Probleem 1: Early Roots of Psychology Flashcards

1
Q

Waar waren Plato en Socrates naar op zoek in hun filosofie?

A

Ze zochten naar het grotere geheel en definities van abstracte of algemene termen, zoals het Goede en de Waarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat was het Griekse doel volgens Plato met betrekking tot gerechtigheid?

A

Het Griekse doel was homonoia (gelijkheid) en het vermijden van pleonexia (ongelijkheid) in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe dacht Plato over kennis en de relatie tussen menselijke kennis en dierlijke kennis?

A

Plato geloofde dat mensen abstracte kennis hadden, terwijl dieren alleen kennis hadden van het concrete. Mensen onderscheidden zich hierdoor van dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat was Plato’s bijdrage aan de epistemologie en cognitieve psychologie?

A

Plato introduceerde een nieuwe richting binnen de epistemologie, de studie van hoe kennis mogelijk is en gerechtvaardigd kan worden. Dit markeerde de doorgang naar cognitieve psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom geloofde Plato dat kennis niet kon worden verkregen door zintuiglijke observaties?

A

Plato vond observaties misleidend omdat ze relatief zijn voor elk individu, en ware kennis moet waar zijn voor alle plaatsen en tijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat waren volgens Plato de twee kerneigenschappen van ware kennis?

A

Ware kennis moest waar zijn voor alle plaatsen en tijden, en het moest rationeel te rechtvaardigen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat was Plato’s opvatting over de rol van wiskunde in het verkrijgen van kennis?

A

Plato geloofde dat kennis niet verkregen kon worden door waarneming van fysieke objecten, maar eerder door logisch redeneren, zoals dat gedaan wordt in wiskunde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is Plato’s theorie over Vormen en hoe beïnvloedde dit zijn opvatting over kennis?

A

Plato ontwikkelde de theorie van Vormen, waarbij kennis niet-fysiek is en wordt gevormd door abstracte ideeën (Vormen) in plaats van fysieke objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn Vormen volgens Plato en hoe dragen ze bij aan kennis?

A

Vormen zijn abstracte ideeën die de essentiële aard van dingen en gebeurtenissen vertegenwoordigen. Volgens Plato dragen Vormen bij aan kennis, in tegenstelling tot kennis van fysieke objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom wordt Plato vaak een rationalist genoemd?

A

Plato wordt een rationalist genoemd omdat hij geloofde dat kennis kon worden verkregen door logisch redeneren en bewijzen, in plaats van door zintuiglijke observaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe beschreef Plato de wereld volgens zijn tweeledige kijk op de realiteit?

A

Plato onderscheidde tussen de wereld van het worden, die we met onze zintuigen waarnemen en altijd in beweging is, en de wereld van het zijn, die de wereld van Vormen of ideeën vertegenwoordigt en absoluut en onveranderlijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe probeerde Plato zijn concept van ‘Vormen’ voor te stellen, en welke metaforen gebruikte hij?

A

Plato gebruikte vier metaforen om het begrip van ‘Vormen’ voor te stellen: de vergelijking van de zon, de metafoor van de lijn (hiërarchie van meningen en kennis), de metafoor van de grot, en de metafoor van de ladder van de liefde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de vergelijking van de zon volgens Plato?

A

Plato vergelijkt de functie van de zon in de wereld van Worden met de functie van rede in de wereld van Zijn. Net zoals de zon essentieel is voor het zien van fysieke objecten, staat de vorm van ‘het goede’ centraal voor begrijpelijke wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe verdeelt Plato de metafoor van de lijn om de hiërarchie van mening en kennis weer te geven?

A

De metafoor van de lijn wordt verdeeld in twee grote secties: de Intelligible world (begrijpelijke wereld) en de World of appearances (schijnwereld). Beide secties worden verder opgedeeld in segmenten die de gradaties van waarheid vertegenwoordigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat vertegenwoordigt het segment voor de wereld van verbeelding in de metafoor van de lijn?

A

In dit segment hebben we te maken met representaties van concrete voorwerpen, zoals portretten of weerspiegelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt het segment voor de wereld van overtuigingen in?

A

Bij overtuigingen kijken we niet naar afbeeldingen of representaties, maar direct naar de voorwerpen zelf. Het staat voor de wereld die ontstaat uit meningen, percepties en uiterlijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe beschrijft Plato het segment voor de wereld van gedachten?

A

Hier gaan we van mening naar echte kennis, beginnend met wiskundige kennis. Plato erkende echter dat wiskunde onvolmaakt is omdat de bewijzen gebaseerd zijn op onbewezen aannames, zoals de veronderstelling dat parallelle lijnen elkaar nooit zullen raken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat vertegenwoordigt het laatste segment van de metafoor van de lijn?

A

Dit segment staat voor de wereld van vormen, de plaats van alle waarheid, wiskundig of anderszins. De hoogste vorm is die van het Goede, oftewel de ultieme waarheid volgens Plato.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de allegorie van de grot?

A

De allegorie van de grot is Plato’s bekendste metafoor waarin mensen gevangen zitten in een grot, alleen schaduwen zien en geloven dat dit de echte realiteit is. Het symboliseert cultuur als de grot, gevangenschap als onwetendheid en koppigheid, en de moeilijkheid om vast te houden aan bekende overtuigingen. Plato benadrukt dat goede educatie kan helpen ontsnappen, maar niet iedereen kan de grot verlaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat vertegenwoordigt de grot, het vuur, en de schaduwen in de allegorie van de grot?

A

De grot staat voor de imperfecte conditie van de menselijke ziel in het lichaam. Het vuur symboliseert de zon die imperfecte Vormen verlicht, en de schaduwen zijn de imperfecte objecten die de gevangenen als realiteit beschouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn zowel de optimistische als pessimistische aspecten van de allegorie van de grot?

A

De metafoor is optimistisch omdat ontsnapping mogelijk is met goede educatie. Echter, het is pessimistisch omdat niet iedereen in staat is om de grot te verlaten, aangezien velen vasthouden aan gemeenschappelijke overtuigingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe wordt de allegorie van de grot verbonden met het leven van Socrates volgens Plato?

A

Socrates wordt gezien als een dappere pionier die zijn waarheidsvisie deelde, maar net als de ontsnapte persoon uit de grot werd hij veroordeeld omdat de samenleving niet bereid was te luisteren naar een andere waarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat vertegenwoordigt de ladder van de liefde volgens Plato, en wie is het vrouwelijke karakter in deze metafoor?

A

De ladder van de liefde beschrijft de weg naar de Vorm van Schoonheid volgens Plato. Het vrouwelijke karakter is Diotima, die de ladder beklimt om van fysieke liefde naar heilige liefde - de Vorm ‘Schoonheid’ - te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat vertegenwoordigt de eerste trede op de ladder van de liefde, en hoe evolueert het individu volgens Plato?

A

De eerste trede is seksuele liefde, waarbij een individu door de begeleiding van een filosofische gids evolueert van liefde voor verschillende lichamen naar liefde voor slechts één lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat leert men op de tweede trede van de ladder van de liefde, en waarom verklaarde Plato homoseksuele liefde als superieur aan heteroseksuele liefde?

A

Op de tweede trede leert men dat liefde voor de ziel van een persoon sterker moet zijn dan de liefde voor het lichaam. Plato verklaarde dat homoseksuele liefde superieur was omdat liefde voor een vrouw een man zou afleiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe is de ladder van de liefde verbonden met Plato’s opvattingen over educatie?

A

De ladder van de liefde benadrukt de evolutie van fysieke naar heilige liefde als de makkelijkste weg naar de wereld van Vormen, en suggereert dat goede educatie deze evolutie kan faciliteren. Het toont ook aan dat niet iedereen deze ladder met succes kan beklimmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe beschrijft Plato de oorsprong van kennis en hoe ziet hij het leerproces?

A

Volgens Plato heeft elke menselijke ziel kennis in zich, maar bij de geboorte wordt deze kennis vergeten. Leren wordt gezien als het terughalen van eerder vergaarde kennis naar ons bewustzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe sluit Plato’s idee van kennis bij de geboorte aan bij het debat tussen nature en nurture?

A

Plato’s perspectief sluit aan bij het nativisme, waarbij kennis als aangeboren wordt beschouwd en niet tijdens het leven hoeft te worden verworven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe verdeelde Plato de burgers van de republiek op basis van de aangeboren grootsheid van de ziel en academische opleiding?

A

Plato verdeelde de burgers in elite Guardians, Auxiliaries, en de minst deugdelijk productieve klasse, gebaseerd op de grootsheid van de ziel en academische opleiding.

30
Q

Hoe worden de verschillende soorten zielen geassocieerd met de klassen volgens Plato?

A

Rational souls behoren tot de Guardians, spirited souls tot de Auxiliaries, en desiring souls tot de minst deugdelijke klasse. De soort ziel bepaalt motivaties en gedrag.

31
Q

Wat representeert de metafoor van de paarden en de wagen in Plato’s theorie over de ziel?

A

De metafoor vertegenwoordigt de zielen als twee paarden (spirited en desiring) die een wagen trekken. De berijder (rational soul) stuurt de paarden. Het illustreert de strijd tussen de zielen en de rol van rede in het beheersen van gedrag.

32
Q

Welke onduidelijkheden en kritiekpunten worden genoemd in Plato’s theorie over de zielen?

A

Plato’s strikte contrast tussen rationele en gemotiveerde zielen lijkt niet volledig accuraat, en de metafoor van de paarden en de wagen kan het homunculus probleem presenteren, waarbij de innerlijke controle zelf onverklaard blijft.

33
Q

Wat waren de temperamentverschillen tussen Plato en Aristoteles in hun benadering van filosofie?

A

Plato was minder systematisch en keek meer naar het hemelse, terwijl Aristoteles praktischer was, observeerde wat hij zag en ontwikkelde een systematische filosofie

34
Q

Hoe verschilde Aristoteles van Plato in zijn filosofische benadering?

A

Aristoteles was meer een onderzoeker en schreef over wat hij observeerde, terwijl Plato zich meer richtte op het hemelse en geen systematische filosofie ontwikkelde.

35
Q

Wat is het onderscheid tussen ‘vorm’ en ‘materie’ volgens Aristoteles?

A

Vorm is wat een ding definieert en betekenis geeft, terwijl materie de stof is waaruit iets is gemaakt. Aristoteles legt meer nadruk op deze achterliggende gedachte dan op het uiterlijk van een ding.

36
Q

Hoe verschilt Aristoteles’ concept van ‘vorm’ van Plato’s Vorm?

A

Aristoteles vindt geen noodzaak voor hemelse Vormen zoals Plato suggereerde. Zijn vorm bestaat op zichzelf en omvat essentiële, efficiënte en uiteindelijke oorzaken.

37
Q

Wat vertegenwoordigen de essentiële, efficiënte en uiteindelijke oorzaken volgens Aristoteles?

A

Essentiële oorzaak bepaalt de essentie van een voorwerp.

Efficiënte oorzaak beschrijft hoe een voorwerp is ontstaan.

Uiteindelijke oorzaak geeft het nut van een voorwerp aan.

38
Q

Hoe verschilde Aristoteles’ benadering van wetenschap van de moderne wetenschap op methodologisch vlak?

A

Aristoteles observeerde de natuurlijke omgeving en bood verklaringen aan, maar hij maakte geen gebruik van experimenten of manipulatie zoals in moderne wetenschap.

39
Q

Hoe verschilt het concept van causatie in Aristoteles’ filosofie van de moderne wetenschappelijke opvatting?

A

Terwijl moderne wetenschap causatie ziet als mechanismen van objectinteractie, zag Aristoteles het als natuurlijk gedrag van dingen gebaseerd op hun essenties, niet op interacties tussen objecten.

40
Q

Wat zijn potentie en actualisatie volgens Aristoteles en hoe verschillen ze van Plato’s opvattingen?

A

Volgens Aristoteles heeft alles in het universum zowel potentie als actualisatie. Potentie is de mogelijkheid om iets te worden, terwijl actualisatie het daadwerkelijk worden van dat iets is. In tegenstelling tot Plato, waar Vormen vaststaand waren, ziet Aristoteles vormen als dynamisch en ontwikkelen ze zich, vooral in biologische processen.

41
Q

Wat vertegenwoordigen pure materie en de onbewogen beweger in Aristoteles’ filosofie?

A

Pure materie is pure potentie, de mogelijkheid om alles te worden. De onbewogen beweger, geïdentificeerd als God, heeft zijn potentie al gerealiseerd en is perfect. De hiërarchie van perfectie bouwt op van ongevormde materie tot de onbewogen beweger in de Great Chain of Being.

42
Q

Hoe wordt de hiërarchie van perfectie opgebouwd in de Great Chain of Being volgens Aristoteles?

A

De hiërarchie begint met ongevormde materie en bouwt op naar de onbewogen beweger. Hoe dichter bij God, des te perfecter is het ding. Dit vormt de Great Chain of Being of de natural scale.

43
Q

Hoe kunnen moderne kennis en Aristoteles’ concept van potentie worden vergeleken?

A

Moderne kennis, zoals DNA, toont aan dat een zaadje altijd de potentie (het DNA) heeft om te worden wat het voorbestemd is te worden. Aristoteles dacht dat potentie bepaald werd door vormen, terwijl het in werkelijkheid vastligt in het DNA en van tevoren bepaald is.

44
Q

Wat bestudeerde Aristoteles voornamelijk, en wat maakte volgens hem levende wezens anders dan niet-levende?

A

Aristoteles bestudeerde voornamelijk de ziel. Hij geloofde dat de ziel levende wezens onderscheidde van niet-levende en hen definieerde, groei en ontwikkeling mogelijk maakte, en beweging en activiteit stuurde.

45
Q

Hoe verschilde Aristoteles’ perspectief op lichaam en geest van dat van Plato?

A

In tegenstelling tot Plato, die geen onderscheid maakte tussen lichaam en geest, maakte Aristoteles wel onderscheid en benadrukte de samenhang van lichaam en ziel in een organisme.

46
Q

Hoe verdeelde Aristoteles de zielen van levende wezens op basis van het niveau van actualisatie?

A

Aristoteles creëerde drie niveaus van zielen op basis van actualisatie:

Nutritive soul: Voor planten, verantwoordelijk voor voeding, groei, en reproductie.

Sensitive soul: Voor dieren, bevat sensaties, plezier, verbeeldingsvermogen en geheugen.

Rational soul: De hoogste ziel voor mensen, bevat alle functies van de vorige zielen en voegt denken en algemene kennis toe.

47
Q

Hoe beschreef Aristoteles het proces van zintuiglijke waarneming als startpunt van kennisvergaring?

A

Aristoteles beschouwde zintuiglijke waarneming als het startpunt van kennisvergaring. Het waarnemen heeft te maken met het waarnemen van vormen, niet de materie. Bijvoorbeeld, bij het zien van een standbeeld, nemen we waar dat het een persoon representeert, niet de materie waaruit het bestaat.

48
Q

Hoe beschreef Aristoteles de speciale zintuigen en hun rol in perceptie?

A

Aristoteles stelde dat de speciale zintuigen elk gespecialiseerd zijn in het ontvangen van een bepaald type informatie (zicht, gehoor, gevoel, smaak en geur). In tegenstelling tot Plato’s Vormen, beweerde Aristoteles dat perceptie de vorm van een object oppikt zonder de materie.

49
Q

Hoe werden de innerlijke zintuigen door Aristoteles geïdentificeerd en wat waren hun functies?

A

Common Sense: Het eerste innerlijke zintuig dat informatie van verschillende zintuigen bindt tot een enkele mentale representatie van een object. Het wordt verondersteld opgeslagen te zijn in het hart.

Imagination: Het tweede innerlijke zintuig dat betrokken is bij het oordelen over wat een object is. Het werkt samen met de common sense om een interpretatie van binnengekomen informatie te geven en kan objecten mentaal voorstellen die niet aanwezig zijn.

Memory: Het laatste innerlijke zintuig dat beelden opslaat van eerdere ervaringen. Volgens Aristoteles bevat memory alleen beelden uit het huidige leven op aarde. De organisatie van het geheugen is gebaseerd op associatie volgens drie wetten: gelijkenissen, nabijheid en contrast, en de wet van causaliteit.

50
Q

Hoe maakte Aristoteles onderscheid tussen kennis en geheugen?

A

Aristoteles onderscheidde kennis en geheugen. Kennis betreft algemene ideeën (universals), zoals het concept van “kat”. Geheugen daarentegen betreft specifieke gebeurtenissen (particulars), zoals verschillende katten die je hebt gezien. Hij zag de mind als het rationele deel van de menselijke ziel, waarin kennis wordt opgedaan en abstract denken plaatsvindt, en dit komt alleen voor bij mensen.

51
Q

Hoe beschreef Aristoteles de functies van de actieve en passieve geest?

A

Passieve Geest: Potentieel en zorgt voor het realiseren van kennis.
Actieve Geest: Actueel en faciliteert het proces van abstract denken.

52
Q

Hoe beschreef Aristoteles motivatie in relatie tot actie bij dieren en mensen?

A

Aristoteles noemde motivatie bij dieren “appetite” (eetlust), gericht op plezier verkrijgen en pijn vermijden. Bij mensen noemde hij het “wish” (wens), gericht op doen wat op de lange termijn goed is of het meest voordelig, niet alleen gestuurd door plezierige stimuli, maar ook door morele factoren.

53
Q

Wat betekent “eudaemonia” volgens Aristoteles en hoe verschilt zijn ethiek van latere ethische systemen?

A

“Eudaemonia” betekent bloeien en is voor Aristoteles de juiste manier van leven. Zijn ethiek richtte zich op karakter (bijv. wijsheid en dapperheid) in plaats van gedrag. Hij moedigde aan goed te zijn en goed te leven, niet alleen om regels te volgen. Menselijk bloeien is volgens hem afhankelijk van het leven in een geordende samenleving, en zijn ideale samenleving was een aristocratische versie van de Athense polis.

54
Q

Wat waren Descartes’ opvattingen over dieren en hoe beïnvloedde dit zijn concept van de menselijke ziel?

A

Descartes zag dieren als complexe machines, waarvan de acties volledig verklaard konden worden door fysieke processen zonder vitale krachten. Dit maakte het concept van een onsterfelijke menselijke ziel problematischer. Hij stelde dat het mentale proces van ‘denken’ uniek was voor de menselijke ziel, waardoor mensen zich onderscheidden van dieren op basis van ervaringen, gedrag en taalbezit.

55
Q

Hoe kan het levenswerk van Descartes worden opgedeeld en waarom maakte hij de keuze om zich meer op filosofie te richten?

A

Descartes’ levenswerk bestaat uit twee fases. In de eerste fase richtte hij zich op wetenschappelijke en wiskundige projecten. In de tweede fase was zijn werk voornamelijk filosofisch, omdat hij wilde dat zijn wetenschappelijke ideeën geaccepteerd zouden worden, in tegenstelling tot Galileo’s werk dat niet werd geaccepteerd.

56
Q

Hoe begon Descartes zijn onderzoek naar psychologie en welke fysiologische verklaringen probeerde hij te geven voor mentale processen?

A

Descartes begon met fysiologie, onderzocht geslachte dieren om de werking van zintuigen, verbeelding en geheugen te begrijpen. Hij zocht fysiologische verklaringen voor mentale processen, en ‘denken’ beschouwde hij als een unieke functie van de menselijke ziel.

57
Q

Hoe maakte Descartes onderscheid tussen mensen en dieren op basis van ervaringen, gedrag en taalbezit?

A

Descartes beweerde dat dieren machines zijn met simpel bewustzijn, terwijl mensen zelfbewustzijn hebben. Hij stelde dat dieren reageren uit reflexen, terwijl mensen controle hebben over reacties vanwege ‘gedachten’. Taal werd beschouwd als een unieke menselijke eigenschap waarmee mensen reflectief konden denken over ervaringen, in tegenstelling tot dieren.

58
Q

Hoe beschouwde Descartes de relatie tussen lichaam en geest, en welke filosofische stijl nam hij aan in zijn tweede levensfase?

A

Descartes beschouwde lichaam en geest als twee aparte dingen en was een dualist. In zijn tweede levensfase nam hij een meer filosofische stijl aan, waarin hij de geest en het bewustzijn onderzocht en kwam tot de beroemde uitspraak “cogito, ergo sum” (ik denk, dus ik ben).

59
Q

Hoe verdeelde Descartes de werkelijkheid in twee verschillende werelden, en wat was zijn visie op wetenschap en religie?

A

Descartes verdeelde de werkelijkheid in de objectieve, mechanisch-materiële wereld en de subjectieve wereld van het menselijk bewustzijn. Hij beweerde dat wetenschap de fysieke wereld kon verklaren, terwijl religie een verklaring kon geven voor het bestaan van de ziel.

60
Q

Hoe illustreerde Descartes het proces van visuele perceptie met zijn model van het Cartesian Theater, en wat waren de belangrijkste punten van dit model?

A

Descartes’ Cartesian Theater model stelde voor dat beelden via lichtstralen op het netvlies worden geprojecteerd, vervolgens door zenuwen naar de hersenen worden gebracht, en uiteindelijk de pijnappelklier bereiken, waar de interactie tussen ziel en lichaam plaatsvindt. Het model gaf een fysiologische verklaring voor perceptie en benadrukte dat het beeld dat we zien een verzameling van sensaties is, geen betekenisvol object op zich.

61
Q

Hoe beschreef Descartes de ziel in zijn model, en waarom was hij het niet eens met het idee dat ervaringen zouden leiden tot kennis?

A

Descartes beschreef de ziel als een punt dat geen fysieke ruimte innam en slechts één functie had: denken. Hij was het niet eens met het idee dat ervaringen zouden leiden tot kennis omdat bewustzijn een cruciale rol speelt bij observaties, en elke persoon de wereld anders ziet, waardoor observaties geen basis vormen voor wetenschap en kennis.

62
Q

Welke problemen ontstonden er met het Cartesianse dualisme, en wat zijn enkele van deze problemen?

A

Enkele problemen met het Cartesianse dualisme zijn:

Homunculusprobleem: Dit verwijst naar het idee van een “mannetje” in onze hersenen als personificatie van bewustzijn, wat leidt tot de vraag van hoe dit zelfbewuste mannetje wordt verklaard.

Interactieprobleem: Het is onduidelijk hoe de interactie tussen lichaam en geest plaatsvindt, en Descartes probeerde dit te verklaren via de pijnappelklier.

Probleem van andere geesten: Descartes beweerde dat mensen een andere ziel hebben dan dieren vanwege taal, maar het blijft onduidelijk hoe we weten of er naast onze ziel ook andere zielen bestaan.

63
Q

Hoe wordt John Locke vaak beschouwd in de geschiedenis van de psychologie, en wat is zijn bijdrage aan de theorieën over de geest?

A

John Locke wordt beschouwd als een belangrijke figuur in de geschiedenis van de psychologie en wordt vaak gezien als de vader van het empirisme. Zijn bijdrage omvat het idee dat ideeën voortkomen uit externe (sensatie) en interne (reflectie) ervaringen, en hij introduceerde het concept van ‘tabula rasa’ - het idee van de geest als een onbeschreven blad dat wordt gevuld door ervaringen.

64
Q

Hoe beschreef John Locke de bronnen van kennisverwerving en hoe verschilt zijn benadering van Descartes?

A

Locke stelde dat sensatie en reflectie de bronnen van kennis zijn. Sensatie komt voort uit externe ervaringen, terwijl reflectie betrekking heeft op interne mentale processen. Dit verschilt van Descartes doordat Locke beweerde dat het zelf niet alleen externe ervaringen observeert maar ook de eigen mentale processen (reflectie).

65
Q

Wat betekent het concept van ‘tabula rasa’ bij John Locke en hoe beïnvloedde dit zijn ideeën over kennis?

A

‘Tabula rasa’ betekent een onbeschreven blad. Locke geloofde dat de geest aanvankelijk leeg is en kennis vergaart door ervaringen. Dit idee benadrukt de rol van ervaringen in de vorming van kennis en wijst af dat kennis aangeboren is.

66
Q

Hoe keek John Locke naar het probleem van de vrije wil, en wat was zijn standpunt hierover?

A

Locke zei dat de juiste vraag niet is of de wil vrij is, maar of wij vrij zijn. Hij definieerde vrijheid als de mogelijkheid om te doen wat we willen. Zolang we kunnen doen wat we willen en gelukkig zijn, voelen we ons vrij, en hij maakte zich geen zorgen over “onvrijheid van de wil”.

67
Q

Hoe categoriseerde David Hume de inhoud van de geest, en welke twee soorten percepties onderscheidde hij?

A

Hume categoriseerde de inhoud van de geest in twee types percepties: Impressies (levendige sensaties zoals pijn en plezier) en Ideeën (mindere kopieën van impressies). Hij onderscheidde ook tussen simpele en complexe percepties.

68
Q

Wat zijn simpele en complexe impressies volgens David Hume, en hoe zijn ze verbonden met ideeën?

A

Simpele impressies zijn onanalyseerbare sensaties, terwijl complexe impressies combinaties van meerdere simpele impressies zijn. Complexere ideeën corresponderen met complexere impressies. Hume gaf prioriteit aan simpele impressies boven complexe, omdat alle complexe percepties zijn opgebouwd uit eerdere ervaringen met simpele percepties.

69
Q

Hoe beschreef Hume het principe van associatie, en welke drie soorten associaties benoemde hij?

A

Hume stelde dat complexe impressies zijn opgebouwd uit simpele impressies die aan elkaar worden geassocieerd. Hij benoemde drie soorten associaties: gelijkenissen, continuïteit in tijd en plek, en causatie. Deze associaties ontstaan door ervaring en leren.

70
Q

Hoe verbond Hume het principe van associatie met Newton’s ideeën, en wat betekende dit voor Hume’s kijk op de geest?

A

Hume vergeleek het principe van associatie met Newton’s zwaartekracht. Net zoals zwaartekracht de delen van het universum verbindt, verbindt associatie simpele ideeën in de geest. Voor Hume is de geest een collectie van sensaties die door associaties met elkaar worden verbonden.