Probleem 4: Psychology of the 20th Century Flashcards

1
Q

Wat was John B. Watson’s kritiek op het lichaam-geest debat in de psychologie in 1913?

A

Watson vond dat het lichaam-geest debat te veel vanuit een filosofisch perspectief werd aangepakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat was Watson’s standpunt met betrekking tot het meten van gedrag in de psychologie?

A

Volgens Watson kunnen we alleen gedrag meten wanneer het visueel en meetbaar is. Abstracte concepten zoals het bewustzijn en de geest kunnen volgens hem niet onderzocht worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was Watson’s mening over de focus van psychologie op mensen?

A

Watson vond dat psychologie te veel gericht was op mensen en stelde voor dat het zich moest concentreren op gedrag van organismen in het algemeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat was Watson’s houding ten opzichte van genetische factoren in relatie tot gedrag?

A

Watson wilde gedrag voorspellen en controleren, en daarom wilde hij het belang van genetische factoren verminderen. Hij legde meer nadruk op aangeleerd gedrag en beschouwde vrijwel alleen reflexen als aangeboren gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe zag Watson de rol van psychologie in relatie tot biologie?

A

Voor Watson was psychologie een aanvulling op biologie. De bevindingen van psychologie zouden moeten bijdragen aan het begrijpen van de biologische structuur van de mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat was Watson’s suggestie voor het verklaren van fenomenen van hogere orde, zoals denken, binnen het behaviorisme?

A

Watson suggereerde dat denken kon worden gezien als sub-vocale spraak, ofwel innerlijke spraak, binnen het kader van behavioristische methoden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat maakte Watson succesvol in de Amerikaanse psychologie en hoe voegde hij psychologie toe aan de natuurlijke wetenschappen?

A

Watson slaagde erin psychologie bij de natuurlijke wetenschappen te voegen door de focus te leggen op het observeren van gedrag, waardoor hij filosofische overtuigingen achter zich liet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kenmerkt Watson’s benadering binnen het behaviorisme in relatie tot observatie en concepten van Pavlov’s theorie?

A

Watson’s benadering binnen het behaviorisme kenmerkte zich door de nadruk op observatie en het gebruik van concepten uit Pavlov’s theorie, zoals stimulus, response, reinforcement, en conditionering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke filosofische stromingen waren van invloed op Watson’s denken, met name in relatie tot het logisch positivisme en het functionalisme?

A

Watson behoorde tot het logisch positivisme, waarbij alles wat te observeren is, als onderzoekbaar werd beschouwd. Zijn benadering was ook beïnvloed door het functionalisme, dat keek naar de functie van dingen in plaats van naar onderliggende processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is reductionisme binnen het context van Watson’s behaviorisme?

A

Reductionisme in het behaviorisme van Watson houdt in dat complexe zaken worden teruggebracht naar één specifiek ding, namelijk observeerbaar gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe probeerden sommige behavioristen de beperkingen van Watson’s strict behaviorisme aan te pakken?

A

Sommige behavioristen voegden interne processen toe aan het model, zoals Tolman die het organisme (O) toevoegde naast stimulus (S) en response (R), en beschouwde interne factoren als hypothetische constructen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat waren enkele variaties binnen het behaviorisme na Watson, met betrekking tot onderwerpen en theoretische complexiteit?

A

Variaties binnen het behaviorisme na Watson omvatten het uitbreiden van het model naar andere onderwerpen dan leergedrag, zoals de sociale constructie van het zelf (Mead), en variaties in theoretische complexiteit tussen atheoretische benaderingen zoals die van B.F. Skinner en complexe algebraïsche systemen zoals die van Hull.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat waren twee kernproblemen die zich voordeden tegen het einde van het behaviorisme in de jaren 1950?

A

Twee kernproblemen waren:
De organisatie van gedrag: Het klassieke behaviorisme kon complex gedrag, zoals pianospelen of taal leren, niet adequaat verklaren, terwijl cognitieve psychologie daarin succesvoller was.
De terugkeer van instincten: Watson’s idee dat de rat een handig organisme was om gedrag te bestuderen, bleek beperkt omdat andere dieren verschillende resultaten zouden opleveren, en het belang van erfelijkheid werd duidelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat was de bredere impact van behaviorisme op het beeld van psychologie en de populaire taal?

A

Na behaviorisme bleef het beeld van een psycholoog als wetenschapper met een witte labjas die experimenten uitvoert op ratten in een doolhof bestaan. Termen zoals “conditioneren” worden nog steeds regelmatig gebruikt in alledaagse gesprekken, wat aangeeft dat behaviorisme nog steeds in zekere zin invloed heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat was de conclusie met betrekking tot behaviorisme?

A

Behaviorisme was van groot belang voor het methodologisch karakteriseren van psychologie als naturalistische wetenschap. Echter, het verwaarloosde belangrijke filosofische en theoretische vragen en hield geen rekening met de rol van de geest en aangeboren gedrag, zoals instincten. Ondanks kritiekpunten heeft behaviorisme tot in de vroege jaren vijftig grote invloed gehad, maar daarna nam de invloed af vanwege de genoemde kernproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat waren de centrale concepten van Gestaltpsychologie?

A

Veld: Een holistische aanpak waarbij psychologische fenomenen ontstaan uit de interactie tussen verschillende velden zoals biologisch, perceptueel, en omgeving.
Isomorfisme: Het idee dat bewuste ervaringen isomorf zijn met onderliggende fysiologische processen.
Beknoptheid: Psychologische verschijnselen zijn georganiseerd op een nette, strakke, en zinvolle manier, wat werd toegelicht door principes zoals figuur-grond, gelijkenis, nabijheid, sluiting, continuïteit, en volgorde.

17
Q

Hoe verschilde de benadering van Gestaltpsychologie van die van behaviorisme?

A

In tegenstelling tot behaviorisme negeerde Gestaltpsychologie het bewustzijn niet, en reduceerde het psychologische fenomenen niet tot stimulus-respons relaties. Gestalt psychologen waren tegen reductionisme en namen een holistische benadering, geïnspireerd door de theoretische ideeën van moderne fysica.

18
Q

Wat waren de zes principes van beknopte structurering volgens Gestaltpsychologie?

A

Figuur-grond: Objecten worden gescheiden in figuur en achtergrond, zoals het vaas/gezicht figuur.
Gelijkenis: Objecten met vergelijkbare kenmerken worden gegroepeerd.
Nabijheid: Objecten dicht bij elkaar worden gegroepeerd.
Sluiting: Onze geest sluit objecten om een geheel te creëren.
Continuïteit: Objecten die zinvol zijn uitgelijnd, worden gevolgd totdat onderbroken.
Volgorde: Uitlijning en symmetrie worden als aantrekkelijk en essentieel beschouwd.

19
Q

Hoe heeft Gestaltpsychologie bijgedragen aan de ontwikkeling van cognitieve psychologie?

A

Hoewel perceptie een centraal onderwerp was, breidde Gestaltpsychologie later haar onderzoek uit naar cognitie en probleemoplossing. Het bood inzichten in het leren van nieuwe dingen door middel van inzicht, wat niet verklaard kon worden door behaviorisme en deels de basis legde voor de cognitieve psychologie.

20
Q

Wat waren enkele redenen voor de afname van Gestaltpsychologie in de Verenigde Staten?

A

De afname van Gestaltpsychologie was deels te wijten aan historische omstandigheden, met wetenschappers die tijdens de Tweede Wereldoorlog verbannen werden vanwege hun joodse afkomst. Op theoretisch niveau werd de doctrine van isomorfisme verworpen door neurologen, terwijl de veldtheorie aanpak standhield. Daarnaast werd het bekritiseerd voor experimentele slordigheid en had het moeite om theoretische perspectieven tussen culturen over te brengen.

21
Q

Welke drie centrale ideeën veranderden de conceptualisatie van cognitie?

A

Informatie: Meetbaarheid van informatie ontstond na Shannon in 1948, wat leidde tot begrippen zoals opslagcapaciteit, verwerking, en kortetermijngeheugen.

Feedback: Weiner introduceerde feedback, onderscheidend tussen positieve en negatieve feedback, om doelgericht gedrag te verklaren.

Programmeren: Het idee van programmeren, vergelijkbaar met “plannen” bij mensen, hielp bij het begrijpen van complex gedrag in termen van programma’s of plannen.

22
Q

Waarom werd de metafoor van de mens als computer gebruikt in de cognitieve psychologie?

A

In de cognitieve psychologie werden mensen vaak beschouwd als informatieverwerkingssystemen met een set complexe programma’s afkomstig van verschillende bronnen, vergelijkbaar met computers. Deze metafoor hielp om de menselijke mentale processen te begrijpen en te verklaren.

23
Q

Welke lus was van belang in de cognitieve psychologie volgens Miller, Galanter en Pribram?

A

Volgens hen was de TOTE-lus belangrijk, wat staat voor Test-Operate-Test-Exit, als een feedbacklus die kon worden gebruikt om complex gedrag te verklaren en onderzoeken hoe informatie wordt georganiseerd.

24
Q

Wat karakteriseerde de groei en ontwikkeling van de cognitieve psychologie?

A

De cognitieve psychologie begon als een conceptueel kader om hogere mentale processen te bestuderen, maar evolueerde naar een bredere semi-filosofische beweging. Nieuwe technologieën en wetenschappelijke ontdekkingen veranderden de manier van denken en brachten een uitbreiding van de stroming teweeg.

25
Q

Wat waren de kritieke bijdragen aan de cognitieve wetenschap volgens het Hixon Symposium?

A

Karl Lashley’s Kritiek op Behaviorisme: Lashley benadrukte dat behaviorisme geen verklaring kon geven voor complex gedrag, en hij betoogde dat centrale hersenprocessen het gedrag dicteren.
Opkomst van Cognitivisme: Factoren zoals de Tweede Wereldoorlog, de komst van computers en kritiek op behaviorisme leidden tot de opkomst van cognitieve wetenschap.

26
Q

Welke drie mysteries uit de oudheid werden in de twintigste eeuw ontrafeld, volgens het artikel?

A

Fysieke en Levende Materie: Goed op weg om te worden ontrafeld.
Menselijke Geest: Moest nog worden opgehelderd.

27
Q

Wat waren enkele belangrijke bijdragen aan de cognitieve wetenschap volgens het artikel?

A

Wiskunde en Rekenen: Ontwikkeling van nieuwe logica, Turing machine.
Neuronale Model: Modellering van neurale netwerken in termen van logica.
Cybernetische Synthese: Wiener’s ideeën over feedback en zelfregulerende systemen.
Informatietheorie: Shannon’s concept van informatie als beslissing tussen even waarschijnlijke alternatieven.
Neuropsychologische Syndromen: Patiënten met hersenschade onthulden patronen van cognitieve gebreken.
Katalytische Ontmoetingen en Invloedrijke Geschriften: Wetenschappers kwamen samen en publiceerden geschriften om cognitivisme te bevorderen.

28
Q

Waarom was Karl Lashley’s kritiek op het behaviorisme significant?

A

Lashley’s kritiek ondermijnde de dominante doctrine van het behaviorisme door te stellen dat gedrag niet alleen het resultaat is van omgevingsinvloeden, maar dat centrale hersenprocessen voorafgaan aan en het gedrag dicteren.