Aristoteles Flashcards
Welke twee groepen studieobjecten onderscheidt Aristoteles, en welke eigenschappen hebben zij elk?
- Ongeworden en onvergankelijke dingen.
2. Vergankelijke wezens
Welke analogie ziet Aristoteles tussen de bestuurder van de natuur en een architect?
Alles in de natuur heeft volgens Aristoteles een doel. Alle natuurverschijnselen bestaan ter wille van iets anders.
In het geval van een huis gaat het niet om de planken, bastenen, en dakpanelen, maar om het ding als geheel en waartoe het dient (het huis om in te wonen). De losse onderdelen van de architect bestaan ter wille van iets anders. Voor de natuurverschijnselen van de bestuurder van de natuur geldt hetzelfde.
Waarom moet een bioloog zich primair richten op handelingen volgens Aristoteles? Om wat voor handelingen gaat het in het fragment?
Ieder instrument bestaat ter wille van iets anders, en zo bestaat ook elk lichaamsdeel ter wille van iets anders. Het lichaam bestaat volgens Aristoteles ter wille van de ziel, en de lichaamsdelen ter wille van de functies waartoe elk van nature is gemaakt.
Door te kijken naar de handelingen, kunnen ze worden ingedeeld in soorten. Het gaat hier over gemeenschappelijke handelingen van soort en klasse. Met ‘gemeenschappelijke’ bedoelt Aristoteles alle eigenschappen die dieren gemeen hebben. Met ‘klasse’ bedoelt hij de graduele verschillen die tussen de verschillende soorten worden waargenomen, maar ook iedere andere soort die onder zijn algemene definitie geen verschillen omvat.
Wat zou Aristoteles kunnen bedoelen met iets ‘simpliciter’ (in het grieks ‘haplós’ = simpel, puur, etc.) begrijpen?
Simpliciter betekent iets van ‘onvoorwaardelijk’, ‘eenvoudigweg’ of ‘simpelweg’. –> eenvoudigweg begrijpen, absoluut/onvoorwaardelijk begrijpen.
Aristoteles spreekt van syllogismen en van bewijzen. Hoe verhouden die zich tot elkaar?
Syllogismen zijn deducties.
Een bewijs is volgens Aristoteles een wetenschappelijk syllogisme.
Wat is uiteindelijk het proces waardoor we tot kennis van eerste principes komen volgens Aristoteles?
Inductie.
Vanuit de waarneming via begrip en inzicht.
Op grond van een aantal specifieke waarnemingen komt men tot een algemene regel (generalisatie)/Via het bijzondere naar het algemene.
Aristoteles is een empirist.
Wat is Aristoteles’ definitie van geluk?
Geluk is voor Aristoteles een combinatie van voortreffelijkheid en uitwendige goederen. Het is het hoogste, edelste en aangenaamste dat er is. Het is ons doel van ons handelen en iets dat op zichzelf staat.
Noem enkele kenmerken van Aristoteles.
- Geboren te stagira in Macedonië (384)
- Toetreden tot Plato’s Academie (367)
- Leraar van Alexander de Grote (343-336)
- Terugkeer naar Athene en stichting Lyceum (335)
- Dood Aristoteles, opgevolgd door Theophrastus (322)
In welke vier hoofdtakken valt Aristoteles’ werk in te delen?
- Het Organon (‘werktuig’): taal, logica en wetenschapsfilosofie
- Theoretische filosofie: natuurfilosofie, metafysica
- Praktische filosofie: ethiek en politiek
- Productieve filosofie
Aristoteles reageert op het zijnde van Parmenides. Hoe gaat die reactie ongeveer?
Parmenides’ erfenis:
als is is, hoe is er dan verandering en verschil?
Aristoteles verfijnt de zaak:
- door ‘zijn te differentiëren
- door een analyse van verandering te geven
Wat houden de 10 categorieën van Aristoteles in? Denk aan kermit de kikker.
Bestaat uit 1 substantie + 9 accidenten
1) Substantie = (deze) man, (dit) paard
- kwantiteit = twee voet lang
- kwaliteit = wit, geletterd
- relatie = dubbel, groter
- plaats = op de markt
- tijd = gisteren, vorig jaar
- houding = zitten, liggen
- (aan)hebben = schoenen aanhebben
- doen = snijden
- ondergaan = gesneden worden
Welke twee soorten substanties onderscheidt Aristoteles?
- Eerste substantie (de individuele mens)
- Tweede substantie (de mens als soort)
Alle andere items zijn ontologisch afhankelijk van de substantie.
Waaruit bestaat de eerste substantie?
Materie: onbepaaldheid, potentie, individualiteit (‘deze mens’, nadruk op ‘deze’) –> OPI
Vorm: bepaling, actualiteit, soortelijke bepaaldheid (‘deze mens’, nadruk op ‘mens’) –> BAS
Hoe verklaart Aristoteles verandering? (Denk aan Kermit de Kikker)
Aristoteles analyseert verandering als de overgang van de afwezigheid van vorm naar de aanwezigheid ervan.
Wat is de Oorzakenleer van Aristoteles?
Vier oorzaken (voorbeeld van een beeldhouwer die een bronzen beeld maakt):
- materiële oorzaak: dat waaruit –> het brons
- vorm: de definitie (wat het is) –> het idee in de geest van de beeldhouwer over het afgewerkte beeld, ook in het beeld zelf teruggevonden
- bewerkstelligende oorzaak: dat waardoor –> de beeldhouwer
- doeloorzaak: dat waartoe (omwille waarvan) –> het beeld (immanente teleologie, er is geen ‘bedoeler’)
De doeloorzaak is de voornaamste oorzaak.