probleem 4: drugs Flashcards

1
Q

Psychoactieve drugs

A

drugs die een subjectieve beleving en het gedrag beïnvloeden door te werken op het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Orale inname

A

na het doorslikken lost de drug op in de vloeistoffen van de maag en wordt de drug naar de darmen gedragen. Vanuit de darmen wordt de drug opgenomen in de bloedstroom. Alcohol is een voorbeeld van een drug die goed kan worden ingenomen via orale inname.
Voordeel: het is gemakkelijk en relatief veilig.
Nadeel: het is onvoorspelbaar. De absorptie in de bloedstroom is afhankelijk van meerdere factoren waaronder het type voedsel in de maag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Injectie

A

de effecten van geïnjecteerde drugs zijn sterk, snel en voorspelbaar. Daarom wordt deze methode in de medische wereld vaak gebruikt. Injectie kan op 3 manieren:
o Subcutaan (SC), in het vetweefsel onder de huid.
o Intramusculair (IM), in de grote spieren.
o Intraveneus (IV), in de aderen die direct onder de huid lopen.
Drugsverslaafden hebben vaak een voorkeur voor injectie in de aderen, omdat de bloedstroom de drug direct naar de hersenen vervoert.
Nadeel: van injectie in de aderen, is dat er weinig tijd is om effecten van een overdosis, onzuiverheid of een allergische reactie tegen te gaan. Daarnaast kan injectie gepaard gaan met littekenweefsel, infecties en samengevouwen aderen op plekken in het lichaam waar grote aderen liggen die makkelijk te bereiken zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Inhalatie

A

geïnhaleerde drugs worden door haarvaten in de longen in de bloedstroom geabsorbeerd. Veel anesthetica worden op deze manier toegediend. Drugs die op deze manier worden genomen zijn onder andere tabak en marihuana.
Nadeel: de dosis is moeilijk te reguleren en het zorgt voor blijvende schade aan de longen als het inhaleren vaak plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Absorptie door slijmvliezen

A

via slijmvliezen in de neus, mond en rectum wordt drugs geabsorbeerd. Een voorbeeld hiervan is cocaïne.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er als drugs in bloedstroom komen

A

Wanneer drugs in de bloedstroom terechtkomen, wordt de drug via het bloed naar de bloedvaten in het centrale zenuwstelsel gedragen. De bloed-brein barrière maakt het voor bloed overgedragen chemicaliën (drugs) moeilijk om zich van de bloedvaten in het centrale zenuwstelsel naar de neuronen te verplaatsen.

Door verschillende manieren komt het toch door de bloed-brein barrière doorheen:
- eiwit membraan
- oplossen in vet
- kleine bestanddelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

effecten van psychoactieve drugs

A

Psychoactieve drugs kunnen verschillende effecten hebben in het zenuwstelsel. Het kan een diffuus (verspreid en zonder scherpe grenslijn aan schade op lichaam en hersenen) effect hebben op neurale membranen. Anderen drugs werken op een specifiekere manier: het kan zich binden aan synaptische receptoren (en hierbij de synthese, het transport, de vrijlating of deactivatie van neurotransmitters te beïnvloeden). Of door de ketting aan chemische reacties in postsynaptische neuronen te beïnvloeden door activatie van receptoren..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Drugs metabolisme

A

bestaat uit leverenzymen die drugs non-actief maken. Deze enzymen zorgen er in veel gevallen voor dat drugs niet meer door de lipide membranen van een cel heen kunnen waardoor het niet door de bloed-brein barrière heen kan. Kleine hoeveelheden aan drugs verlaten het lichaam door urine, zweet, ontlasting, adem en moedermelk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

drugsverslaving

A

Drugsverslaafden zijn altijd regelmatige gebruikers, maar niet elke regelmatige gebruiker is een verslaafde. Een drugsverslaafde is iemand die drugs blijft gebruiken desondanks het besef dat het nadelige gevolgen heeft op de gezondheid en het sociale leven. Ook pogingen om te stoppen werken niet bij een drugsverslaafde.

Drug craving: affectieve staat waarin er een sterke drang is naar de drug.

Het simpele idee van een drugsverslaving: de persoon zit vast in een cyclus van drugsgebruik  ontwenningsverschijnselen  drugsgebruik om de verschijnselen weer tegen te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fysieke afhankelijkheidstheorieën

A

Een vicieuze cirkel van drugsgebruik en ontwenningsverschijnselen. Hierdoor ontstaat een fysieke afhankelijkheid die een sterke drang naar drugs veroorzaakt. Wanneer verslaafden hun inname proberen te verminderen wordt de drang om drugs te gebruiken door de ontwenningsverschijnselen te groot.
Kritiek: mensen die zijn opgenomen en ontgift, vallen vaak terug in oude gewoontes  relapse. Dit heeft twee redenen:
o Sommige drugs als cocaïne produceren geen enorme ontwenningsverschijnselen, maar het zijn wel hele verslavende drugs.
o Veel drugsgebruikers hebben een afwisselend patroon van drugsgebruik en ontgifting. Vaak omdat dit in het werkschema valt of omdat ze niet continu geld hebben om drugs aan te schaffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Positive incentive theories

A

Drugsgebruik wordt gestimuleerd door de verwachting van positieve effecten. De gebruiker verwacht hetzelfde positieve effect bij een volgende inname. De drug geeft echter niet altijd hetzelfde effect en daarom gaat iemand steeds meer innemen om dit effect toch te bereiken. Deze theorieën geven een verklaring voor het verschil in positive-incentive value (wanting) en het verwachte genot na de inname en de hedonic value (liking), het werkelijke genot dat ervaren wordt bij een inname.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Incentive sensitization theory

A

de stimulerende waarde (positive-incentive value) van drugsgebruik neemt toe na regelmatig gebruik van drugs door mensen die gevoelig zijn voor verslavingen. Er ontstaat hierbij een hoge verwachting van plezierige effecten van het gebruik, die als oorzaak van een verslaving wordt gezien. Tolerantie voor de plezierige effecten treedt echter vaak op terwijl de wanting van de drug toeneemt. De verwachting is vaak dus groter dan het effect dat de drug produceert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Oorzaken van terugvallen

A

Er zijn verschillende redenen voor een terugval ontdekt:
* Stress is door veel onderzoekers en patiënten aangewezen als grote factor.
* Blootstelling aan drug waaraan patiënt ooit verslaafd aan was. Dit gebeurt wanneer een ex-verslaafde denkt het gebruik van drugs onder controle te hebben, omdat hij of zij voor een langdurige tijd geen drugs gebruikt heeft  drug priming.
* Bloodstelling aan cues. Dit kunnen mensen, tijd, locaties ect zijn die geassocieerd worden met voormaling drugsgebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Incubation of drug craving

A

signalen die kort na het stoppen van drug worden getoond hebben minder effect dan signalen die wat langer na het stoppen van de drug worden getoond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Drugstolerantie

A

Een tolerantie voor drugs is een staat van verminderde gevoeligheid voor de drug als gevolg van blootstelling aan de drug. De drug heeft minder effect of er is een hogere dosis nodig om hetzelfde effect te veroorzaken. Er is een verschuiving naar rechts in wat de dosis-respons curve wordt genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kruistolerantie

A

wanneer er tolerantie voor één drug optreedt, kan dit ook voor tolerantie van vergelijkbare drugs zorgen.

17
Q

Drug sensitisatie

A

een verhoogde sensitiviteit (zenuwpijn, zenuwen reageren heftiger op prikkels) voor enkele effecten van een drug. Drugs-tolerantie kan optreden voor sommige effecten van een drug, terwijl sensitisatie voor overige effecten optreedt. Het gevaar is hierbij dat men kan denken dat er een complete lagere sensitiviteit is voor de drug. Sensitisatie houdt in dat naarmate iemand de drug vaker gebruikt, het verlangen ernaar steeds groter wordt waardoor bepaalde lichamelijk reacties steeds sterker worden.

18
Q

Metabolische tolerantie

A

komt voort uit een verminderde hoeveelheid drugs die bepaalde plekken in het lichaam bereikt. De drugs worden sneller afgebroken in je lichaam zodat het niet bij de receptoren aan kan komen.

19
Q

Functionele tolerantie

A

komt voort uit een verminderde gevoeligheid van specifieke punten in het lichaam voor een bepaalde drug. Dit kan onder andere komen, omdat de blootstelling aan een drug zorgt voor een verminderde hoeveelheid receptoren waaraan de drug zich kan binden door een verandering in de post-synaptische receptoren. De efficiëntie waarmee de drug zich aan een receptor bindt, kan ook verminderen. Ook is er een verminderde impact van het binden aan de receptor op de activiteit van de cel. Tolerantie voor psychoactieve drugs is voornamelijk functioneel. Het lichaam breekt de drugs sneller af bij vermeerderd gebruik. Dezelfde hoeveelheid levert bij het eerste gebruik een hogere bloedspiegel op dan bij later gebruik. Daardoor worden de effecten minder ervaren.

20
Q

Contigent drug tolerantie

A

tolerantie voor drugs treedt alleen op voor de effecten van drugs die men eerder heeft meegemaakt. De meeste experimenten hiernaar  before-and-after design. Effecten die je niet ervaart tijdens het nemen van een drug  hiervoor kun je ook geen tolerantie opbouwen.

21
Q

Geconditioneerde drugs tolerantie

A

de tolerantie voor een drug is het grootst als de drug in eenzelfde soort situatie wordt ingenomen als eerder. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een situational specificity of drug tolerance. Het effect hierbij is groot, betrouwbaar en algemeen. Wanneer een drug in een andere situatie wordt ingenomen, kan dit leiden tot een overdosis.

22
Q

overdosis

A

Bij overdosis  bepaalde hersendelen werken overactief, andere worden juist geblokkeerd. Functies van hersenen gaan andere functies overnemen  hersenen werken niet meer niet goed. Wat kan zorgen voor vermindering vitale functies.

23
Q

Ontwenningsverschijnselen

A

Wanneer drugs gedurende een langere periode worden ingenomen, kan het abrupt stoppen ontwenningsverschijnselen als gevolg hebben.
Withdrawal syndrome: dit houdt in dat je de tegenovergestelde effecten van de drug ervaart. Vb slaappillen  juist wakker liggen. Mensen die deze reacties ervaren na het stoppen van het gebruiken van de drug  physically dependent aan die drug.

Het feit dat ontwenningsverschijnselen vaak tegenovergesteld zijn aan de effecten van de drug, suggereert dat de ontwenningsverschijnselen worden geproduceerd door dezelfde neurale veranderingen die optreden bij drug tolerantie. Wanneer het lichaam de drug niet meer ontvangt, manifesteren de compenserende neurale veranderingen zich als ontwenningsverschijnselen. De mate waarin de verschijnselen zich voordoen hangt af van het type drug, de duur, de mate waarin deze drug is gebruikt en hoelang het duurt voor de drug het lichaam uit is.

24
Q

Soorten drugs

A

Agonist: een drug heeft een stimulerend effect op een neurotransmitter.
Antagonist: een drug heeft een blokkerend effect op een neurotransmitter.

25
Q

Een drug kan verschillende effecten hebben op de synaps

A
  • Het kan de productie van neurotransmitters beïnvloeden.
  • Het kan neurotransmitters vrijlaten.
  • Het kan binden aan de postsynaptische receptoren en hiermee de receptoren stimuleren of blokkeren.
  • Het kan de heropname beïnvloedden en er voor zorgen dat er meer of minder neurotransmitters in de synaps bevinden.
  • Het kan de heropname blokkeren. Hiermee wordt bedoeld dat er geen signaal wordt verstuurd van dat er bijvoorbeeld voldoende dopamine is uitgescheiden, waardoor het maar blijft komen.
  • Het kan de afbraak van een neurotransmitter beïnvloeden.
26
Q

Nicotine (Smoker’s syndrome & buerger’s disease)

A

Nicotine wordt geïnhaleerd via de longen. Nicotine werkt op nicotine cholinerge receptoren in de hersenen. Nicotine receptoren zijn overvloedig in neuronen die dopamine vrijlaten in de nucleus accumbens. De nucleus accumbens is centraal voor het versterken van gevoelens. Bij het denken aan iets plezierigs, wordt de nucleus accumbens geactiveerd. Vandaar dat nicotine inname zorgt voor een verhoging van dopamine in de nucleus accumbens. Bij herhaald gebruik van nicotine worden de receptoren in de nucleus accumens gevoeliger voor nicotine. Ze reageren dan minder goed op andere soorten reinforcement.
Smoker’s syndrome: gebruikers ervaren pijn op de borst, een piepende en/of moeizame ademhaling, hoesten en een groter risico op ontstekingen in de luchtwegen. Ook hebben ze een grotere kan op dodelijke aandoeningen. Nicotinegebruik kan hiertoe leiden.
Buerger’s disease: een aandoening waarbij de bloedvaten, vooral die de benen voeden, worden vernauwd wanneer nicotine in de bloedbaan komt. Als een patiënt met deze aandoening blijft roken, sterft het weefsel af (gangreen). Hierdoor moeten delen van het been geamputeerd worden.

De nadelige effecten van tabaksrook zijn niet beperkt tot degenen die roken. Nicotine is teratogeen en kan zorgen voor aangeboren afwijkingen bij een baby als de moeder rookt tijdens de zwangerschap. Zelfs de vader kan hier invloed op hebben als hij blijft roken tijdens de zwangerschap.

Behandelingen bij een nicotine verslaving zijn slechts marginaal effectief. Maar als je toch stopt met roken brengt dit vele gezondheidsvoordelen met zich mee.

Een nicotine verslaving kan zich ontwikkelen binnen een paar weken en maar een klein deel is succesvol is stoppen met roken.

Vaste rokers en vapers ervaren withdrawal effects (depressie, angst, geen rust, snel geïrriteerd ect) wanneer zij stoppen met roken.

27
Q

Alcohol

A

Alcohol bereikt vele delen van het lichaam, omdat alcoholmoleculen klein en oplosbaar zijn in water en vet. Een lage dosis alcohol heeft het invloed op de GABA-receptoren in de amygdala, waardoor het gevoel van angst wordt verlaagd en het gevoel van zelfverzekerdheid stijgt (vergemakkelijkt sociale interactie). Een hogere dosering werkt inhiberend (verhinderen) voor glutamaat receptoren. Hierdoor is er een verminderde neurale werking wat kan zorgen voor verslapping van de spieren. Daarnaast stimuleert het de GABA-receptoren, wat leidt tot een remming van dopamine. Een gemiddelde alcohol gebruiker ervaart een verslechtering in cognitieve, perceptuele, verbale en motorische vaardigheden. Ook kan er een verlies van controle optreden waardoor sociaal onacceptabele keuzes worden gemaakt. Bij een hogere dosis kan onbewustheid optreden. Bij een te hoge dosis kan de gebruiker overlijden. Alcohol opname leidt vaak de volgende dag tot een milde hoofdpijn, misselijkheid, braken en trillen  kater (ontwenningsverschijnselen).
Alcohol leidt tot verlaging van lichaamstemperatuur en rode wangen. Ook zorgt het voor meer urine aanmaak.

Alcohol veroorzaakt voor tolerantie als fysieke afhankelijkheid. De levers van zware dinkers metaboliseren alcohol sneller dan niet-drinkers. De meeste alcoholtolerantie is functioneel.

Alcohol tast de spieren van het hart aan en verhoogt zo het risico op een hartaanval. Het irriteert de bekleding van het spijsverteringskanaal en verhoogt zo het risico op mond- en leverkanker, maagzweren, pancreatitis (ontsteking van de alvleesklier) en gastritis (maagontsteking).

28
Q

Syndroom van Korsakoff

A

een neuropsychologische aandoening die wordt gekenmerkt door ernstig geheugenverlies, sensorische en motorische stoornissen en ernstige dementie. Dit wordt (indirect) veroorzaakt door chronisch alcoholgebruik. Door alcoholgebruik te kort aan vitamine E. Zolang je genoeg en varieert blijft eten kun je dit syndroom voorkomen.

29
Q

Cirrose

A

wordt ook veroorzaakt door chronisch alcoholgebruik. Dit zorgt voor uitgebreide littekens van de lever.

30
Q

Er zijn twee vormen van alcoholisme + genetische gevoeligheid

A
  • Type 1/A, alcoholproblemen ontstaan geleidelijk. Dit vindt meestal plaats na de leeftijd van 25 jaar.
  • Type 2/B, alcoholproblemen ontstaan plotseling. Meestal hebben familieleden ook alcoholproblemen. Dit vindt meestal plaats voor de leeftijd van 25 en voornamelijk bij mannen.

Mensen kunnen genetisch gevoeliger zijn voor een alcoholverslaving. De type-4-receotor van dopamine komt in twee vormen: lang en kort. De lange vorm is minder gevoelig. Mensen met de lange vorm hebben meer behoefte naar meer alcohol na één consumptie. Onderzoekers denken dat dit komt omdat ze moeten compenseren voor minder reinforcement doordat de receptoren minder gevoelig zijn.

31
Q

COMT

A

COMT is een enzym die dopamine afbreekt nadat het is vrijgekomen. Hoe actief dit enzym is, verschilt per persoon. De meest actieve vorm breekt meer dopamine af en verminderd daardoor reinforcement. Mensen met dit gen zijn over het algemeen impulsiever en hebben een grotere kans op type 2 alcoholisme.

Daarnaast zorgen een kleine amygdala en consumptie van alcohol tijdens de zwangerschap ook voor een grotere kans op alcoholisme.

32
Q

Marihuana

A

Marihuana wordt voornamelijk gerookt, maar het kan ook oraal worden ingenomen, wanneer het is verwerkt in bvb een cake. Deze drug heeft een psychoactieve werking, wat te wijten is aan de stof THC. Het verscherpt de zintuigen en creëert de illusie dat de tijd langzamer gaat. Bij nieuwe en heftige gebruikers kan het leiden tot geheugenstoornissen. Het verslavingspotentiaal van marihuana is laag (9%). Marihuana remt glutamaat en GABA  minder hersenwerking  ruststand, af en stimuleert hierdoor de afgifte van dopamine. Marihuana heeft geen receptoren in de medulla, waardoor overvloedig gebruik nooit levensgevaarlijk zal zijn.

Een hoge dosis tast het kortetermijngeheugen aan, het vermogen om taken uit te voeren neemt af, de spraak wordt onduidelijk en een zinvolle conversatie wordt moeilijk. Een gevoel van onwerkelijkheid, sterke emotionele reacties, sensorische vervorming, gevoelens van paranoia en motorische beperkingen komen vaak voor.

Tolerantie voor marihuana ontwikkelt zich tijdens perioden van langdurig gebruik en duidelijke ontwenningsverschijnselen (misselijk, prikkelbaar, nachtmerries, slaapstoornissen). Ontwenningsverschijnselen zijn bij ongeveer 50% van de dagelijkse gebruikers aanwezig die stoppen.

Gezondheidsgevaren: bronchitis, hoesten en cardiovasculaire symptomen. Er is geen bewijs voor dat marihuana zorgt voor schade aan het brein.

Drug wordt gegeven aan patiënten die chemo krijgen  marihuana, om minder misselijk te worden. Aids patiënten  meer eetlust.

Ook heeft het een pijn verminderde werking  gegeven bij patiënten met chronische pijn.

33
Q

Opiaten

A

Opiaten zijn pijnstillende middelen: ze laten mensen zich relaxed voelen en zorgen ervoor dat de problemen van de echte wereld even vergeten worden. Opiaten stimuleren endorfine receptoren. Dit remt de afgifte van GABA. Hierdoor wordt de vrijlating van dopamine vergroot. Heroïne en morfine zijn voorbeelden van opiaten. Heroïne werkt echter sneller dan morfine en is daarom ook verslavender.
Heroïne rush: heroïnestoot is een golf van intens abdominaal orgastisch genot dat evolueert naar een staat van serene, slaperige euforie. Veel opiaat gebruikers worden hierdoor aangetrokken en gaan het steeds vaker gebruiken.
De gevaren van opiaten zijn relatief klein. Overlijden wordt veroorzaakt door indirecte zoals het gebruik van geïnfecteerde naalden. Hoewel opiaten erg verslavend zijn, is het makkelijk afkicken. De afkickverschijnselen verdwijnen meestal binnen één week. De afkickverschijnselen zijn wel vrij heftig. Bij het gebruik als medicatie is er geen sprake van verslaving doordat de innames gedoseerd zijn en er een andere motivatie achter zit.

Tolerantie van opiaten moedigt de gebruikers aan om over te stappen naar hogere dosering en meer directe toedieningsroutes.
Fysieke afhankelijkheid draagt bij aan de al hoge motivatie om het medicijn te nemen.

34
Q

Cocaïne

A

Cocaïne is een stimulant. Stimulanten zijn drugs die neurale en gedragsmatige activiteiten laten toenemen. Cocaïne geeft een gevoel van well-being (energiek, vriendelijk, minder verlangen naar eten en slaap). Het blokkeert het dopaminetransport (wat normaal zorgt voor de heropname van dopanime, noradrenaline en serotonine). Het verlengt de effecten van deze neurotransmitters. Hierdoor ontstaat een zeer hoge concentratie van dopamine in de synaptische spleet. De extra dopamine in de synapsen vaagt sneller weg dan de presynaptische cel nodig heeft om het te vervangen. Daarom is een paar uur na de inname een tekort aan transmitters. Dit wordt de withdrawal periode genoemd die gekenmerkt wordt door een vermindering in energie en motivatie. Effecten zijn niet heel heftig, lang en physical independent.
Crack is een niet pure en rookbare vorm van cocaïne (restafval van de productie van cocaïne). Een kleine inname verbetert de aandacht, daarom worden soms lage dosissen gebruikt bij ADHD. Een hoge inname vermindert juist de aandacht en het leervermogen. Cocaïne verhoogt het risico op een beroerte of epilepsie.
Cocaine sprees (cocaine-uitbarstingen): mensen die verslaafd zijn aan cocaïne hebben de neiging aan eetbuien waarbij gedurende een dag of twee extreem hoge niveaus van inname worden aangehouden.
Effecten  cocaine psychosis: slapeloosheid, misselijkheid, hyperthermie.

Tijdens cocaïne gebruik is er een risico op: bewustzijnsverlies, ademstilstand, hartaanval of beroerte.

Er bestaat een tolerantie voor cocaïne, maar herhaalde blootstelling aan cocaïne maakt de persoon gevoeliger voor de motorische effecten. De ontwenningsverschijnselen zijn relatief mild (negatieve stemmingswisseling en slapeloosheid).

35
Q

XTC/ MDMA

A

XTC of MDMA zijn simulanten in een lage dosis en verhogen de vrijlating van dopamine. In een hogere dosis stimuleert het ook de vrijlating van serotonine waardoor de waarnemingen en cognitie worden beïnvloed. Het beschadigt axonen die serotonine vrijlaten.
Dopamine: kort euforische gevoel
Serotonine: lang vrolijk gevoel, je ervaart alles intenser, verliefder ect.
Vaak worden deze drugs gebruikt op feesten om de energielevels te vergroten. Wanneer de drugs uitwerken, ervaren de gebruikers depressieve gevoelens en loomheid.

36
Q

Ritalin

A

Ritalin vergroot de concentratie. Mensen met concentratiestoornissen als ADHD ontvangen deze drug als medicatie. Het heeft een vergelijkbare werking als cocaïne. De inname en werking is echter langzamer en het heeft daarom minder heftige effecten. Ritalin blokkeert de heropname van dopamine en noradrenaline (norepinephrine), waardoor er meer dopamine en noradrenaline in de synapsspleet aanwezig is. Dit zorgt voor meer neurotransmissie van deze neurotransmitters.  Prefrontale cortex kan informatie beter reguleren  meer focus op bepaalde taak  waardoor er minder wordt gereageerd op afleiding prikkels. Het verschil tussen cocaïne en ritalin zit in de dosis, tijdsbestek en manier van inname. Cocaïne wordt vaak gesnoven of geïnjecteerd. Dit creëert een snel rush effect naar het brein. Ritalin wordt vaak via een pil genomen. Iemand die ritalin injecteert in grote hoeveelheden zal vergelijkbare effecten als cocaïne ervaren met het bijkomende risico op verslaving.

37
Q

Cafeïne

A

Cafeïne is een stimulant. Het zorgt voor minder werking van GABA en daarom voor meer dopamine. Het remt adenosine dat een rol speelt in het stimuleren van slapen en het onderdrukken van arousal. Het effect van cafeïne is het krijgen van meer energie. De ontwenningsverschijnselen zijn slapeloosheid en migraine.

38
Q

VTA

A

groep neuronen gelokaliseerd dicht bij de middenlijn aan de onderkant van de hersenen. Het is belangrijk voor cognitie, motivatie, (drugs) verslavingen en intensere ervaring van emotie.