Prosociaal gedrag (H3) Flashcards

1
Q

Verwantschapsselectie

A

Bevoordelen van individuen met wie een groot deel genen gemeen hebben.

Hoe meer genen hulpverlener en hulpontvanger gemeen hebben, hoe sneller er hulp geboden wordt.

Adoptiekinderen vallen ook onder deze stelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Altruïsme en prosociaal gedrag

A

Niet gericht op het eigen belang, maar op dat van een ander. Deze term wordt echter niet gebruikt in de psychologie, omdat het eigen belang (bij altruïsme) ook nog een rol kan spelen.

We gebruiken in de psychologie de term prosociaal gedrag. Dit is gedrag dat er in eerste plaats op uit is om anderen te helpen, ongeacht of het individu(de helper) zich daar beter bij voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wederzijds Altruïsme

A

Iets voor een ander doen, omdat hij in het verleden iets voor jou heeft gedaan of gerekend voor acties uit de toekomst. Hier is dus sprake van een gelijke transactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale uitwisselingstheorie

A

Binnen relatie verhouding tussen baten en kosten bijhouden – zowel materieel als immaterieel.
Dit evenwicht is afhankelijk van persoon tot persoon = individuele vergelijkingsniveau.
Hoog vergelijkingsniveau = meer nemen, dan geven.

Dit is niet steeds een rationeel afwegingsproces.
- Nood om te kunnen rekenen op de medewerking van soortgenoten.
- Genen die samenwerking binnen de groep mogelijk maakten meer kans om overgeërfd te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Empathie

A

De Waal: “Het vervagen van de grens tussen onszelf en de ander, wat het verschil tussen zelfzuchtige en onbaatzuchtige motieven nogal schimmig maakt”.
Gedrag kan verklaard worden door spiegelneuronen, die vuren bij eigen emotie, maar ook wanneer er iets bij een ander gebeurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Empathisch altruïsme

A

Iemand die hulpgedrag vertoont met empathie als rede.

Bij iemand in nood komen 2 gevoelsmatige reacties kijken:
- Empathie
- Onaangename gewaarwording in onszelf.
Als je hulp bied vanuit het 2e punt, dan is dit egoïstisch gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Omstanderseffect

A

Er wordt geen hulp geboden aan een individu in een noodsituatie, door omstanders.

Dit effect verminderd wanneer de omstanders bekenden zijn, wanneer de omstanders kinderen zijn en wanneer er kennis is van het omstanderseffect.
Iemand die aantrekkelijk is wordt eerder geholpen, net zoals wanneer het slachtoffer gelijkenis vertoont met een ander(beide skaters).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cognitief decisiemodel (Katrienke)

A
  1. Waarneming van gebeurtenis
    Beïnvloed door onze aandacht. Minder hulp in steden, dan in dorpen door hoeveelheid prikkels.
  2. Interpreteren als noodsituatie
    Hierbij kan pluralistische ontkenning voorkomen: gebeurtenis wordt niet geïnterpreteerd als noodsituatie.
  3. Verantwoordelijkheid nemen
    Meest cruciale stap vanwege ‘diffusie van verantwoordelijkheid’. Dit wilt zeggen dat mensen denken dat anderen het wel op zich nemen. Hoe meer potentiële hulpverleners, hoe kleiner de kans op effectieve hulp.
  4. Kiezen van het hulpgedrag
    Sociale belemmering kan de keuze van hulpgedrag moeilijk maken.
  5. Uitvoeren van het hulpgedrag
    Kosten en baten worden afgewogen.
    Vb. “help iemand wilt mij vermoorden” –> Groot risico, minder hulp.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prosociale persoonlijksheidsoriëntatie bij hulp bieden

A

Persoonlijkheid kan invloed hebben op prosociaal gedrag. Er zijn 2 basisattitudes die dit bepalen.
- Empathische bezorgdheid
Gedachten en gevoelens van een individu tegenover een ander. Individu kan perspectief nemen.
- Hulpvaardigheid
Meer gemotiveerd om vanuit zichzelf te helpen. Wat het individu bereid is te doen voor een ander.

Ook kan gemoedstoestand een rol spelen in een noodsituatie, zowel een negatieve als positieve gemoedstoestand leid tot meer hulp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(In)formele hulp

A
  • Formele hulp: Hulp die vaak over langere tijd is en vraagt meer van de persoon. Denk aan een vrijwilliger of helpen bij inzamelingsactie.
    In stedelijke gebieden komt formele hulp aan onbekenden meer voor.
  • Informele hulp: Korte hulp en een simpele taak. Denk aan een kinderwagen uit de bus helpen halen.
    Informele hulp is vaker terug te zien in landelijke gebieden, omdat ze vanaf kinds af aan al meer op elkaar gesteund hebben.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sociale dilemma’s

A

Een keuze moeten maken tussen alternatieven, waarbij eigen voordelen in conflict treden met collectieve belang.
- Hulpbrondilemma
Individu probeert zo veel mogelijk profijt te halen uit een gemeenschappelijke bron, waardoor de bron na enige tijd uitgeput raakt.
- Gemeengoed dilemma
Individuen brengen te weinig in om een gemeenschappelijk goed in stand te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

GEF-hypothese

A

Er spelen 3 onderlinge conflicterende motieven bij de keuze om voorrang te nemen of te geven over het collectief.
- Greed (Hebzucht)
De zorg om eigen opbrengsten te maximaliseren.
- Efficiency
De zorg om collectieve opbrengst te maximaliseren.
- Fairness (Billijkheid)
Streven naar eerlijke verdelingen van opbrengsten onder het collectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Factoren die invloed hebben op de keuze in een sociaal dilemma

A
  • Beloningsstructuur
    Afweging van kosten en baten
  • Gevolgen van de keuzealternatieven
    Inschatting van wat een keuze voor gevolg brengt. Dit kan omgevingsonzekerheid opleveren. Dit is het verschil in zekerheid van de verwachte uitkomsten. Hoe groot is de kans dat die uitkomst ook echt gebeurt?
  • Aanwezigheid van communicatie
    Communicatie levert minder competitie op en juist samenwerking wordt bevorderd. Dit komt doordat je inzicht krijgt in de situatie en de personen.
  • Anonimiteit
    Meer doneren bij geen anonimiteit
  • Sociale oriëntatie
    Sociaalgericht of zelfgericht persoon.
  • Grootte van de groep
    Gepercipieerde effectiviteit: de mate waarin mensen verwachten dat het maken van een keuze het beoogde effect zal bereiken. Hierin zijn 2 aspecten te onderscheiden. De zelfeffectiviteit: Hoe groot schat het individu de kansen in om zelf iets aan de situatie te veranderen. Collectieve effectiviteit: Hoe groot de kans is dat het individu denkt de groep mee te krijgen.

Collectieve effectiviteit is kleiner bij een grotere groep. Dit heeft te maken met sociale onzekerheid.

  • Samenstelling van de groep
    Denk aan cohesie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe bevorder je de keuze voor gemeenschappelijk belang?

A
  • Informatieversterking
    Informatie bieden voor een keuze, zo kunnen mensen bewuster omgaan met de keuze. Je kan dan aantonen dat de omgeving de keuze al heeft gemaakt, tussenstanden vermelden, enz.
  • Beloningsstructuur toepassen
    Extrinsieke beloningen/straffen. Denk aan verkeersboetes en verzekeringsbonussen. Dit werkt enkel op gedrag en niet op gevoeligheid van collectief belang.
    Intrinsieke sancties, denk aan duurder maken van producten met suiker, zo heeft de consument het gevoel de keuze in eigen handen te hebben.
  • Schaalverkleining
    Toepassen van een actie op kleinere schaal om zo meer invloed te hebben. Er is meer sociale controle en hebben mensen vaker het gevoel een verschil te maken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly