Probleem 4 constructivisme en PGO Flashcards

1
Q

constructivisme

A

proberen dit actief te organiseren en er betekenis aan te geven. veel onderzoekers beschrijven leren nu meer als het construeren van kennis ipv als het direct van buitenaf verwerven wereld. actief en gestructureerd Proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

individueel constructivisme

A

het proces van info construeren dat binnen elke leerling afzonderlijk plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociaal constructivisme

A

omvat theorieën die zich richten op hoe mensen samenwerken om nieuwe kennis te creëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

content knowledge

A

de hoeveelheid kennis en de manier waarop kennis is georganiseerd in het brein van de leraar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pedagogical content knowledge

A

kennis die verder gaat dan kennis van een bepaald onderwerp en die gaat over het lesgeven in dat onderwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

curriculaire knowledge

A

de kennis waaruit de leraar zijn “tools” haalt om bepaalde stof uit te leggen of te verduidelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cognitieve load Theory

A

PGO eist te veel van het werkgeheugen, wat schadelijk is voor het leerproces. beginnende leerlingen hebben te weinig voorkennis, waardoor ze nieuwe schemas slacht integreren met hun oude schema’s bij meer ervaren studenten is geen verschil gevonden tussen de manieren van onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

worked-example effect

A

leerlingen die moeten doen, leren namelijk welke stappen ze moeten zetten voor bepaalde problemen, wat een basis is voor het verkrijgen van probleemoplossende schema’s. leerlingen die problemen moeten oplossen presteren slechter op latere tests dan leerlingen met worked-example

probleemoplossend zoeken kan functioneren zonder ook maar iets te leren. probleemoplossend zoeken overbelast het beperkte werkgeheugen en vereist dat het werkgeheugenbronnen worden gebruikt voor activiteiten die niets met leren te maken hebben. bestuderen van uitgewerkt probleem verminderd daarentegen de belasting van werkgeheugen en richt de aandacht op het leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Process worksheet

A

Dergelijke werkbladen geven een beschrijving van de eerste fase. moet doorlopen bij het oplossen van het probleem, evenals hints of vuistregels die kunnen helpen om elke fase succesvol af te ronden. dit gebruikt in een begeleide instructievorm en het blijkt een + effect te hebben op taakprestaties van leerlingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

PGO

A

een verzameling zorgvuldig opgebouwde “problemen” wordt voorgelegd aan kleine groepjes leerlingen. deze problemen bestaan meestal uit een beschrijving van waarneembare verschijnselen/gebeurtenissen die begrepen moeten worden in termen van hun onderliggende theoretische verklaring.

tijdens de eerste discussie is het de taak van de groep om een voorlopige theorie te construeren die de beschreven fenomeen verklaart, gebaseerd op voorkennis en uitgedrukt in termen van een onderliggend proces, principe of mechanisme. door beperkte voorkennis ontstaan er vragen en dilemma’s.

tussen de sessies besteden studenten veel tijd aan zelfstandig leren, bronnen bestuderen van relevante info voor het probleem.

tijdens de tweede sessie wordt er tijd besteed aan een kritische discussie van de opgedane kennis. de leerlingen proberen na te gaan of hun begrip van de problematiek door de leeractiviteiten is verdiept. de groep wordt begeleid door een tutor (taak discussie aanwakkeren en te helpen indien nodig).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

PGO twee belangrijke processen

A

activatie voorkennis en uitwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

elementen PGO

A
  1. kleine groepen
  2. voorafgaand instructies training in groep over samenwerkingsvaardigheden (beheersen standaardprocedure, structuren van groep communicatieproces)
  3. Leertaak is fenomeen beschreven in probleem te verklaren in onderliggende principes/mechanisme
  4. probleem bespreken activeert voorkennis
  5. tutor aanwezig om meeting te vergemakkelijken dmv tumorinstructie.
  6. zelf hulpmiddelen zoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

curriculum niveau

A

voor Ale studenten identiek. 5 regels waaraan voldoen moet worden: discussie starten, voortbouwen op voorkennis, SDL stimuleren, integratie en transfer van kennis aanmoedigen, relevant latere baan leerling. samenwerken, gespreksleider en notulist, leerdoelen aan de hand van de discussie en bronnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

groepsniveau

A

tutor discussie stimuleren door vragen te stellen. 3 elementen tutor: cognitieve congruentie (vermogen studententaal te praten, zodat studenten tutor begrijpen), sociale congruentie (betrokken willen zijn bij het leven en leren van de studenten) en expertise (kennis die de tutor heeft over het onderwerp. leerdoelen na discussie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

individueel niveau

A

Self directed learning activiteiten van studenten. SDL heeft te maken met het gevoel van controle dat een student heeft. De mate van self-management, zelfcontrole, en de wens tot leren, bepalen hoeveel sprake is van SDL bij een student.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Project-based learning

A

lijkt op PGO beide gericht op samenwerken en authentieke problemen. project-based is meer afhankelijk van input studenten en dus nog meer gericht op samenwerken dan PGO

17
Q

case-based learning

A

Lijkt op PGO ook gericht op samenwerkend leren en krijgen een probleem. verschil case-base learning is beginpunt en studenten krijgen geen verdere input. moeten zich dus voorbereiden voor de groepsessie

18
Q

Scaffolding

A

Het woord scaffold betekent letterlijk: steiger. Als leraar ondersteun je een leerling, aangepast aan zijn niveau, om aan zijn ‘gebouw’ van kennis te werken. Bij scaffolding is het belangrijk om aan te sluiten bij het ontwikkelingsniveau van de leerling. Je wilt de leerling een stap verder brengen in die ontwikkeling en moet daarom vaststellen welke tussenstappen hij moet zetten om dat doel te bereiken. Vooral het tijdelijke karakter van scaffolding is kenmerkend. Zodra een leerling zelf verder kan, bouw je de hulp af.