Forensische zorg Flashcards

1
Q

Forensische cliënten

A

Personen die strafbare feiten gepleegd hebben of hiervan verdacht worden, die opgevolgd worden door een justitiële instantie en binnen dit kader een behandeling of begeleiding dienen te volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Forensische geestelijke gezondheidszorg

A

Zorg voor personen met geestelijke gezondheidsproblemen, die gelinkt is aan het plegen van strafbare feiten, waarbij kwaliteitsvolle zorg geboden wordt, die primair gericht is op het verminderen van het delict-risico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kenmerken forensische zorg

A
  • Focus op risicofactoren (verminderen) en beschermende factoren (bevorderen)
  • Risicotaxatie en delict-analyse centrale plaats
  • Er is aandacht voor slachtofferkwesties
  • Een goede samenwerking tussen het hulpverleningstraject en het justitiële toezicht
  • Evenwicht zoeken tussen enerzijds de noden en wensen van de patiënt en anderzijds de noden en wensen van de maatschappij en/of het slachtoffer
  • De behandeling vindt plaatst binnen een aangepast beveiligingsniveau
  • Motivatie-bevorderend en aanklampend werken
  • Bijzondere aandacht voor de zorgcontinuïteit
  • Forensische herstelvisie: naast klinisch, functioneel en maatschappelijk herstel moet er bij forensische cliënten ook nog aandacht zijn voor forensische herstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Algemene psychiatrie

A

Focus op psychiatrische ziekte
Focus op patiënt
Liever geen gevaarlijke patiënten
Liever geen ongemotiveerde patiënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Forensische psychiatrie

A

Focus op het forensische risico
Focus op de maatschappij
Eerst en vooral gevaarlijke patiënten
Dealen met ongemotiveerde patiënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Risicomanagement strategieën

A

Monitoring
Cure-care
Supervision
Safety

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

RNR-model

A

Basis van rehabilitatie- en behandelingsprogramma’s voor delinquenten
- behandelintegriteitsprincipe
- professionaliteitsprincipe

Aandacht aan sociale leerprocessen en sociaal-cognitieve theorie
- intra-persoonlijke predispositie
- interpersoonlijke en maatschappelijk invloed

Richten op
- persoonlijkheid
- cognitieve luik
- sociaal leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

What works? (RNR)

A

Behandeling is enkel effectief voor recidivevermindering mits er gewerkt wordt vanuit een aantal evidence based principes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Risicoprincipe (RNR)

A

Het beoordelen van het risico
Het aanbieden van een daaraan aangepaste behandelintensiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat behandelen? (RNR)

A

Behandeling richten op crimogene behoeften (dynamische factoren) die in relatie staan tot het delict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Crimogene risicofactoren (RNR)

A

Central eight:
1. Big four
- Geschiedenis antisociaal gedrag
- Antisociaal persoonlijkheidspatroon
- Antisociale cognities
- Antisociale peers

  1. Moderate four
    - Familiale en/of echtelijke relaties
    - School en/of werk
    - Vrije tijd en/of recreatie
    - Druggebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Antisociaal persoonlijkheidspatroon (RNR)

A

Risico: Het avontuurlijk plezier zoeken (kicks), impulsiviteit en zwakke zelfbeheersing, rusteloos agressief, woede uitbarstingen, gebrek aan empathie, affectieve kilheid

Dynamische behoefte: het verbeteren van zelfcontrole, werken aan woedebeheersing en probleemoplossende vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Antisociale cognities (RNR)

A

Risico: Attitudes, waarden, overtuigingen en rationalisaties welke crimineel gedrag ondersteunen. Cognitief emotionele condities van woede, wrok en trots, irritatie, afgunst en verbittering. Criminele identiteit. Vijandige attributiebias. Vinden dat het slachtoffer ‘het verdient’.

Dynamische behoefte: Proberen om de antisociale cognities te verminderen, herken risicovolle manieren van denken en voelen, ontwikkel alternatieve en minder risicovolle manieren van denken en voelen, maak een hernieuwde anticriminele identiteit eigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Antisociale relaties (RNR)

A

Risico: Nauwe contacten met procriminele anderen en relatieve sociale isolatie van prosociale (of niet-criminele) anderen. Deze factor wordt ook wel eens de ‘directe sociale steun’ voor criminaliteit genoemd. Lid zijn van een netwerk van antisociale anderen.

Dynamische behoefte: Verminder contacten met criminele anderen, bouw contacten/banden met niet-criminele anderen uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Familiale en/of echtelijke relaties (RNR)

A

Risico: twee belangrijke elementen:
- opvoeding en/of zorg
- controle en/of toezicht

Gezin van herkomst: ouderschapsstijl, bidirectioneel en tolereren of ondersteunen van antisociaal handelen

Intieme relaties: geen wederzijdse zorg, …

Dynamische behoefte: reduceer conflicten, bouw positieve relaties uit, verbeter de controle en het toezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

School en/of werk (RNR)

A

Risico: Weinig engagement en laag niveau van prestaties; weinig voldoening en beloning. Prestaties zijn niet conform de inherent aanwezige vaardigheden.

Dynamische behoefte: Verbeter de prestaties, beloningen en voldoening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vrije tijd en/of recreatie (RNR)

A

Risico: Lage niveaus van betrokkenheid en bevrediging bij niet-criminele vrijetijdsbesteding. Inzet van tijd en energie in ‘ege tijd’ of antisociale activiteiten

Dynamische behoefte: Verbeter betrokkenheid en voldoening in anticriminele zaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Middelenmisbruik (RNR)

A

Risico: Misbruik van alcohol, medicatie en/of drugs.

Dynamische behoefte: Verminder drugsmisbruik, vermindering van de persoonlijke en interpersoonlijke steun voor verslavingsgedrag, ontwikkel alternatieven voor gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Responsiviteitsbeginsel (RNR)

A

Behandeling en type interventies aansluiten bij de leerstijl en leervermogens van de cliënt

Algemene responsiviteit: cognitief-gedragstherapeutische interventies

Specifieke responsiviteit: interventies moeten rekening houden met persoonlijke eigenschappen van de delinquent

20
Q

Integriteitsprincipe (RNR)

A

Drie mogelijke valkuilen:
1. Program drift: Behandeldoenen verschuiven naar iets dat niet meer binnen het optimale programma past
2. Program reversal: oorspronkelijke doelen worden al dan niet bewust ondermijnd of zelfs omgekeerd
3. Program non-compliance: doelen of methodieken worden zonder enige theoretische of empirische evidentie veranderd en aangepast

21
Q

Criminogene risicofactoren voor algemene recidive (RNR)

A

Geen duidelijk onderscheid tussen Big Four en Moderate Four

22
Q

Criminogene risicofactoren voor geweldsrecidive (RNR)

A

Scheiding tussen die van de Big Four en van de Moderate Four die getest konden worden

23
Q

Criminogene risicofactoren drug- en alcohol misbruik (RNR)

A

Drugsmisbruik: algemene recidive
Alcoholmisbruik: geweldsrecidive

24
Q

Kritiek RNR model

A

Te sterke focus op dat wat moet vermeden worden, geen focus op doelen
Moeilijk om medewerking te krijgen
Hoge drop-out cijfers
Dynamische risicofactoren zijn geen verklarende factoren

25
Q

GLM-Good Lives Model

A

Gericht om mensen sterker en veerkrachtiger te maken
Een sterkte gerichte benadering
Doelstelling: werken naar de realisatie van een betekenisvol en sociaal aanvaardbaar leven

26
Q

Primaire levensbehoeften (GLM)

A

Alle mensen streven naar het verwezenlijken van primaire levensbehoeften
1. Leven
2. Innerlijke vrede (geen emotionele onrust en stress)
3. Geluk
4. Relaties
5. Autonomie en zelfsturing (‘Agency’)
6. Goed zijn in werk
7. Goed zijn in spel
8. Kennis
9. Gemeenschap
10. Spiritualiteit (brede betekenis: zingeving, doel in het leven)
11. Creativiteit

27
Q

Leven (GLM)

A

Primaire levensbehoefte: gezond en veilig leven, goede levensomstandigheden

Secundaire levensbehoefte:
o Sporten
o Gezonde voeding
o Gezondheidszorg
o Genoeg geld
o Veilige plek om te wonen

28
Q

Relaties (GLM)

A

Primaire levensbehoefte:
o Band met anderen
o Intieme, romantische, familiale relaties en vriendschappen

Secundaire levensbehoefte:
o Tijd doorbrengen met familie & vrienden
o Geven en ontvangen van ondersteuning

28
Q

Agency (GLM)

A

Primaire levensbehoefte:
o Onafhankelijk zijn, autonomie, keuzes maken

Secundaire levensbehoefte:
o Plannen maken om een doel te bereiken
o Assertief zijn

29
Q

Wat kan er misgaan (GLM)

A
  1. Het middel om een levensbehoefte te bereiken is contraproductief of het schaadt anderen
  2. Het levensplan of de scope is beperkt
  3. Sommige strategieën zijn in conflict met elkaar
  4. Een persoon heeft niet de nodige capaciteiten of middelen om ze te gebruiken
    - interne capaciteiten
    - externe capaciteiten
30
Q

Ontstaan delictgedrag (GLM)

A

Mensen die een betekenisvol en goed leven leiden lopen minder kans op crimineel gedrag
- direct: problemen met prosociaal nastreven van de primaire levensbehoeften
- indirect: wnr een individu problemen ervaart bij het aanvankelijke posociaal nastreven van de primaire levensbehoeften

31
Q

Via GLM delictgedrag voorkomen

A

Direct: individuen verhogen hun vaardigheden en mogelijkheden om doelen te bereiken
Indirect: individuen geraken meer gemotiveerd om zich in behandelprogramma’s te engageren

32
Q

Algemene conclusies (GLM)

A

Patiënten voelen zich meer betrokken bij hun behandeling
GLM werkt even goed als standaard terugval preventie
Grotere verbetering in copinvaardigheden en probleemoplossend vermogen

33
Q

Motivatie

A
  1. Veranderingscirkel
  2. Motiverende gespreksvoering
  3. Zelfdeterminatietheorie
34
Q

Motiverende gespreksvoering

A

Een op samenwerking gerichte gespreksstijl die iemands eigen motivatie en bereidheid tot verandering versterkt

35
Q

Motiverende gespreksvoering basisprincipes

A
  1. Partnerschap
  2. Acceptatie
  3. Compassie: actief het welzijn van de ander nastreven
  4. Ontlokken: uitgaan van sterktes van de ander
36
Q

Acroniem ORBS

A

Open vragen
Reflectie
Bevestiging
Samenvatting

37
Q

Soorten reflectie

A
  1. Complexe reflectie: je verwoordt wat de ander bedoelt te zeggen
  2. Tweezijdige reflectie: je geeft woorden aan de ambivalentie je hoort
  3. Gevoelsreflectie: gevoelens die iemand verbaal uit of non-verbaal laat zien reflecteren
  4. Versterkte reflectie: iets in overdreven woorden teruggeven aan je gesprekspartner
38
Q

Uitlokken verandertaal

A

Hen uitspraken laten doen waardoor ze beseffen dat hun huidige gedrag niet door de beugel kan en dat verandering goed voor hun is

39
Q

Zelfdeterminatietheorie

A

Van autonoom naar gecontroleerd
-> inspelen op behoeftes of universele motivatoren voor mensen
- nood aan autonomie
- nood aan verbondenheid
- nood aan competentie

Motivatie verhogen: omstandigheden creëren waardoor mensen optimale resultaten bereiken door hun basale psychologische behoeften te ondersteunen

40
Q

Nood aan autonomie

A

Eigen keuzes maken
Keuzevrijheid ervaren
Achter eigen gedrag staan

41
Q

Nood aan verbondenheid

A

Respect en begrip ervaren
Ondersteuning krijgen
In je gedrag erkend worden

42
Q

Nood aan competentie

A

Succes ervaren
Overtuigd zijn van eigen kennis en vaardigheid
Zelfvertrouwen

43
Q

Kenmerken forensische hulpverlener

A

Modelen en bekrachtigen van prosociaal gedrag
Motiverend werken – door een niet confronterende houding
Rolverduidelijking
Aandacht voor tegenoverdracht
Selfdisclosure
Empathie?
Grenzen stellen
Hoop, optimisme
Humor
De-escalerend werken
Betrouwbaar zijn
Niet te naïef zijn

44
Q

Organisatie forensische zorg

A

Diverse sectoren en verschillende beleidsniveaus
Interpenitentiaire en extrapenitentiaire zorg
Gebrek aan een overkoepelende visie en beleid, voor andere dan geïnterneerde statuten weinig forensische zorg

45
Q

Interpenitentiaire forensische zorg

A

Zorgpsychiater
Centra voor Geestelijke Gezonheidszorg (CGG)
Justitieel Welzijnswerk
Specifieke projecten rond verslavingsproblemen
Aparte zorgequipes
In sommige gevangenissen lokale initiatieven

46
Q

Extrapenitentiare forensische zorg

A

Klinische zorg
- psychiatrie
- VAPH

Verblijfszorg
- for psych verzorgingstehuizen
- for beschut wonen
- LFPZ

Ambulante zorg
- CGG
- UFC
- CAW
- for mobiele teams