Plato Flashcards
Waardoor maakte Socrates zich impopulair in Athene?
Socrates onderzocht de wijsheid van de Atheners door ze te ondervragen en hun onwetendheid aan het licht te brengen.
Hoe legt Socrates uiteindelijk de orakelspreuk uit dat niemand wijzer is dan hij?
Het is niet Socrates, maar de god (via het orakel van Delphi) die wijzer is dan hij. De god gebruikt Socrates’ naam alleen bij wijze van voorbeeld, omdat Socrates inziet dat de waarheid niets voorstelt.
Socrates gaat in Plato’s dialoog de Apologie gesprekken aan met vertegenwoordigers van drie verschillende groepen. Welke groepen zijn dat? Eén van die groepen lijkt er genadiger vanaf te komen dan de andere. Welke groep is dat, en in welke zin komt die groep er genadiger van af?
- Politici
- Dichters
- Handwerklieden.
De handelswerklieden komen er genadiger vanaf omdat zij ook dingen wisten die Socrates niet wist.
Waarop is, volgens Socrates (in de Apologie), de aanklacht gebaseerd dat hij de jeugd zou bederven?
De jeugd (vooral van rijkere families) vond het leuk om Socrates op te volgen, om mensen te horen uitvragen. Zij kwamen dan tot dezelfde conclusie als Socrates: dat de meeste mensen vrij weinig weten. Hierdoor werden sommigen boos op de jeugd, maar vooral op Socrates.
Plato’s Euthydemus
Socrates probeert de jonge Clinias in te laten zien dat hij zijn best moet doen om kennis te verwerven. Welke fases kunnen we grofweg in de gehele argumentatie onderscheiden?
-
Wat bedoelt Socrates in Euthydemus met de uitspraak ‘verstandig zijn is toch zeker wel geluk’?
Geluk zou in dit geval kunnen worden vertaald naar ‘een positieve invloed hebben op de omstandigheden’.
De omstandigheden worden positief beïnvloed door het kiezen van een verstandige dokter, generaal, enz.
In antwoord op Meno’s vraag om evaluatie doet Socrates een beroep op wat hij van priesters en priesteressen gehoord heeft. Hoe interpreteer je dat beroep als zodanig?
Het is zoiets als zeggen: “Kijk zij zeggen het, dus dan moet het wel zo zijn.” = beroep op autoriteit.
Wat houdt de ‘anamnese-theorie’ in?
De anamnese-theorie probeert wederherinnering aan te tonen d.m.v. het stellen van vragen en het creëren van twijfel over veronderstelde aannames van de ander. Vervolgens probeert het de ander via die twijfel te leiden naar een antwoord waarvan de ondervraagde het in eerste instantie dacht het niet te weten. Het probeert te laten zien dat die kennis als het ware al ‘in de ander’ zit.
Een belangrijke verborgen premisse hierbij is dat de ondervrager er vanuit gaat dat de ziel een vorig leven had.
Noem wat kenmerken van Plato.
- Leefde 427-347
- Stichtte de Academie (387), een soort onderzoeksinstituut
- Schreef dialogen en mogelijk brieven.
- Zette op schrift wat sommigen als Socrates’ filosofie zien.
Wat houdt het probleem Socrates in?
Socrates (469-399) schreef zelf niets. We moeten daarom afgaan op wat anderen schrijven: - Plato - Xenophon - Andere Socratici - Komedieschrijvers
Maar daartussen is weinig overeenstemming.
Wie was Socrates? Noem enkele kenmerken.
- Geboren te Athene - ca. 469
- Getrouwd met Xanthippe, drie zonen
Een aantal belangrijke gebeurtenissen:
- Peloponnesische oorlog (431-404). Associatie met Alcibiades, Critias.
- Tirannie van de Dertig (404-403). Aanvoerder: Critias.
- Gifbeker (399). Officiële aanklacht: nieuwe goden, bederven v/d jeugd.
Wat kenmerkt de Socratische filosofie?
Intellectualisme
- Wie het goede kent, doet het
Priority of definition
- We kunnen pas weten of iets f is als we weten wat F is (eerst definitie weten, dan kennen)
Beperkt zich tot ethiek
Claimt niets te weten
- ‘Socratic ignorance’
Elenctische methode
- Brengt gesprekspartner tot ‘aporie’ (filosofische vraag leidt niet tot een bevredigend antwoord)
Wat houdt de Socratische elenchus in?
ἔλεγχος (elengkhos) betekent ‘toetsing’/’weerlegging’.
- Van these of tegenstander?
- Met een vraag ontlokt Socrates een these: p
Gewoonlijk een τί-vraag: ‘wat is x’? - De gesprekspartner beweert ook q, r
- Socrates leidt daaruit af: ¬p (niet P)
Resultaat: p wordt verworpen
en de gesprekspartner weet het niet meer (aporie).
Er wordt vaak een chronologische indeling gemaakt, met ontwikkeling in Plato’s denken. Hoe worden zijn dialogen ingedeeld?
- Vroege dialogen (Socratische)
- hebben ethische focus, aporie als einde, rijk narratief - Midden dialogen
- hebben vormenleer, rijk narratief, zijn constructief. - Late dialogen
- stellen vormenleer minder centraal, narratief treedt naar achtergrond, dialoog lijkt minder ‘echt’.
Bewijs hiervoor is echter zwak.
Wat zijn enkele historische elementen (achtergronden) voor Plato’s vormenleer?
- Socrates’ vraag: wat is x?
- Protagoras en andere: we oordelen uit ons perspectief.
- Heraclitus: alles is doorzeefd van tegendelen, en voortdurend in beweging.