Attitudes (H7) Flashcards

1
Q

Attitude

A

Gevoelsgeladen oordeel die we over iets of iemand hebben. Dit oordeel heeft een bepaalde richting en intensiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aangeboren gevoeligheden

A

Er zijn prikkels die we al van bij het eerste contact als leuk of hinderlijk ervaren.
Zintuigen: marges met betrekking tot het soort prikkels die we aangenaam vinden. Denk aan de marge van 19-21 graden als aangename temperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie kiezen we daadwerkelijk als partner? (afwegingen)

A

De voorkeur hiervoor is afgeleid uit ervaringen. Je gaat afwegen van gunstige en ongunstige eigenschappen.
Deze afweging wordt enkel gemaakt bij belangrijke zaken, zoals een partner kiezen, maar ook bij keuzes voor dure producten kopen, studiekeuze enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale leertheorie van Bandura

A

Theorie met betrekking tot het verwerven en het uitvoeren van gedragsschema’s door het gedrag van anderen te observeren.
- Inprenten
- Uitvoeren

Dit kan positief of negatief uitpakken.
Denk aan kind is bang voor hond –> laat video van kinderen zien die met honden spelen –> kind is minder bang.
Denk aan genderstereotype bevorderen door video’s te laten zien met veel inhoud hiervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociale vergelijkingstheorie van Festinger

A

Deze theorie kent 2 aspecten: vaardigheden en opinies. Dit zijn de aspecten die mensen vergelijken om tot een beeld van zichzelf en anderen te komen. Je kan je vergelijken met een objectief criterium of met een ander(sociaal criterium).
Wie kiezen we als vergelijkingsobject?
Liefst vergelijken met iemand die inzake de te beoordelen eigenschap ongeveer dezelfde positie inneemt als onszelf.
Ook voor opinies doen we dat –> we zijn uit om onze eigen mening bevestigd te zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(Sociale vergelijkingstheorie) Met wie we ons vergelijken is mee afhankelijk van de doelstelling die we er mee nastreven:

A
  • Similariteitstendens: voorkeur voor gelijken –> nauwkeurige inschatting van onze positie.
  • Opwaartse vergelijkingstendens: voorkeur voor vergelijking met iemand die net iets beter is –> bedoeling om onze grenzen te verleggen.
  • Neerwaartse vergelijkingstendens –> om er goed uit te komen en ons beter te voelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Evaluatieve conditionering

A

Reclame: vooral die producten die eerder een affectieve waarde hebben (sigaretten, parfum, frisdrank, …)
- Positieve sfeer creëren die in verband staat met het product
De OP(positieve sfeer) wordt dan aan de VP(product) gelinkt om zo tot een VR/OR(positieve attitude) te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Operante conditionering

A

Conditionering die gaat over de associatie van gedrag en de beloning of straf die daar op volgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het aanbiedingseffect

A

Het herhaaldelijk aanbieden van een bepaalde prikkel, kan de attitude tegenover die prikkel in positieve zin doen veranderen.
Beperkingen van het effect:
- Plafondeffect: een attitude kan niet onbeperkt positiever worden, op een bepaald moment wordt een limiet bereikt en kan er zelfs verveling optreden.
- Het moet om neutrale prikkels gaan.
- Moet aangeboden worden in een neutrale context
- Effect kan overschaduwd worden door andere effecten die er tegenin gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Subliminale aanbieding

A

Een prikkel wordt aangeboden die onder de waarnemingsdrempel ligt. Dus een visuele prikkel wordt getoond voor minder dan 25 milliseconden.

Het sublimaal aanbieden van een merknaam kan de keuze voor een product van dat merk doen toenemen als er reeds een behoefte aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De Yale Attitude Change Approach

A

-Wie (de bron)
-Geloofwaardigheid
-Deskundigheid degene die de boodschap brengt.
-Vertrouwen in diegene
-Aantrekkelijkheid
-Het fysieke voorkomen
-Overeenstemming tussen de boodschapper en de ontvanger.

-Zegt wat (de boodschap)
Hierbij kunnen een heleboel vragen worden gesteld.
-Gebruik maken van cijfers of gegevens, of maken emotionele argumenten meer indruk?
Het hangt vaak af van de situatie om te weten welke strategie het meeste invloed heeft.

-Tot wie (de ontvanger)
-Leeftijd: tussen 18 en 25 jaar meest vatbaar voor verandering.
-Intelligentie, hogere intelligentie –> resistenter tegen beïnvloedingen.
-Zelfwaardering, Gemiddelde zelfwaardering is het meest beïnvloedbaar.

-Hoe (het communicatiekanaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe stel je je weerbaar op tegen ongewenste invloeden van buitenaf?

A
  • Bewust nadenken over een kwestie
    Vaak maak je gebruik van een verkorte denkwijze waardoor we zeer snel tot een oordeel komen. Dit is een heuristiek.
    Bij een systematische verwerking (bewust nadenken) is de kwaliteit van de argumentatie wel belangrijk. Deze verwerking kost meer energie. Zo kan je wel de heuristieken corrigeren, denk aan het tweestappenmodel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Psychologische reactantie

A

Een onplezierige emotionele toestand die samenhangt met een gevoel dat er geknaagd wordt aan de individuele vrijheid en die als tegenreactie de neiging oproept om juist het omgekeerde te doen/denken. Denk dan aan extreme waarschuwingen op sigarettenpakjes, mensen kunnen dan juist het omgekeerde gaan doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Repressieve tolerantie

A

Fenomeen waarbij machthebbers soms een schijnbare welwillendheid aan de dag leggen ten aanzien van een protest. Hierdoor geeft hij mensen het gevoel van vrijheid. In dat opzicht is dit het tegenovergestelde van reactantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Attitudevaccinatie

A

Mensen blootstellen aan een kleine hoeveelheid ervaringen om zo een attitude te creëren tegenover die ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Theorie van het geplande gedrag

A

Gedragingen die het resultaat zijn van weloverwogen beslissingsprocessen. Er zijn 3 inhoudelijke factoren die invloed hebben op dit beslissingsproces.
- Persoonlijke attitude
- Normen
De groepsnorm die erop dat moment is.
- Praktische omstandigheden
Mate van controle over het gedrag.

17
Q

ASE-model

A

Geëvolueerd model van theorie van het geplande gedrag.
- Attitudes
- Sociale normen
- Eigen effectiviteit
ZIE STUDIEFIGUREN

18
Q

Balanstheorie

A

We proberen zo veel mogelijk onze onderlinge attitudes in balans te brengen. Denk aan je vriend die je mag gaat daten met iemand die je niet mag. Uiteindelijk zorgt dit ervoor dat je je vriend minder gaat mogen of dat je diegene dij hij date meer gaat mogen. Er ontstaat een balans.

19
Q

Cognitieve dissonantietheorie

A

Verschillende cognities kunnen consonant of dissonant zijn met elkaar.
Consonant: cognities die in lijn liggen met elkaar.
Dissonant: cognities die tegenover elkaar staan. Eigen gedrag botst met eigen opvattingen en attitudes. Kan een onaangenaam gevoel geven.

Denk aan
Ik rook en vind dit fijn = Consonant
Ik rook en weet dat dit gevaarlijk is voor mij = Dissonant

  • Dissonantiereductie na het krijgen van straf.
    Hoe meer straf hoe minder het verbod verinnerlijkt zal worden.
  • Dissonantiereductie na het leveren van inspanningen.
    Eens een inspanning geleverd is het moeilijk om hier van af te stappen.
    Hoe meer geïnvesteerd is in iets, hoe positiever de attitude hier over.
20
Q

Zelfperceptie

A

Mensen gaan in bepaalde omstandigheden hun attitudes en opvattingen afleiden uit het gedrag dat ze stellen. Gedrag –> attitudes en opvattingen
Denk aan het feit dat iemand anders een reactie van walging geeft tegenover noodles, jij hebt echter nog nooit noodles op. Je zal bij het proeven van noodles nu eerder zeggen dat je ze vies vind.

Zelfperceptie kan een voorspeller zijn voor toekomstig gedrag.