)
Ze liegen veel Ze vinden zichzelf geweldig dus snappen niet waarom ze behandeling nodig hebben Ze richten zich tot stagiars om hen te manipuleren
108
Problemen behandeling affectief (PSY)
Je kan geen therapeutische relatie aangaan met hen Je kan ze geen empathie laten voelen Ze geven hun schuld niet toe
109
Problemen behandeling levensstijl (PSY)
je kan geen doelstellingen maken met hen Ze zeggen zelf vaak dat ze psycholoog willen worden Ze vinden alles in therapie saai, te repetitief en willen dan afhaken
110
Problemen therapie antisociaal (PSY)
Ze kunnen hun gedrag in behandeling vaak goed controleren waardoor diagnose moeilijk is Ze komen geen voorwaarden na
111
RNR-model (PSY)
Risk: intensief behandelen Need: focus op criminogene behoeften Responsivity: methodieken en stijl aanpassen aan kenmerken van de groep
112
Behandeling psychopaten
What's in it for me? Soms ego-sparend interveniëren om ze in therapie te houden In behandelklimaat manipulatieruimte zo klein mogelijk maken Zero-tolerantie: geanticiperende beloningen niet geven Aandachttraining
113
Moeizaam behandelingsverloop (PSY)
Minder gemotiveerd Drop-outs Vertonen minder vooruitgang Overtreden vaker de regels Minder therapietrouw Vloeken en dreigen meer Institutionele fysieke agressie
114
Primair doel behandeling (PSY)
Frequentie en ernst van gewelddadig gedrag in instituties en na vrijlating verminderen